RUP SCANFIL | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
COLOFON
1 INLEIDING 1.1 Aanleiding In het centrum van Hoboken liggen de oude fabrieksterreinen van Alcatel-bell. Sinds de stopzetting van de laatste activiteiten liggen de terreinen er verlaten bij na 80 jaar van industriële activiteit. De eigenaar van de voormalige Alcatelvestiging ‘Scanfil’ te Hoboken gaf begin 2008 aan dat hij het verlaten industrieterrein wenst te herontwikkelen. Deze strategische plek heeft grote potentie voor het aanbieden van een significant aandeel nieuwe woongelegenheid en voorzieningen dichtbij het centrum van Hoboken, alsook voor het hertekenen van de mobiliteitsafwikkeling in dit deel van het district. Daarom hecht de stad grote waarde aan deze herontwikkeling. Het projectgebied heeft een aparte ligging aangezien deze enerzijds ingesloten is door twee barrières, een infrastructurele van het spoor en een barrière van bebouwing grenzend aan de Berkenrodelei en de Fodderiestraat, en anderzijds zeer centraal gelegen is in Hoboken. De ontwikkelingen zullen een meerwaarde betekenen voor de toekomst van Hoboken en daarom wil de eigenaar samen met de stad Antwerpen, het AG stadsplanning Antwerpen en het district Hoboken deze site zo evenwichtig en kwalitatief mogelijk herontwikkelen tot een woonuitbreidingsproject. Na onderzoek naar zowel de kwaliteiten als de noden en tekorten van de ruime omgeving rond de site werd gesteld dat er moet gekomen worden tot een nieuwe woonwijk met een gezonde mix aan typologieën aangevuld met wijkondersteunende voorzieningen en een park op niveau van buurt. Zo zal het effect van de herontwikkeling ook buiten de projectgrenzen tastbaar worden. Deze uitgangspunten werden door het ontwerpteam Crepain-Binst en Stramien vertaald in een masterplan dat een beeld geeft van de toekomstige woonwijk. Voor de realisatie van het masterplan is de opmaak van een ruimtelijk uitvoeringsplan nodig. Naast de noodzakelijke herbestemmingen wordt hier immers ook een compleet nieuw stedenbouwkundig kader gecreëerd. Het ruimtelijk uitvoeringsplan zal dit masterplan juridisch gaan verankeren. De ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid van zowel de architectuur als het openbaar domein is vastgelegd in beeldkwaliteitsplannen. 1.2 Situering Het plangebied situeert zich centraal in Hoboken, meer bepaald ten zuiden van Hoboken Polderstad. De spoorweg vormt de directe grens van het plangebied in het noorden en het westen. Ten oosten en ten zuiden vormt de bebouwing de scheidingslijn. Aan de overzijde van de spoorweg, tussen de Schelde en de Fodderiestraat, bevindt zich een langgerekte KMO-zone. Bepalende elementen voor de grote structuur in de omgeving zijn de Schelde, het groengebied Hobokense Polder, Fort 8 en de spoorlijn Antwerpen – Boom.
1.3 Relatie met het s-RSA Het RUP wordt opgemaakt in uitvoering van het s- RSA en moet het generiek beleid van het s- RSA mee operationaliseren. De relatie met de doelstellingen van het generiek beleid en de doorwerking hiervan in het RUP en de randvoorwaarden vanuit het actief beleid van het s- RSA zijn beschreven in de planningscontext (in bijlage). Er is enerzijds een toename van het woongebied (herbestemming recreatie naar wonen: 7.361m²) om een samenhangende woonontwikkeling te kunnen vormen, en er is anderzijds een beperkte afname van woongebied (herbestemming naar gemeenschapsvoorzieningen en park: resp. 1.373 m² en 3.386 m²) om een ruimtelijk geheel van het park met zorgcluster te kunnen maken. De beperkte netto toename aan woongebied is ingegeven van het streven naar ruimtelijk samenhangende gehelen en leidt niet tot een aanzienlijk hoeveelheid extra woningen buiten de woningprogrammatie. 2 ONTWIKKELINGSVISIE 2.1 Uitgangspunten
Het onderzoeksgebied en de ruimere omgeving werden via verschillende invalshoeken onderzocht teneinde een goed inzicht te krijgen in de ruimtelijke context, het functioneren ervan en voor het opstellen van de ruimtelijke randvoorwaarden voor de ontwikkeling van de site. De uitgangspunten werden vastgelegd bij collegebesluit van 4 juli 2008.
