Hoofdstuk 4 Mobiliteit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Artikel 29 Fietsstalplaatsen en fietsparkeerplaatsen
Indien een stedenbouwkundige vergunning wordt aangevraagd voor enkel een vermeerdering van het aantal woongelegenheden dienen enkel de bijkomende woongelegenheden aan de normen van onderdeel 2° te voldoen. Bij een renovatie en/of bij een daling van het aantal woongelegenheden moeten dus geen fietsstal- of fietsparkeerplaatsen bijkomend voorzien worden. Toch wensen we het voorzien van stal- en parkeerplaatsen bij woningen zoveel als mogelijk te stimuleren.
Indien een stedenbouwkundige vergunning wordt aangevraagd voor enkel een volume-uitbreiding en/of functiewijziging naar een andere functie dan wonen dient enkel de oppervlakte die wordt toegevoegd of van functie wordt gewijzigd in rekening te worden gebracht voor de berekening van het aantal fietsstalplaatsen en fietsparkeerplaatsen.
(*BVO = bruto-vloeroppervlakte) Er wordt afgerond naar beneden indien het cijfer na de komma lager is dan 0,50. Er wordt afgerond naar boven indien het cijfer na de komma groter of gelijk is aan 0,50. Fietsen moeten op een kwalitatieve manier geplaatst kunnen worden. Om voldoende ruimte voor het parkeren en stallen van fietsen te garanderen legt de bouwcode normen op die afhankelijk zijn van de functie van het gebouw. Voor wonen wordt gerekend met één fiets per bewoner, voor werknemers en bezoekers van bedrijven, kantoren, diensten, horeca, … met minimaal één fietser op drie gebruikers. Voor basisscholen wordt gerekend met minimaal één op drie scholieren, voor secundair en hoger onderwijs met minimaal één op twee scholieren dat met de fiets komt. Bij hoger onderwijs moet voor het bepalen van het gewenste aantal stalplaatsen rekening gehouden worden met het aanwezigheidspercentage. Als vuistregel om dit aantal te bepalen wordt de helft van het maximaal aantal aanwezige leerlingen gehanteerd. Voor kantoren en bedrijven geldt een verschillende parkeernorm omwille van de gemiddelde bezettingsgraad van deze functies. Met de functie ‘diensten’ wordt vooral de loketfunctie bedoeld van een publieke of private instelling (districtshuis, bank, postkantoor,…) De plaatsen die voorzien worden voor het kleuteronderwijs zijn vooral bedoeld voor het onderwijzend personeel en minder in functie van leerlingen. Voor een aantal functies wordt in bovenstaande tabel geen vaste parkeernorm opgelegd. De reden daarvan is dat de parkeerbehoefte voor deze functies erg verschillend is, afhankelijk van het specifieke programma, de ligging, etc. Als vuistregel om het aantal fietsstalplaatsen en fietsparkeerplaatsen te berekenen wordt er gerekend met 0,55 fietsstalplaatsen per 100 vierkante meter BVO. Dit artikel is zoals vermeld van toepassing bij functiewijzigingen. Afwijkingen hierop zijn mogelijk indien duidelijk kan aangetoond worden dat door minder fietsstalplaatsen en/of -parkeerplaatsen een grotere maatschappelijke meerwaarde en herwaardering wordt bereikt.
Op basis van een toelichtende nota met voldoende elementen naar mobiliteit is een afwijking van het vooropgestelde aantal mogelijk. Het kader voor de mobiliteitselementen van de toelichtende nota wordt gevormd door het richtlijnenboek mobiliteitseffectenstudies van de Vlaamse overheid en het standaardsjabloon mobiliteitstoets. Beiden kunnen teruggevonden worden op: http://www.mobielvlaanderen.be/vademecums/mober.php In een mobiliteitstoets worden naast het parkeren ook andere facetten van mobiliteit beschreven. Zo denken we aan het gebruik van het openbaar vervoer, autodelen, fietsdelen, etc.
