9 BIJLAGE 5: WATERTOETS

 

Algemeen kader

Het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid (Belgisch Staatsblad 14 november 2003) legt in hoofdstuk III, afdeling I, bepaalde verplichtingen op, die de watertoets worden genoemd.

Artikel 8 van dat decreet luidt:

"Art. 8. § 1. De overheid die over een vergunning, een plan of programma moet beslissen, draagt er zorg voor, door het weigeren van de vergunning of door goedkeuring te weigeren aan het plan of programma dan wel door het opleggen van gepaste voorwaarden of aanpassingen aan het plan of programma, dat geen schadelijk effect ontstaat of zoveel mogelijk wordt beperkt en, indien dit niet mogelijk is, dat het schadelijk effect wordt hersteld of, in de gevallen van de vermindering van de infiltratie van hemelwater of de vermindering van ruimte voor het watersysteem, gecompenseerd.

Een schadelijk effect wordt gedefinieerd als: "ieder betekenisvol nadelig effect op het milieu dat voortvloeit uit een verandering van de toestand van watersystemen of bestanddelen ervan die wordt teweeggebracht door een menselijke activiteit; die effecten omvatten mede effecten op de gezondheid van de mens en de veiligheid van de vergunde of vergund geachte woningen en bedrijfsgebouwen, gelegen buiten overstromingsgebieden, op het duurzaam gebruik van water door de mens, op de fauna, de flora, de bodem, de lucht, het water, het klimaat, het landschap en het onroerend erfgoed, alsmede de samenhang tussen een of meer van deze elementen".

Op 20 juli 2006 keurde de Vlaamse Regering het ontwerp van uitvoeringsbesluit over de watertoets definitief goed. Het besluit geeft de lokale, provinciale en gewestelijke overheden, die een vergunning moeten afleveren, richtlijnen voor de toepassing van de watertoets. Het besluit, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 31 oktober 2006 (Nr. 350 - pag 58326), trad in werking op 1 november 2006.

Op basis van deze watertoetskaarten kunnen voor het plangebied RUP ‘Scanfil’ volgende vaststellingen worden gemaakt:

 

Erosiekaart en hellingenkaart

 [image] [image]

Het plangebied zelf is niet erosiegevoelig. Dit geldt wel voor de spoorwegberm, net ten noordwesten ervan. Deze berm wordt evenwel niet beïnvloed door het plan.

Grondwaterstromingskaart

 [image] [image]

Het volledige plangebied wordt aangeduid als zeer grondwaterstromingsgevoelig. Dit houdt in dat er bij de bouw van een ondergrondse constructie met een diepte van meer dan 3 m of een horizontale lengte van meer dan 50 m advies dient gevraagd te worden. Zulke constructies kunnen eventueel voorkomen onder de vorm van gegroepeerde ondergrondseparkeerplaatsen.

Infiltratiekaart

 [image] [image]

Het plangebied is niet infiltratiegevoelig.

 

Overstromingskaart

 [image] [image]

Net buiten het plangebied is de zone tussen de Fodderiestraat en de Harold Rosherstraat ingekleurd als effectief overstromingsgevoelig, net als de zone ten westen van de Harold Rosherstraat. Binnen het plangebied liggen de sporthal Extra Time, de parking van de sporthal en het voetbalveld in een mogelijk overstromingsgevoelig gebied.