- de herontwikkeling van de site betreft hoofdzakelijk een wooninvulling, waarbij grote verkeers- genererende functies uit het programma geweerd worden. Lokale ondersteunende functies zoals kleinhandel kunnen langs de Berkenrodelei toegestaan worden. Zelfstandige kantoorontwikkeling wordt niet toegestaan. - het gebied ligt niet in een tekortzone voor wijkgroen. Aangezien het omgeven wordt door harde infrastructuurgrenzen (Berkenrodelei, Spoorwegberm) dient het in zijn eigen buurtgroen te voorzien. Dit betekent een minimale aaneengesloten groenoppervlakte van 2,5 hectare. Bijkomend dienen een aantal speelplekken voorzien te worden, die gescheiden en ingericht worden naargelang de leeftijdscategorie. - In de omliggende wijken komen hoofdzakelijk typische kleine grondgebonden arbeiderswoningen voor, en is slechts een zeer laag percentage appartementen aanwezig. Er dient een gevarieerd aanbod op vlak van woongroottes en woontypologieën op de site gerealiseerd te worden, dat afgewogen wordt aan de bestaande typologieën in de omliggende wijken. Dit betekent:
Doordat een belangrijk aandeel appartementen kan worden voorzien, wordt een complementair aanbod gecreëerd: er is in de buurt immers een gebrek aan appartementen en een te sterk uniform aanbod aan arbeiderswoningen - de gemiddelde dichtheid van de omliggende wijken leunt dicht aan tegen de 40 woningen per hectare. Gezien de wensen op vlak van groen, speelpleinen en woontypologie, wordt over het gehele projectgebied een iets hogere maximale dichtheid van max. 50 woningen per hectare toegelaten. - de bruto maximale vloerindex (V/T) voor het projectgebied wordt richtinggevend vastgelegd op 1,00. De maximaal toegekende vloeroppervlakte wordt gespecificeerd en verfijnd per bouwveld aan de hand van ontwerpmatig onderzoek. - Het gemiddeld percentage sociale woningen in het district Hoboken bedraagt 11,6 %, wat het Antwerps gemiddelde benadert (11,9 %). Deze verhouding dient ook in de nieuwe woonontwikkeling weerspiegeld te worden. Verder is er reeds een overaanbod aan (kleinere) sociale huurappartementen in de omliggende wijken, en is er vooral nood aan grotere eenheden en grondgebonden woningen. Daarom wordt er een streefcijfer van 25 % sociale woningen vooruitgeschoven, onderverdeeld in 15 % koopwoningen en 10 % huurwoningen:
Er werd op basis van de bovenvermelde uitgangspunten een demografisch profiel opgesteld van de toekomstige bewoners. Ook hier werd de beleidsdoelstelling om jonge gezinnen met kinderen aan te trekken doorgerekend in een hoger percentage jongeren (12 % in plaats van 9,5 %): - Er heerst momenteel een tekort van 175 kinderopvangplaatsen in de omliggende Hobokense wijken om aan de nagestreefde Barcelonanorm te voldoen. Er wordt daarnaast een bijkomende behoefte geraamd van minimaal 40 kinderopvangplaatsen. Gezien de schaal van de ontwikkeling in het projectgebied, moet een significant deel van het huidige tekort, namelijk 110 kinderopvangplaatsen (zijnde 50 % van de vraagzijde) gecreëerd worden. - het gebied ligt momenteel niet in een aandachtszone voor het voorzien van bijkomende RVT-infrastructuur. Gezien de toekomstige aanwas van de bevolking in deze wijk dient wel een zorgcentrum met woningen en voorzieningen voor ouderen worden voorzien.
Er wordt in de noord-zuidrichting een nieuwe structurele fietsverbinding gecreëerd met een fiets- en voetgangerstunnel in de noordwestelijke hoek van het plangebied. Deze fietsroute is een belangrijke schakel in het (boven)lokale fietsnetwerk en verbindt de Schelde en Polderstad enerzijds en het centrum van Hoboken anderzijds, waarbij de huidige overbelaste Berkenrodelei en zijn kruispunten met de Louisalei en de Harold Rosherstraat kunnen vermeden worden. 2.2 Concepten/inrichtingsvoorstellen 2.2.1 Ruimtelijke krachtlijnen
De bestaande bouwblokken met hun rafelige achterkanten worden vervolledigd tot een gesloten bouwblok met aaneengesloten bebouwing. Twee doorsteken op de Berkenrodelei, in het verlengde van de tegenoverliggende straten, geven toegang tot het nieuwe woongebied.
De verbindingsassen noord-zuid en oost-west delen het gebied op in drie woonvelden. Elk woonveld heeft een kop langs de groene fietsroute en een staart langs de nieuwe Oostlaan die de woonvelden voor autoverkeer zal ontsluiten.
Het park stopt niet aan de westrand van de woonvelden. Het park infiltreert tussen de bebouwing. Zeven groene vingers worden doorgetrokken tussen de bebouwingslinten. Deze groene vingers verschillen in karakter tussen publiek en semi-publiek. Er bestaat een duidelijk verschil tussen de (semi-publieke) binnenhoven en de (publieke) woonerven. De woonlinten situeren zich aan beide zijden in de groene ruimte waardoor het groen tot diep in de wijk kan binnendringen en kwalitatief wonen in het groen ontstaat.
Langs de groene fietsroute aan de rand van het park zullen de woonlinten een sterk gezicht krijgen. Dit gezicht wordt bepaald door de keuze voor hogere volumes aan de rand. De koptorens staan los van de woonlinten. De architectuur van deze koptorens wordt gericht op het park. Ze begeleiden de fietser op zijn route.
Er wordt gekozen voor een autoluwe wijk waarin voorrang wordt gegeven aan de zwakke weggebruikers. De woonstraten worden maximaal gericht op fietsers en voetgangers. Er wordt geen doorgaand verkeer toegelaten en de toegang van de wijk wordt georiënteerd op de Berkenrodelei. De parkeervoorzieningen sluiten direct aan bij de toegangen van de wijk en worden gegroepeerd rond de hoofdontsluiting Oostlaan. Het bewonersparkeren zal ondergronds georganiseerd worden. Er is gezocht naar een parkeernorm die rekening houdt met de openbaarvervoerontsluiting (niet te hoog zodat duurzaam mobiliteitsgedrag wordt gestimuleerd), maar die er anderzijds voor zorgt dat de parkeerbehoefte niet wordt afgewimpeld op de omgeving. Daarom wordt gewerkt met een minimum en maximum. Deze ligt tussen minimum 0,9 en maximum 1,1 parkeerplaatsen per woning voor het bewonersparkeren. Voor sociale woningen wordt een lagere ondergrens gehanteerd (min. 0,6 PP per woning). Daarnaast worden 0,2 parkeerplaatsen per woning voorzien voor het bezoekersparkeren.om de parkeerbehoefte van zowel van de woonfunctie als de eventuele nevenfuncties op te vangen Het bezoekersparkeren wordt geïntegreerd in het openbaar domein. Voor de woonstraten zal een beheersbeleid gevoerd worden waarbij laden en lossen tijdelijk zal toegestaan worden. Voor de andere functies (dienstencentrum, crèche, serviceflats) worden specifieke normen vastgelegd. De parking langs het spoor (Hertoglei) kan niet worden geclaimd vanuit de ontwikkeling en wordt als overflowparking beschouwd. De parkeerplaatsen die in de Fodderiestraat verdwijnen ter hoogte van de ontsluitingsweg en fietsverbinding worden aan de noordzijde van de Fodderiestraat ten oosten van de spoorwegtunnel gecompenseerd (ong. 22 PP).