De gewenste dimensies zijn afhankelijk van het stallingssysteem dat gehanteerd wordt. We onderscheiden drie courante manieren waarop fietsenrekken geplaatst worden: type 1: loodrecht; type 2: onder hoek van 45°; type 3: onder hoek van 60°. Elk type heeft zijn eigen dimensies. Indien men andere dan onderstaande basisprincipes wenst toe te passen, bijvoorbeeld een zelfrijzend ophangsysteem, dient men de nodige technische details toe te voegen aan de plannen. Onderstaande maten zijn richtinggevend om het gebruik van privatieve fietsenstallingen op een voldoende hoog gebruiksniveau toe te laten. De oppervlaktenorm van 1,5 vierkante meter is een absoluut minimum. Het is dan ook mogelijk dat bepaalde fietstypes niet passen binnen deze maatvoering. Het is de verantwoordelijkheid van de aanvrager om een juiste inschatting te maken welke maatvoering hij wenst te gebruiken om zo de opgelegde norm te realiseren Voor fietsparkeerplaatsen zijn onderstaande dimensies krap om het intensieve gebruik vlot te laten verlopen. Het is aan te raden om voor deze plaatsen ruimere stallingssystemen en circulatieruimtes te voorzien, afgestemd op de bijhorende functie. Zo is het bijvoorbeeld raadzaam dat een stalling aan een supermarkt moet toelaten dat fietsen met fietstassen probleemloos moeten kunnen parkeren. De gemiddelde fietslengte is vastgelegd op 1,70 meter. Uit onderzoek blijkt dat een fietslengte naargelang het type kan schommelen tussen 1,60 meter en 2 meter. Een grotere ruimte (breder en langer) is aangewezen om ook andere types fiets, waaronder bakfietsen, te kunnen stallen. Mogelijks kan geopteerd worden om een bepaalde verdeling tussen ruimere en standaard stal- en/of parkeersystemen toe te passen in de ruimte. Circulatieruimtes (zie kolom D in onderstaande tabellen) kunnen in bepaalde situaties dubbel gebruikt worden waardoor een noemenswaardig kleiner ruimtebeslag tot stand komt. Dit is het geval bij een circulatiegang met aan weerskanten en rij fietsen. Van de uitrijlengtes “D” kan afgeweken worden indien de fietsenstalling of parkeerplaats rechtstreeks uitgeeft op het openbaar domein. Basisvereiste is dat men comfortabel en veilig de fiets uit de stalling kan nemen en men minimaal maat “D” voorhanden heeft.
Type 1: Loodrecht
Bij een dubbel systeem/dubbele rij worden de fietsen kop op kop geplaatst alsook de voorwielen aan beide rijen op één rij geplaats. Type 2: Hoek van 45°
Type 3: Hoek van 60°
Het kader van de fiets moet kunnen worden vastgelegd aan een vast object. Dit kan zowel onder de vorm van een fietsenrek, een fietsbeugel,… Het technisch detail dat bij een afwijkend stallingssysteem toegevoegd dient te worden geeft minimaal de dimensies weer die het systeem op zich heelft, alsook de combinatie met een gestalde fiets. Zo kan de ruimte-inname, alsook de noodzakelijke gebruiksruimte afgeleid worden. Specificaties naar materialisatie, kleur e.d. zijn niet aan de orde.
Tenminste voor de stalplaatsen dienen deze voorzien te worden in een aparte, overdekte en afgesloten ruimte. Indien bij een eengezinswoning kan aangetoond worden dat de fietsen op een andere, kwalitatieve manier dan in een aparte en afgesloten ruimte gestald kunnen worden moet deze niet als een aparte ruimte voorzien worden. We wensen het gebruik van de fietsenstalling te faciliteren. Hiervoor is het onder meer van belang dat de fietsenstalling voldoet aan een aantal randvoorwaarden die een hoog gebruik garanderen. Indien de fysieke ruimte het toelaat wordt de fietsenstalplaats bij voorkeur voorzien op het gelijkvloers, nabij de toegangen. Deze kan opgedeeld worden in een aantal kleinere eenheden per gebouw, zodoende deze voor iedereen eenvoudig te bereiken is. De fietsenstalling kan bijdragen tot een levendige plint door een raam/afsluitbare opening aan de straatkant of aan de ingang te voorzien. Zicht vanop de straat naar de berging is dus noodzakelijk inzake de levendige plint.