Afvalwater

Volgens het geoloket zoneringsplannen van de VMM, is het volledige plangebied gelegen in ‘centraal gebied’ (met bestaande aansluiting op een zuiveringsstation). Er ligt een gemengd rioleringsstelsel in het plangebied. De riolering van de Fodderiestraat en de Berkenrodelei wordt op korte termijn omgevormd tot een dubbel rioleringstelsel. Het afvalwater uit het studiegebied wordt afgevoerd naar de RWZI Antwerpen Zuid. In het kader van het RUP werd in april 2010 een vooradvies aangevraagd bij Ri-Ant (= samenwerkingsverband tussen Aquafin en AWW): een deel van de site zou naar de Berkenrodelei kunnen afwateren. Het meest logische afwateringspunt bevindt zich ter hoogte van de toekomstig aan te leggen fietstunnel in de Fodderiestraat, richting Boombekelaan waarbij de bestaande riolering als regenwaterafvoer kan dienen. Dit wordt nog verder onderzocht door Aquafin. Voor de droogweerafvoer (DWA) dient een nieuwe leiding voorzien te worden die tegelijk met de fietstunnel kan aangelegd worden. Deze leiding sluit dan vervolgens aan op de vuilwatercollector in de Boombekelaan. De aanleg van een wachtbuis in de Berkenrodelei voor de afwatering van de site is volgens Aquafin niet nodig. Ri-Ant stelt wel dat bij de aanleg van de fietsertunnel er mogelijk interferentie kan optreden met de bestaande riolering gezien de beperkte diepteligging ervan (aanleg tunnel op minstens 1,5 m). Bij aanpassingen aan de bestaande riolering dient er vooradvies gevraagd te worden bij Ri-Ant.

Mogelijke effecten

In voorgaande paragraaf zijn de watertoetskaarten in het plangebied beschreven. Hierna enkele bevindingen:

- Erosiegevoelig: gezien de lage erosiegevoeligheid van het gebied, uitgezonderd de spoorwegberm, zijn er geen negatieve effecten te verwachten. Het RUP doet wel de suggestie voor de aanleg van een tunnel voor zacht verkeer onder de spoorwegberm. Het profiel van de berm zal hierdoor wijzigen. Er dient een uitsparing van ca. 2,5m te worden uitgegraven om de fietstunnel aan te leggen. Dit leidt tot een verhoging van de erosiegevoeligheid. Inrichtingsmaatregelen kunnen hier extra aandacht aan geven om afstroming te voorkomen. Dit zijn echter maatregelen die niet op RUP-niveau worden vastgelegd.

- Grondwaterstromingsgevoeligheid: beperkte en plaatselijke effecten op wijzigingen van het grondwaterpatroon zijn te verwachten tijdens de werkzaamheden bij tijdelijke bemaling. Eventueel dient er advies gevraagd te worden indien de ondergrondse gegroepeerde parkeervoorzieningen de opgelegde afmetingen overschrijden.

- De zone binnen het plangebied die aangeduid wordt als mogelijk overstromingsgevoelig, wordt in de praktijk ingenomen door de sporthal, parking en sportvelden. Uitvoering van het RUP geeft geen aanleiding tot nadelige effecten ten aanzien van inname van ruimte voor water omdat de bestaande situatie onveranderd blijft in deze zones.

- Infiltratievoorzieningen en waterhuishouding / natuurlijke infiltratie: het plangebied is in de huidige toestand nagenoeg volledig verhard. Door herbestemming van het plangebied en invulling met bewoning en groenzones, zal de verharde oppervlakte afnemen. De onverharde oppervlakte en bijgevolg de ruimte voor natuurlijke infiltratie van hemelwater vergroot dan ook in de geplande toestand, hetgeen als positief wordt beoordeeld. Bovendien dient elke stedenbouwkundige vergunning te voldoen aan de randvoorwaarden zoals opgenomen in de gewestelijke verordening inzake hemelwater en de gemeentelijke verordening inzake afvalwater:

- het besluit van de Vlaamse regering van 1 oktober 2004 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater, in werking sinds 1 februari 2005;

- de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening betreffende de lozing van huishoudelijk afvalwater (BD 18/05/2006). Het algemeen uitgangsprincipe hierbij is dat hemelwater in eerste instantie zoveel mogelijk gebruikt wordt. In tweede instantie moet het resterende gedeelte van het hemelwater worden geïnfiltreerd. Indien infiltratie onmogelijk blijkt door voortdurend hoge grondwaterstanden of indien de doorlatendheidsfactor van de bodem kleiner is dan 1.10-5 m/s, dient het hemelwater te worden gebufferd met vertraagde afvoer. Als niet-infiltratiegevoelig gebied zal er dus geopteerd dienen te worden om waar mogelijk te bufferen met vertraagde afvoer. Momenteel is er geen gescheiden rioleringsstelsel aanwezig in het plangebied. Er is dus geen mogelijkheid om hemelwater apart af te voeren via het huidige rioleringsstelsel in de huidige situatie. Er dient dan ook gestreefd te worden naar maximaal hergebruik en (buffering met) infiltratie op het terrein. In de toekomst wordt wel gescheiden riolering voorzien.