Aan de westzijde van het plangebied wordt een samenhangend buurtpark gecreëerd. Het programma van de zorgcluster wordt in de hoogte gerealiseerd om zoveel mogelijk park over te houden. De zorgtorens zijn middelhoog (< 40 m) waardoor ze geen landmark op niveau van de stad vormen. Ze hebben vooral een oriënterend vermogen op niveau van de wijk. Door hun strategische positionering aan de westelijke rand van het plangebied en het stedelijk woonweefsel van Hoboken, vormen ze een ruimtelijke schakel met het geïsoleerde gebied tussen spoorweglichaam en Schelde (Polderstad, …). De hogere bebouwing overstijgt het opgehoogde spoorlichaam. Vanuit de toren ontstaan zichtrelaties met de Schelde en groot deel van Hoboken. De torens wordt optimaal geïntegreerd in het park en mogen het park niet versnipperen. De sporthal en bijhorende parking worden optimaal geïntegreerd in het park.
Er is een groot hoogteverschil (8m) afhellend van zuid naar noord. Het hoogteverschil wordt in de woonvelden opgevangen. In het park wordt het terrein zodanig gemodelleerd dat het een natuurlijk glooiend park ontstaat. De groene fietsroute daalt in de richting van de spoorlijn. Het hoogteverschil ter hoogte van de spoorlijn laat toe om op maaiveldniveau een fietstunnel aan te leggen.
2.2.2 Stedenbouwkundige principes uit masterplan en beeldkwaliteits-plannen Architectuur en Openbaar Domein
1. Woonvelden
2. Afwerking bouwblok Fodderiestraat
3. Nieuw bouwblok Berkenrodelei
4. Afwerken bouwblok Berkenrodelei
5. Zorgcluster
6. Buurtpark
3 VOORSCHRIFTEN 3.1 Opzet van het RUP Het doel van het RUP is een kader te geven voor toekomstige ontwikkelingen in het gebied. Daarom is er geopteerd om de omliggende bebouwing niet mee te nemen binnen de afbakening van het RUP maar enkel het projectgebied. De tunnel onder de spoorlijn is wel mee opgenomen omdat dit een essentieel onderdeel vormt van het masterplan en er zo in het RUP minimale kwaliteitseisen opgelegd kunnen worden. Het kantoorgebouw in de Berkenrodelei is een omgevingsvreemd gebouw dat historisch gezien en naar eigendomssituatie toe samenhangt met de site. Om een samenhangende en kwalitatieve invulling te beogen is het gebouw mee opgenomen in het RUP. 3.2 Afbakening grafisch plan Vermits het RUP bedoeld is als kader voor de herontwikkeling van de oude Scanfilsite worden enkel de te (her) ontwikkelingen zones opgenomen in het plangebied. Het plangebied wordt begrensd:
3.3 Opzet voor de voorschriften In het ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) wordt de gewenste bestemming, inrichting en/of beheer gebiedsgericht vastgelegd. De voorschriften hebben een verordenend karakter, dit wil zeggen dat ze de juridische basis vormen voor het verlenen van een stedenbouwkundige en verkavelingsvergunning. In het RUP worden de nodige kwaliteitscriteria vastgelegd om de gewenste invulling en samenhang te waarborgen. De stedenbouwkundige krachtlijnen van het masterplan worden doorvertaald in het RUP. Dit RUP is een evenwichtsoefening tussen enerzijds het vastleggen en garanderen van de ruimtelijke richtlijnen voor de toekomstige ontwikkeling uit het masterplan, en anderzijds het openlaten van architecturale mogelijkheden (b.v. in het kader van toekomstige wedstrijden) voor ontwikkelingszones waarvoor het opgemaakte masterplan slechts een indicatie geeft. 3.4 Zonering en opbouw RUP Het plangebied wordt opgedeeld in zes zones; twee zones voor wonen, een zone voor groen ,een zorg- en recreatieve cluster en een zone voor publiek domein. In de zones voor wonen wordt een onderscheid gemaakt tussen de centrale woonvelden die woonlinten vormen met een centraal semi-publiek binnengebied (Wo1) en de randbebouwing (Wo2) die als gesloten bouwblokken zijn geconcipieerd. De interne ontsluitingsstructuur is als zone voor publiek domein (Pu) aangeduid en begrensd de woonvelden en bouwblokken. De zonegrens is echter niet te beschouwen als rooilijn: ook delen van de zone voor wonen kunnen opgenomen worden in het openbaar domein. Een woonveld of deelgebied is de eenheid die minimaal in z’n geheel ontwikkeld moet worden: het programma en de inrichtingsvoorschriften wordt op dit niveau vastgelegd. De respectievelijke woonvelden en deelgebieden worden daarom met een apart subnummer aangeduid. Het buurtpark tussen de woonontwikkeling en de spoorlijn ligt in de zone voor groen (Gr). De zorgcluster (z) en de recreatieve cluster inclusief parking (r) + (p) worden als aparte zones afgebakend waarbij het park een evenwaardige nevenbestemming is: de delen die niet gebruikt worden voor resp. gemeenschapsvoorzieningen en recreatie (+ parking) maken deel uit van het park. Op het grafisch plan worden voor de zorg- en recreatieve cluster zones afgebakend waarbinnen