Vanaf 10 ondergrondse plaatsen wordt als vuistregel om een “goed toegankelijke” ondergrondse fietsstalplaats te definiëren volgende hellingspercentages gebruikt:
Naast de ondergrondse fietsenstalplaatsen is het aangewezen dat er enkele plaatsen op het gelijkvloers voorzien worden voor minder mobiele personen. De breedte van de trap staat in verhouding met de grootte van de fietsbergplaats. De in- en uitrit voor fietsen zijn best fysiek gescheiden van de in- en uitrit voor auto’s. Dit om bij hoge intensiteiten geen verkeersonveilige situaties te veroorzaken. De stal- en parkeerplaatsen dienen tenslotte ook goed bereikt te worden van en naar de openbare weg.
Het voorzien van elektrische oplaadpunten houdt minimaal het voorzien in van stopcontacten, maar niet noodzakelijk van vrijstaande laadpalen. Bij grootschalige projecten, middelbare scholen en hogescholen is het aangewezen om ook een diversiteit aan fietsbergplaatsen te voorzien zodat ook elektrische fietsen, scoots, bakfietsen en vervoersmiddelen voor mindervaliden zoals scooters en driewielers een plaats vinden.
Artikel 30 Autostalplaatsen en autoparkeerplaatsen
Bij een vermindering van het aantal woongelegenheden genereert men een mobiliteitsverlagend profiel en zijn dus autostal- en/of autoparkeerplaatsen niet nodig. Bestaande garagepoorten in gebouwen met een gevelbreedte van minder dan 8 meter kunnen bij renovatie behouden blijven. In kleine woonprojecten (woongebouw met maximaal 5 wooneenheden) is het echter ook toegelaten om een garage met beperkte bergruimte (voor 1 wagen) om te vormen tot een andere functie dan parkeren, uiteraard conform de geldende regels hiervoor.
(*BVO = bruto-vloeroppervlakte) Er wordt afgerond naar beneden indien het cijfer na de komma lager is dan 0,50. Er wordt afgerond naar boven indien het cijfer na de komma groter of gelijk is aan 0,50. De norm per functie verschilt al naargelang de ligging in de stad. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen centrumgebied, centrumschil en overig gebied. De gebiedsafbakening en bijhorende motivering ervan is terug te vinden in bijlage van deze bouwcode. Ook de afbakening voor “stationsomgeving” is in deze bijlage terug te vinden. Dit is van belang voor het berekenen van de norm bij kantoren. Voor wonen wordt aan de hand van een ruimtelijke maat een onderscheid gemaakt tussen woningen groter dan 90m², woningen tussen 60 en 90 m² en woningen kleiner dan 60 m². Ook dit onderscheid is gebaseerd op CROW. De bouwcode maakt eveneens onderscheid tussen woningen uit het reguliere woonaanbod en sociale woningen. Uit onderzoek blijkt dat bewoners van sociale woningen een lager autobezit kennen dan deze uit de reguliere woningmarkt. Daarnaast is het autobezit eveneens afhankelijk of het een eigenaar dan wel een huurder van een sociale woning betreft. Voor sociale woningbouw kan er in- of uitpandig geparkeerd worden. Het bezoekersparkeren kan op het openbaar domein voorzien worden, indien de parkeerdruk in de wijk beperkt is. Waar er door ruimtegebrek geen kwalitatieve groenvoorziening kan gerealiseerd worden, dient er ondergronds geparkeerd te worden. Er dient steeds gestreefd