Tot op heden worden de vereisten met betrekking tot buffering van hemelwater opgelegd door de beheerder van de ontvangende waterloop. De meeste beheerders baseren zich hierbij op de richtwaarden uit de “Code van goede praktijk voor het ontwerp van rioleringssystemen”. Per ha opgerichte verharding binnen het gebied wordt een volume compensatie opgelegd. De begroting van dit volume wordt afgeleid op basis van enerzijds de terugkeerperiode van de ontwerpstorm waarmee gerekend wordt (gangbaar hierbij is een ontwerpstorm met een terugkeerperiode van 20 jaar), en anderzijds op basis van een zogenaamd ledigingsdebiet, zijnde het debiet dat via infiltratie of lozing in het ontvangend oppervlaktewater bekomen kan worden.

Voor infiltratie gelden volgende richtlijnen voor dimensionering volgens de stedenbouwkundige verordening hemelwater:

· het buffervolume van de infiltratievoorziening dient minimaal 300 liter per begonnen 20m² meter referentieoppervlakte van de verharding te bedragen (of 150 m³/ha);

· de oppervlakte van de infiltratievoorziening dient minimaal 2m² per begonnen 100m² referentieoppervlakte van de verharding te bedragen (of 200 m²/ha);

· Ingeval de referentieoppervlakte van de verharding groter is dan 1000m², mag het hemelwater vertraagd afgevoerd worden met een maximaal afvoerdebiet van 1500 liter per uur en per 100m² referentieoppervlakte van de verharding. Een buffervolume van 400 liter per begonnen 20 vierkante meter referentieoppervlakte van de verharding moet worden aangelegd. De vrijstelling van de verplichtingen bedoeld hiervoor (in artikel 5 van de verordening), geldt echter niet voor de eerste 1000m² van de referentieoppervlakte van de verharding. Infiltratie kan ofwel rechtstreeks (via doorlatende verharding), ofwel bovengronds (grachten, wadi, sleuven, …), ofwel ondergronds (infiltratiebuis, …). Het uiteindelijke ontwikkelingsontwerp zal creatief naar oplossingen dienen te zoeken om de maximale opvang te verzekeren en dit in evenwicht met de aanleg van het terrein. Indien maximaal kan worden geïnfiltreerd op eigen terrein, zijn verder geen effecten te verwachten. Er moet rekening gehouden worden met de stedenbouwkundige verordening “Bouwcode Antwerpen”: Bij nieuwbouw moeten alle platte daken (helling < 15°) minimaal als extensief groendak ingericht worden. Deze verplichting vervalt indien er een hemelwaterput wordt aangelegd waarvan de inhoud overeenstemt met de dakoppervlakte. Wanneer het gebied wordt ontwikkeld zal het afvalwater gescheiden van het hemelwater worden aangesloten op de aanwezige riolering en afgevoerd naar de bestaande waterzuiveringsinfrastructuur van Antwerpen Zuid. Er worden ca. 481 wooneenheden voorzien. Rekening houdend met gemiddeld 2,3 personen per gezin in een gemiddeld Antwerps gezin in 2009 (bron: buurtmonitor Antwerpen), zullen er ca. 1100 mensen gehuisvest kunnen worden. Dit staat gelijk aan ca. 165 m³ afvalwater per dag. Bij ontwikkeling van het plangebied moet er advies gevraagd worden aan Ri-Ant om ervoor te zorgen dat de capaciteit van het RWZI niet overschreden wordt. Bij aanpassingen aan bestaande riolering dient er advies gevraagd te worden aan Ri-Ant, zoals door hun gevraagd in hun advies.

 

Milderende maatregelen

Vanuit de discipline Water wordt volgende milderende maatregel voorgesteld: de aanleg in de spoorwegberm van een fietspad zal gepaard moeten gaan met een versteviging van de wanden van de spoorwegberm om erosie tegen te gaan.

 

Conclusie

Vanuit de discipline water zijn geen significante negatieve milieueffecten te verwachten, rekening houdende met de milderende maatregelen en toepassing van de geldende regelgeving.