de bebouwing en bijhorende buitenactiviteiten moet worden voorzien om te vermijden dat het park zou versnipperd worden. De recreatieve cluster en bijhorende parking (r) + (p) bevindt zich aan de zuidzijde van het park, langs de Hertoglei. De noordelijke gevel van de huidige sporthal vormt de noordelijke grens van de contour: hierdoor wordt een uitbreiding in noordelijke richting vermeden. Rond de structurele fietsas wordt een strook gevrijwaard als park en buiten de contour gehouden. Bovendien kan in geval van herbouw of uitbreiding de inplanting mee door de stad bepaald worden bepaald omdat zij, na overdracht, eigenaar wordt van het gebied rond de sporthal. De zorgcluster (z) bestaat uit een sokkel en 3 torens die zich ruimtelijk positioneren tussen het woonweefsel aan de oostzijde en de industrie en spoorwegberm aan de westzijde. De zorgcluster wordt daarom aan de westzijde van het park, langs de Hertoglei, ingeplant. Vermits de inplanting op het masterplan slechts indicatief is en nader bepaald wordt in een wedstrijd wordt ervoor geopteerd om de contour van de zorgcluster op basis van randvoorwaarden vanuit de omgeving te bepalen. Zo dient de hoogbouw voldoende afstand te bewaren ten opzichte van de woonzones. De noordoostelijke grens ligt daarom op 15 m van de zone voor publiek domein die op haar buurt 15,50 m van het bouwblok Wo2a ligt. De afstand tussen de meest noordelijke toren (maximum 9 bouwlagen) en de dichtstbijzijnde bebouwing is hierdoor steeds groter dan de bouwhoogte (45° regel) waardoor de schaduwwerking wordt beperkt. Om te vermijden dat de samenhang en beleefbaarheid van het park zou worden aangetast door een brede zorgcluster, wordt op 35 m van de voorbouwlijn (Hertoglei) de westelijke grens van de zorgcluster vastgelegd. Tot slot wordt er ook een minimale afstand ten opzichte van de recreatieve cluster bepaald (omschreven in de voorschriften). Binnen de contour blijft er voldoende flexibiliteit om de inplanting op basis van een kwalitatief architecturaal concept te bepalen. De kwaliteit hiervan zal worden beoordeeld door de welstandcommissie. De Hertoglei heeft vanaf de spoorovergang tot aan de zorgcluster (toegang tot ondergrondse parking) enkel een functie als ontsluitingsweg: de erfontsluiting is daarom indicatief aangeduid. Het park moet visueel doorlopen tot aan de spoortalud: dit betekent dat de weg optimaal geïntegreerd moet worden in het park. 3.5 Algemene voorschriften In dit hoofdstuk worden bijkomende verduidelijkingen gegeven bij de stedenbouwkundige voorschriften. Voor een aantal artikels is geen bijkomende toelichting nodig en wordt enkel de titel vermeld. De voorschriften zijn een aanvulling op de Bouwcode die steeds moet worden toegepast. Indien er een strijdigheid is tussen beide, primeren de voorschriften van dit RUP. 3.5.1 Afstemming categorieën van gebiedsaanduiding 3.5.2 Inpassing gebouwen in stedelijke context Dit is een voorschrift om bij de vergunningsaanvraag te kunnen beoordelen of de inpassing in de omgeving op een voldoende kwalitatieve manier gebeurt. 3.5.3 Werken van algemeen belang Werken van algemeen belang, aanleg van nutsleidingen of noodzakelijke infrastructuurwerken worden overal binnen het plangebied toegestaan. 3.5.4 Duurzame bouwtechniek 3.5.5 Akoestische maatregelen Door de gebouwen op een goede manier in te planten, bewust om te gaan met de gevelopbouw (openingen,…) en hoge isolatienormen te hanteren die geluidswerend zijn, moet mogelijke geluidshinder t.g.v. auto- en spoorverkeer vermeden worden. Bijzondere aandachtszones zijn de strook langs de Berkenrodelei (woonontwikkeling) en langs de spoorlijn (zorgcluster). 3.5.6 Referentiepeil Gelet op de aanwezige hoogteverschillen is het belangrijk om een referentiepeil te bepalen. De toegelaten bouwhoogte en aantal bouwlagen wordt bepaald ten opzichte van het referentiepeil. 3.5.7 Parkeernormen De parkeernormen gelden voor alle functies in het plangebied. Voor woningen geldt overal dezelfde norm; de inrichtingvoorwaarden (b.v. al dan niet verplicht ondergronds, locatie toegangen,…) worden per zone bepaald. 3.5.8 Terminologie Definitie van begrippen zoals algemeen toegepast door de stad Antwerpen.
3.6 Bijzondere voorschriften
Artikel 1: Zone voor wonen – woonvelden (Wo1) 3.6.1.1 Bestemming
3.6.1.2 Inrichting
1.2.1 Woonvelden
1.2.2 Plaatsing van de bebouwing
1.2.3 Afmetingen van het hoofdgebouw Geen bijkomende toelichting 1.2.4 Private buitenruimte Grondgebonden eengezinswoningen moeten beschikken over een private tuin; voor de overige woningen wordt de minimale buitenruimte bepaald door art. 36 van de Bouwcode, d.w.z min. 2 m² per verblijfsruimte (leefruimte, keuken, slaapkamer, kamer, kantoor/bureel) die in de woning wordt voorzien.