te worden naar 0,9 parkeerplaatsen per huurwoning. De norm voor crèches verschilt al naargelang het een nieuwbouw, dan wel een functiewijziging betreft. Bij een nieuwbouw dient maximaal bovenstaande normen nagestreefd te worden. Bij functiewijziging moet er maximaal gestreefd worden naar een oplossing die het op- en afhaalverkeer efficiënt kan absorberen, rekening houdend met de lokale toestand en met de grootte van het kinderopvanginitiatief. Indien het perceel voldoende groot is om ook deels of geheel aan de parkeernorm te voldoen, moet dit ook daadwerkelijk voorzien worden (uiteraard zonder kwalitatieve buitenruimte of andere voor de functie in te nemen of dermate te hypothekeren, een goed evenwicht dient bekomen te worden), Men kan daarbij bijvoorbeeld minimaal denken aan een afzet- en afhaalzone op het private terrein van het initiatief bij functiewijziging. Bij de kleinere kinderdagverblijven in het bestaande woonweefsel (vaak rijwoningen) kan het zeer moeilijk zijn om te voldoen aan de parkeernormen. Gelet op het feit dat het bezoekerspercentage veel hoger licht dan de eigenlijke parkeerbehoefte van de functie, is het aangewezen om eerder op eigen terrein een afzetplaats te voorzien, dan langdurige parkeerplaatsen. Dit aangezien kinderen afzetten gepaard gaat met een kortstondige doch noodzakelijke parkeertijd. Dit weerspiegelt correct het verschil tussen de eerder grote kinderdagverblijven die nieuw gebouwd worden en die wel degelijk over voldoende parkeerplaatsen en een afzet- en ophaalzone moeten beschikken om zowel hun personeel en het ouders te kunnen opvangen. Er kan dus naargelang de context (perceel en omgeving) beroep gedaan worden op de afwijkingsregel mits uitvoerige motivering en bespreking met de stedelijke diensten Het aantal type supermarkten wordt in de bouwcode ten opzicht van de CROW-normen gereduceerd tot drie. Dit wordt bepaald op basis van de vloeroppervlakte. Een kleine winkel trekt eerder buurtbewoners aan, terwijl een grotere winkel klanten aantrekt vanuit een groter gebied. Bij grotere complexen is het aangewezen een duidelijk onderscheid te maken in de aanleg van parkeerplaatsen en stallingsplaatsen. Elke doelgroep heeft zijn specifieke eisen naar gebruik. Zo dienen parkeerplaatsen voor bezoekers liefst zo vlot mogelijk bereikbaar te zijn.
De stad werkt momenteel een regeling uit die ontwikkelingen zal toelaten om autostaan- en autoparkeerplaatsen zoals voorgeschreven in de tabel, geheel of gedeeltelijk, te kunnen compenseren door bijvoorbeeld een geldelijke som indien deze autostaan- en autoparkeerplaatsen niet gerealiseerd worden of niet kunnen gerealiseerd worden. Aangezien er een grote diversiteit aan ontwikkelingen is, zal deze regeling aangeven in welke mate er gebruik zal gemaakt kunnen worden van bijvoorbeeld de geldelijke vergoeding in plaats van de concrete fysieke realisatie van autostaan- en autoparkeerplaatsen. Het doel is om zo ontwikkelingen die niet zelfvoorzienend kunnen zijn hun deel te laten bijdragen aan projecten die gefinancierd zullen worden door bijvoorbeeld een parkeerfonds. De gelden worden dan aangewend om mobiliteitsingrepen te doen.