1.2.5 Koptorens (indicatieve aanduiding)
1.2.6 Parkeren De parkeernorm geldt per bouwaanvraag: door het groeperen van verschillende woonvelden in één bouwaanvraag kan in het ene woonveld minder en in een andere woonveld meer parkeerplaatsen worden gerealiseerd, op voorwaarde dat globaal de norm wordt gehaald. De ondergrondse parkings wordt onder de bouwstrips voorzien zodat in het binnengebied bomen in volle grond kunnen worden geplant. De toegangen tot de ondergrondse parkeergarages voor gemotoriseerd verkeer zitten op de koppen (onder de staartgebouwen) en zijn geïntegreerd in het bouwvolume. De toegangen voor voetgangers geven rechtstreeks uit op het openbaar domein en zijn gelegen op logische looproutes waardoor ze niet enkel gebonden zijn aan de bebouwing die zich boven de parking bevindt. 1.2.7 Groene dooradering (indicatieve aanduiding) Geen bijkomende toelichting
3.6.1.3 Beheer
1.3.1 Fasering Geen bijkomende toelichting 1.3.2 Groenaanleg Het is belangrijk dat ook de aanleg van de collectieve buitenruimte en de inrichting van de aangrenzende woonerven gelijktijdig met de bouw van de woningen gebeurt. Artikel 2: Zone voor wonen – bouwblok (Wo2) 3.6.2.1 Bestemming
3.6.2.2 Inrichting
2.2.1 Deelzone
2.2.2 Plaatsing van de hoofdgebouwen
2.2.3 Afmeting en voorkomen van de hoofdgebouwen Geen bijkomende toelichting
2.2.4 Private buitenruimte Grondgebonden eengezinswoningen moeten beschikken over een private tuin; voor de overige woningen wordt de minimale buitenruimte bepaald door art. 36 van de Bouwcode, d.w.z min. 2 m² per verblijfsruimte (leefruimte, keuken, slaapkamer, kamer, kantoor/bureel) die in de woning wordt voorzien Gesloten voortuinafsluitingen en levende afsluitingen of hekken hebben volgens de bouwcode en art 2.2.4 een hoogte van maximaal 0,80 m. Het kan wenselijk zijn (doch niet verplicht) om voor een kwalitatieve afscherming van de parkeerclusters in Wo2a, een hoger hekwerk te voorzien. Dit kan volgens de Bouwcode en wordt bijgevolg niet bijkomend opgenomen in het RUP.
2.2.5 Parkeren De parkeernorm geldt per bouwaanvraag: door het groeperen van verschillende deelzones in één bouwaanvraag kan in de ene deelzone minder en in een andere deelzone meer parkeerplaatsen worden gerealiseerd, op voorwaarde dat globaal de norm wordt gehaald. De toegangen tot ondergrondse parkeergarages voor gemotoriseerd verkeer zijn indicatief aangeduid op het grafisch plan: ze worden geïntegreerd in het bouwvolume. De toegangen voor voetgangers geven rechtstreeks uit op het openbaar domein en zijn gelegen op logische looproutes. In deelzone Wo2a wordt gewerkt met gegroepeerde parkeerclusters die al dan niet afgescheiden zijn met een hekwerk. In Wo2d en 2e wordt het parkeren opgevangen op het eigen perceel (carport).
2.2.6 Projectzone De uitwerking van de projectzone dient te gebeuren als één samenhangend project en moet voldoen aan volgende bepalingen:
3.6.2.3 Beheer
2.3.1 Fasering Geen bijkomende toelichting
Artikel 3. Zone voor groen – buurtpark (Gr) 3.6.3.1 Bestemming
3.6.3.2 Inrichting
3.2.1 Buurtpark De hoofdbestemming is park: alle werken in functie van de aanleg als buurtpark inclusief aanhorigheden en maatregelen voor waterbeheersing zijn toegelaten. 3.2.2 Erfontsluiting (indicatieve aanduiding) De weg wordt ingericht als parkweg: dit betekent dat de weg deel uitmaakt van het park en de beeldkwaliteit afgestemd is op de parkaanleg. 3.2.3 Structurele fietsas (indicatieve aanduiding) Geen bijkomende toelichting 3.2.4 Voorkooprecht Voor de volledige zone met inbegrip van park, zorgcluster en recreatieve cluster wordt door middel van het RUP een voorkooprecht ingevoerd. Dit voorkooprecht geldt voor een periode van 15 jaar vanaf de inwerkingtreding van het RUP. Artikel 4: Zone voor maatschappelijke functies en groen – zorgcluster
De gemeenschapsvoorzieningen (i.e. de gebouwen en bijhorende buitenruimte) moeten binnen de contour die aangeduid is op het grafisch plan worden ingepast. Dit wil niet zeggen dat de volledige contour mag ingevuld worden. De niet benutte delen, zijn bestemd als park en maken hiervan onderdeel uit van het groter geheel. 3.6.4.1 Het toegelaten bouwvolume van de gemeenschapsvoorzieningen wordt bepaald op basis van volgende componenten:
Artikel 5: Zone voor recreatie en groen – recreatieve cluster
De zone bestaat uit:
3.6.5.1 De voetafdruk van het gebouw is maximaal 4500 m², i.e. gelijk aan de huidige voetafdruk van de sporthal: dit betekent dat er geen uitbreiding in grondoppervlakte is toegestaan, enkel in de hoogte. Bij (gedeeltelijke) afbraak en herstructurering van de recreatieve cluster zal op basis van de vergunningsaanvraag beoordeeld worden op basis van de impact op de omgeving (bouwzone langs Hertoglei) en het park. Een verschuiving van de bebouwing in oostelijke richting (richting fietsas) is niet wenselijk omdat het zicht op het park komende vanuit de Louisalei hierdoor wordt beperkt. Om het park zo groot mogelijk te houden, valt de noordelijke grens van de contour ongeveer samen met de noordelijke gevel van de sporthal waardoor een verschuiving in noordelijke richting wordt uitgesloten.
Artikel 6. Zone voor publiek domein (Pu) 3.6.4.1 Bestemming
3.6.4.2 Inrichting en beheer
6.2.1 Algemeen Ter hoogte van de spoorlijn wordt enkel de fietstunnel bestemd als publiek domein. De spoorinfrastructuur en het bijhorende spoorlichaam blijven hun verkeers- en voersfunctie behouden (lijnaanduiding op gewestplan blijft behouden) 6.2.2 Structurele fietsas (indicatieve aanduiding) Geen bijkomende toelichting
6.2.3 Onderdoorgang (overdruk) = fietstunnel
6.2.4 Publiek domein tussen woonvelden
3.7 Op te heffen voorschriften Na de inwerkingtreding van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, worden de bestemmingen en de bijhorende voorschriften van het gewestplan, die binnen de begrenzing van dit gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan liggen, opgeheven en vervangen door de bestemmingsvoorschriften van het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Volgende bestemmingen van het gewestplan nr. 14 Antwerpen (KB 03/10/1979) worden door de opmaak van het RUP effectief opgeheven: woongebied en gebieden voor dagrecreatie. Volgens artikel 5.1.1 van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen geldt voor de woongebieden: De woongebieden zijn bestemd voor wonen, alsmede voor handel, dienstverlening, ambacht en kleinbedrijf voor zover deze taken van bedrijf om redenen van goede ruimtelijke ordening niet in een daartoe aangewezen gebied moeten worden afgezonderd, voor groene ruimten, voor sociaal-culturele inrichtingen, voor openbare nutsvoorzieningen, voor toeristische voorzieningen, voor agrarische bedrijven. Deze bedrijven, voorzieningen en inrichtingen mogen echter maar worden toegestaan voor zover ze verenigbaar zijn met de onmiddellijke omgeving. Volgens artikel 16.5.1 van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen geldt voor dagrecreatie: De gebieden voor dagrecreatie bevatten enkel de recreatieve en toeristische accommodatie, bij uitsluiting van alle verblijfsaccommodatie.
4 GEVOLGEN EN ACTIES TER REALISATIE 4.1 Gevolgen voor de feitelijke en juridische toestand 4.1.1 Afstemming categorieën gebiedsaanduidingen Vlaams gewest
In het besluit van de Vlaamse regering van 11 april 2008 ‘tot vaststelling van de nadere regels met betrekking tot de vorm en inhoud van de RUP’s wordt opgelegd dat er bij de opmaak van de uitvoeringsplannen een aantal categorieën van gebiedsaanduidingen als uitgangspunt worden gebruikt. In volgende tabel wordt aangegeven in welke categorie elke bestemmingszone uit voorliggend RUP valt.
4.1.2 Ruimteboekhouding
4.1.3 Register planschade en planbaten Op bijgevoegde figuur wordt een overzicht gegeven van de percelen waarop een bestemmingswijziging wordt doorgevoerd die aanleiding kan geven tot een planschadevergoeding (cf. Codex RO art 2.6.1), een planbatenheffing (cf. Codex RO art 2.6.4), een bestemmingswijzigingscompensatie (cf. DGPB art 6.2.1) of compensatie ingevolge bestermingsvoorschriften (cf. DGPB art 6.3.1). Volgende bestemmingswijzigingen worden verder onderzocht:
* eigendom van de stad Antwerpen Motivatie => In voorliggend RUP is er geen planbatenheffing verschuldigd voor het deel dat van recreatiegebied wordt omgezet in zone voor wonen omdat de bestemmingswijziging minder dan 25% van het perceel 39d6 bestrijkt,
Merk op dat bij de berekening nog geen rekening is gehouden met het openbaar domein (t.b.v. erfontsluitingen) dat ten algemene nutte in der minne aan de stad wordt overgedragen, waardoor het % nog lager zal zijn.
Er wordt 1.373 m² herbestemd van wonen naar gemeenschapsvoorzieningen (zorgcluster) en 3.386 m² van wonen naar overig groen (park) => In voorliggend RUP komen er wellicht geen percelen in aanmerking voor een planschaderegeling De planschadevergoeding wordt immers geweigerd indien de eiser andere onroerende goederen bezit die voordeel halen uit de inwerkingtreding van het RUP en waarvoor geen planbaten is betaald (A1, A2: perceel 39d6). De sporthal (perceel 61f) blijft behouden en krijgt zelf beperkte uitbreidings-mogelijkheden binnen de recreatieve cluster (gebiedscategorie recreatie): hierdoor komt het perceel niet in aanmerking voor een planschadevergoeding. Het meest westelijk deel van het perceel 30h (A3) is, rekening houdend met de wet van 25/7/1891, gewijzigd op 21/3/1991, bouwtechnisch en stedenbouwkundig niet bebouwbaar en kan bijgevolg geen aanleiding geven tot planschade. Het recht op planschadevergoeding ontstaat ofwel bij een verkoop / overdracht van gronden ofwel bij de weigering van een vergunning om te bouwen of te verkavelen of het afleveren van een negatief stedenbouwkundig attest en dit binnen 5 jaar na de inwerkingtreding van het plan.
Bovendien zijn er een aantal gevallen waarbij de planschade niet wordt toegekend (zie Codex RO art 2.6.1 – 2.6.2). De rechterbank van eerste aanleg doet hierover uitspraak. 4.1.4 Fasering Het volledige binnengebied is opgedeeld in verschillende bouwvelden waardoor de stedenbouwkundige vergunning gefaseerd per bouwveld kan aangevraagd worden.
5 BIJLAGE 1: KAART FEITELIJKE EN JURIDISCHE TOESTAND zie plan
6 BIJLAGE 2: ANALYSE FEITELIJKE TOESTAND
De omliggende bebouwing wordt gekenmerkt door een mix van verschillende woontypologieën met arbeiderswoningen op kleine ondiepe percelen in de Fodderiestraat, burgerwoningen op middelgrote percelen in de Berkenrodelei en statige herenhuizen op diepe percelen in de Louisalei. Binnen het plangebied is enkel het zuidelijke (sport)gedeelte nog aanwezig. De gehele noordelijke helft van de Alcatelsite is afgebroken. Op een aantal constructies na bevinden zich er alleen nog de puinresten van het voormalige bedrijfsgebouw van Alcatel. Het zuidelijke deel bestaat uit een sporthal, een verharde parking en 3 recent aangelegde, omheinde tennisvelden.