Op basis van een toelichtende nota met voldoende elementen naar mobiliteit is een afwijking van het vooropgestelde aantal mogelijk omwille van volgende redenen:
Grootschalige projecten: Met grootschalige projecten wordt bedoeld:
Bij grootschalige projecten is bijkomend onderzoek naar de parkeernoodzaak en verkeers(over)last noodzakelijk. We wensen hierbij steeds te streven naar een ruime waaier aan vervoersmogelijkheden die tezelfdertijd het zuinig ruimtegebruik faciliteren. Op basis van een toelichtende nota met voldoende elementen naar mobiliteit is een afwijking van het vooropgestelde aantal mogelijk.. Het kader voor de mobiliteitselementen van de toelichtende nota wordt gevormd door het richtlijnenboek mobiliteitseffectenstudies van de Vlaamse overheid en het standaardsjabloon mobiliteitstoets. Beiden kunnen teruggevonden worden op: http://www.mobielvlaanderen.be/vademecums/mober.php Het kader voor een mobiliteitstoets wordt gevormd door het richtlijnenboek mobiliteitseffectenstudies van de Vlaamse overheid en het standaardsjabloon mobiliteitstoets. Beiden kunnen teruggevonden worden op: http://www.mobielvlaanderen.be/vademecums/mober.php In een mobiliteitstoets worden naast het parkeren ook andere facetten van werknemers- en bezoekersverplaatsingen beschreven. Zo denken we aan het gebruik van het openbaar vervoer, autodelen, fietsdelen, etc. Deze mobiliteitstoets wordt bij voorkeur opgemaakt door mobiliteitsexperten. Bij grootschalige projecten dient het aantal vervoersmogelijkheden zeer divers te zijn maar moet er tevens zuinig ruimtegebruik nagestreefd worden. Dit kan onder meer door het gedeeld gebruik van parkeerplaatsen tussen functies die naar mobiliteitsvraag complementair zijn ( bv de parking van een grote winkel kan in de avond en tijdens het weekend gebruikt worden als buurtparking voor de omwonenden.) Bij de uitwerking van de plannen en het projectprogramma dient best dergelijk gebruik meegenomen te worden aangezien er bepaalde infrastructurele voorwaarden in acht moeten genomen worden (bijvoorbeeld aparte ingang vanuit het openbaar domein, toegangssysteem, enzovoort). De aanvrager dient hierover dan ook een visie uit te werken. Voor deze grootschalige projecten kan dan bijkomend afgeweken worden als:
Ten behoeve van schoolbesturen (leerplichtonderwijs) wordt een eenvoudig sjabloon of een eenvoudige rekentool beschikbaar gesteld via de stedelijke website, die toelaat op eenvoudige wijze de elementen te inventariseren die een afwijking op de toepasselijke parkeernorm onderbouwen.
Onderstaande maten zijn richtinggevend en beogen een goed gebruik van de autostallings- en/of autoparkeerplaatsen. Naargelang de intensiteit van gebruik en de functie waar deze stal- en/of parkeerplaatsen voor worden voorzien dient de aanvrager af te wegen of een grotere maatvoering wenselijk is. Gelet op de stedelijke context en de soms beperkte ruimte kan afgeweken worden van onderstaande maatvoering indien er op een voldoende wijze aangetoond wordt dat de parkeerplaatsen bruikbaar zijn. Dit gebeurt in overleg met de stedelijke administratie die het voorstel naar bruikbaarheid beoordeelt. Tevens kan de verhouding tussen rijweg (circulatieruimte) en stal- of parkeerplaats aangepast worden naargelang de ruimtelijke context. Bij een parking met een rijweg van 7,5 meter en haakse parkeervakken bijvoorbeeld zullen de parkeervakken minder breed moeten zijn dan bij de standaard rijweg van 6 meter breed. De aanvrager dient hierbij aan te tonen dat de draaicirkels tussen obstakels zoals steunpalen en andere mogelijk is. Onbruikbare (krappe) parkeerplaatsen moeten vermeden worden aangezien deze zowel suboptimaal ruimtegebruik betekent op de private kavels alsook een extra druk op het openbaar domein met zich meebrengt die net door parkeren op eigen terrein vermeden moet worden. Bij parkings met een hoge parkeerfrequentie zoals bij grootwarenhuizen, rotatieparkings, enzovoort, wordt aangeraden om voldoende aandacht te besteden aan een veilige circulatiestroom voor het voetgangersverkeer. Deze is bij voorkeur gescheiden van de circulatieruimte voor wagens en minstens voorzien van een duidelijke markeringen en signalisatie.
Wanneer echter een hoge turnover gewenst is (bijvoorbeeld bij een Kiss&Ride) dient de tussenafstand 3,50 meter te zijn. Voor parkeerplaatsen voor personen met een handicap geldt de maatvoering en richtlijnen uit het Vademecum Duurzaam Parkeerbeleid. Om te garanderen dat parkeerplaatsen effectief gebruikt worden voor het parkeren en/of stallen van wagens worden garageboxen niet toegelaten in collectieve parkeervoorzieningen (bijvoorbeeld parking onder een appartementsgebouw, kantoorgebouw,…). In de praktijk worden garageboxen vaak gebruikt als bergplaats in plaats van een parkeerplaats voor de wagen. Dit moet in de toekomst vermeden worden.