7 BIJLAGE 3: PLANNINGSCONTEXT 7.1 Ruimtelijke plannen met bindend kader 7.1.1 Gewestplan (KB 3 oktober 1979) Het gebied is op het gewestplan ingekleurd als zone voor wonen en zone voor dagrecreatie. Aan de oost- en zuidzijde wordt het gebied ingesloten door zones voor wonen, aan de westelijke zijde aan de overzijde van de spoorlijn bevinden zicht een zone voor dagrecreatie, een zone voor ambachtelijke bedrijven, een bufferzone en zones voor wonen. Volgens artikel 5.1.1 van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen geldt voor de woongebieden: De woongebieden zijn bestemd voor wonen, alsmede voor handel, dienstverlening, ambacht en kleinbedrijf voor zover deze taken van bedrijf om redenen van goede ruimtelijke ordening niet in een daartoe aangewezen gebied moeten worden afgezonderd, voor groene ruimten, voor sociaal-culturele inrichtingen, voor openbare nutsvoorzieningen, voor toeristische voorzieningen, voor agrarische bedrijven. Deze bedrijven, voorzieningen en inrichtingen mogen echter maar worden toegestaan voor zover ze verenigbaar zijn met de onmiddellijke omgeving. Volgens artikel 16.5.1 van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen geldt voor dagrecreatie: De gebieden voor dagrecreatie bevatten enkel de recreatieve en toeristische accommodatie, bij uitsluiting van alle verblijfsaccommodatie.
7.1.2 Plannen van aanleg Binnen het plangebied komen geen geldende BPA’s voor. Ten zuiden van het projectgebied is het RUP Gravenhof in opmaak. Dit RUP beoogt een optimale juridische verankering van het overblijvende parkgebied als parkzone, en de realisatie van het cultuurcentrum Gravenhof. Een RUP wordt opgemaakt voor de totaliteit van de realisatie van het cultuurcentrum en park. In het huidige gewestplan staat het ingekleurd als ‘woongebied’. Woongebieden zijn niet enkel bestemd voor wonen, maar ook voor tal van functies die met het wonen verenigbaar kunnen zijn. Door het opmaken van een RUP wordt de bestemming zodanig verengd dat het stukje resterend parkgebied als groene zone maximaal gegarandeerd wordt. Gezien de zeer specifieke aard van dit RUP en het eigen procesverloop en timing, werd ervoor geopteerd om beide planprocessen afzonderlijk te houden.
7.1.3 Stedenbouwkundige vergunningen Relevante vergunningen zijn:
7.2 Ruimtelijke beleidsplannen 7.2.1 Ruimtelijk structuurplan Vlaanderen (goedgekeurd Besluit Vl. Reg. d.d. 23/09/1997 + herziening dd. 19/03/2004 + tweede herziening dd. voorlopig vastgesteld 18/12/2009) In het RSV wordt een onderscheid gemaakt tussen stedelijk gebied en buitengebied, het zogenaamde ‘Vlaanderen, open en stedelijk’. Het projectgebied is gelegen binnen de afbakening van het grootstedelijk gebied Antwerpen. De Vlaamse regering heeft op 19 juni 2009 het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Afbakening grootstedelijk Gebied Antwerpen definitief vastgesteld. Met dit plan stelt de Vlaamse Regering twee zaken voor:
Dit brengt met zich mee dat hier een stedelijk-gebiedbeleid zal gevoerd worden. Dit betekent dat vanuit het principe van gedeconcentreerde bundeling het stedelijk gebied wordt versterkt. Hierbij vormen ontwikkeling, verdichting en concentratie de uitgangspunten. Om uitzwerming, lintbebouwing en wildgroei van activiteiten in het buitengebied te vermijden, is dit beleid gericht op het creëren van een aanbod aan bijkomende woningen, het voorzien van ruimte voor economische activiteiten, het versterken van stedelijke activiteiten en het stimuleren van andere vormen van mobiliteit. Zo wordt een versnippering van de ruimte voorkomen. Er moet echter ook rekening gehouden worden met de draagkracht van het stedelijk gebied, niet alleen kwantiteit maar ook kwaliteit van ruimte en woonomgeving staat voorop. Het is noodzakelijk om de stedelijke gebieden te vernieuwen door het doorvoeren van onder andere een meer dynamische stadsvernieuwing. Antwerpen is een grootstedelijk gebied en heeft dus potenties op Vlaams en internationaal niveau: de stad maakt deel uit van de Vlaamse Ruit (stedelijk netwerk van internationaal niveau), wordt goed ontsloten door hoofdinfrastructuren (spoor, water, weg), kent heel wat belangrijke economische activiteiten, heeft een hoogwaardig voorzieningenapparaat en een optimaal verzorgingsniveau. 7.2.2 Ruimtelijk structuurplan Provincie Antwerpen (goedgekeurd MB. 10/07/2001) In het kader van RSPA behoort Hoboken tot de hoofdruimte ‘Antwerpse fragmenten’. Karakteristiek voor de hoofdruimte is de sterke verwevenheid van functies en activiteiten.Aan deze hoofdruimte wordt een beleid gekoppeld van omgaan met fragmentatie: de verdergaande fragmentatie van de provincie Antwerpen wordt binnen de grenzen van de ‘Antwerpse fragmenten’ gehouden. De kwaliteit van de woonomgevingen moet worden verhoogd, met nieuwe nederzettings- en woontypologieën, nabijheid van voorzieningen, goede verplaatsingsmogelijkheden en groenstructuren. De hoofdruimte ‘Antwerpse fragmenten’ wordt nog verder uitgewerkt in zeven deelruimten. Het studiegebied maakt deel uit van de deelruimte ‘Grootstedelijk gebied’. Deze deelruimte wordt gezien als een geheel van gelijkwaardige grootstedelijke woonomgevingen met een hoog voorzieningenniveau, waarbij de meer perifere woonomgevingen een aantal taken overnemen van de kernstad. De dichtheid van de kernstad verlaagt, deze van de meer perifere woonmilieus verhoogt. Grootstedelijke elementen, zoals een grootstedelijke groenstructuur (o.a.‘groene vingers’) en grootstedelijke assen (dragers van voorzieningen, hoogdynamische activiteiten en openbaar vervoer), moeten zorgen voor de samenhang tussen de verschillende woonomgevingen. De woonomgevingen worden verbonden door een hoogwaardig openbaar vervoersnetwerk. 7.2.3 Strategisch Ruimtelijk Structuurplan Antwerpen (Goedgekeurd door de bestendige deputatie op 22 december 2006) 7.3 Richtinggevend gedeelte