Parkeren in openlucht is de minst wenselijke parkeervorm omdat dit in conflict komt met open, groene en rustige binnengebieden. Daarom worden er strikte voorwaarden opgelegd indien toch voor deze optie wordt gekozen::
De stad hecht belang aan een duurzame waterhuishouding en een vermindering van de stedelijke opwarming. Water- en hitteproblematieken komen dan ook vaak voor door de grote bodemafdichting door weginfrastructuur en parkeerfaciliteiten. Daarom zijn zowel groene invulling als waterdoorlatende materialen te verkiezen bij het ontwerp van de open ruimte. Om verkoeling te stimuleren tijdens de zomermaanden raadt de stad ook aan om lichte materialen met een energetische reflectiefactor groter of gelijk aan 30% te gebruiken. Ook wordt er best minimaal één plantenstrook toegevoegd tussen elke cluster van 10 parkeerplaatsen. Omwille van de schaduw en afkoeling worden deze best ingericht met heesters of bomen van eerste grootteorde. De VCRO stelt losstaande garages of carports vrij van vergunning mits deze voldoen aan bepaalde restricties naar bouwhoogte, afstand tot de woning en de perceelsgrenzen, maximale oppervlakte,… Deze voorwaarden kunnen gehanteerd worden bij vergunningsaanvragen van parkeren in open lucht bij woningen.
Voor inritten wordt een maximum hellingspercentage opgelegd voor de laatste meters aan het voetpad zodat een omhoog rijdende auto niet te snel komt afgereden op het voetpad en de veiligheid van voorbijgangers gerespecteerd wordt. Parkeerliften zijn een duurdere uitvoeringswijze maar kunnen dit probleem van hellingspercentages vaak oplossen.
Door de parking niet alleen via de collectieve delen te ontsluiten maar door eveneens een autonome toegang te voorzien die vlot bereikbaar is vanaf de openbare weg, wordt het ook mogelijk om de parking als buurtparking te laten functioneren
Artikel 31 Laden en lossen Laden en lossen (inclusief kiss&ride-zones) voor functies anders dan wonen en met een bruto vloeroppervlakte van meer dan 500 vierkante meter moet op het eigen terrein voorzien worden. Indien dit onmogelijk is omwille van de grootte van het perceel, inrichting van het openbaar domein of omdat de straatbreedte een inrit van beleveringsvoertuigen niet toelaat kan een laad- en loszone eventueel voorzien worden op het openbaar domein. Dit kan enkel gebeuren door de wegbeheerder. Laden en lossen moet zoveel als mogelijk op eigen terrein gerealiseerd worden omwille van diverse redenen waaronder: minder geluidshinder, minder hinder voor andere mobiliteitsstromen, meer verkeersveiligheid en een vlottere en meer efficiënt verloop van de laad‐ en losactiviteiten. Op die manier wordt ook een overmatige slijtage van het openbaar domein vermeden. Omwille van de geluidsoverlast en esthetische redenen krijgt inpandig laden en lossen de voorkeur op laden en lossen in open lucht. Laden en lossen dient echter ook steeds contextueel te worden afgewogen. Soms genereert dit immers meer nadelen dan voordelen (benodigde bochtstralen waardoor bijvoorbeeld een trambaan overrijdbaar moet worden gemaakt of een parkeerverbod ingesteld) en is het in die gevallen niet wenselijk. Op enkele strategische plaatsen zoals de Meir is laden en lossen op eigen terrein economisch niet haalbaar voor die percelen die geen zij- of achteringang hebben waar de toelevering kan gebeuren. Ook zou het realiseren van inritten in zo’n aaneengesloten handelslint een negatieve invloed hebben op de beeldkwaliteit. Voor deze probleemsituaties kan het realiseren van collectieve laad- en loszones op het openbaar domein en/of het invoeren van leverings- of venstertijden een oplossing bieden.
|