Binnen het generiek beleid worden, vanuit het beeld van de “waterstad”, de volgende uitspraken gedaan met betrekking tot Hoboken: In het verleden had Hoboken een belangrijke directe relatie met de Schelde. Deze relatie moet opnieuw vorm krijgen. De aanwezigheid van de petroleumindustrie en alle gerelateerde infrastructuren verhindert de toegang tot de rivieroever. De spoorweg snijdt het centrum van het oude dorp in twee. De bestaande polder is maar gedeeltelijk toegankelijk en niet specifiek georiënteerd naar de Schelde. Het toepassen van het beeld van de Waterstad betekent het beter toegankelijk maken van de oevers van de Schelde doorheen het industrieel gebied en doorheen de polder. Enkele verlaten industriële terreinen bieden de mogelijkheid om de oost-westrelatie van Hoboken met de rivier te herbekijken en deze centrale as tot aan de noord-zuidgerichte Scheldeboord consequent door te trekken. Het structuurplan stelt illustratief enkele acties voor om een aantal publieke en open ruimten te herontwikkelen tussen de oude dorpskern en de Schelde. Deze interventies hebben ook als doel de leefomgeving van de mensen die in de industriële zone werken, te verbeteren door middel van nieuwe publieke voorzieningen. Vanuit het idee van de” poreuze stad” wordt er een groenstrategie weergegeven die zich richt op de poreuze delen van de stad om de leefkwaliteit te garanderen. In de publieke delen moet voldoende ruimte gelaten worden voor speelruimte op wijkniveau. De ruimtelijke inventaris van groene ruimten in de stad en de inventaris tekortzones buurt- en wijkgroen, moeten ingezet worden om op stadsniveau een groennetwerk uit te bouwen. Vanuit de visie van de “dorpen en metropool” wordt er een algemene visie vooropgesteld voor wonen. De algemene doelstellingen zijn: • Aanbieden van nieuwe woningen – ambitie is een aanbod van ca 1000 nieuwe woningen per jaar • Stimuleren van de selectieve inwonersinstroom - het bijkomend aantrekken van gezinnen met kinderen blijft een aandachtspunt • Aanbieden nieuwe woonvormen – tot stand brengen van een trendbreukverdeling grondgebonden woningen vs appartementen , woontypologieën gericht op jonge gezinnen, nood aan innoverende woonvormen (evenwicht collectiviteit en private wooneisen), woonvormen i.f.v. vergrijzing • Wonen voor iedereen – concentraties moeten vermeden worden, streven naar een evenwichtige mix van woontypologieën • Publiek domein als rode draad – hoeveelheid openbaar domein verhogen en de kwaliteit verbeteren
Ook voor wat betreft recreëren is er binnen de “dorpen en metropool” een algemene visie om te komen tot cultuurrecreatieve clusters. De cultuurrecreatieve cluster is een nieuwe interpretatie van de stedelijke ruimte, waarbij de relatie tussen de verschillende soorten recreatieve voorzieningen op buurt- en wijkniveau benadrukt wordt. De lokale cultuurrecreatieve cluster is gebaseerd op de mogelijkheden van medegebruik tussen bestaande of nieuwe scholen, speeltuinen en sportinfrastructuur. De clusters in het algemeen beklemtonen de noodzaak aan kwalitatieve omgevingen en zijn aanvullend bij de stedelijke centra. Bestaande culturele of recreatieve functies samenbrengen (of nieuwe toevoegen) betekent in feite, de mogelijkheden van de infrastructuren beter benutten, door verbindingen aan te gaan met open ruimte, recreatiefaciliteiten en het openbaar vervoersysteem. Het realiseren van parken, met lokale en bovenlokale groenvoorziening, is eveneens een essentieel onderdeel van de realisatie van de clusters. Zowel om de bestaande en potentiële clusters te versterken, als voor de creatie van nieuwe clusters, moet er vooral gewerkt worden aan de uitbouw van nieuwe wandel- en fietspaden, het herinrichten van het gelijkvloers (de voetpaden, de kruispunten, de straten op zichzelf, de randen van de gesloten publieke ruimten, de open ruimten, …), of het herstructureren van de open ruimten, in het bijzonder het toevoegen van speelpleintjes, of wanneer noodzakelijk, het bouwen van nieuwe faciliteiten en culturele instellingen. Met de geselecteerde ‘te herstructuren sportcluster’ wordt de sportcluster aan Fort 8 bedoeld en niet de (private) sportvoorzieningen op de Alcatelsite. Hoboken is geselecteerd als lokale cultuurrecreatieve cluster wanneer de sportvelden ten noorden en ten zuiden van het stedelijk centrum verbonden worden met de bestaande scholencluster, zo kunnen ze de grootste cluster van de stad worden. De locatie is strategisch omdat de cluster gelegen is tussen de Schelde en de zuidelijke districten. Het kruis dat gevormd wordt door de noord-zuidas die de sportclusters verbindt, en het stedelijk centrum langs de Kapelstraat, biedt een duidelijke link met de rivier en een goede toegang tot de voorzieningen. Het doel is om de sportvelden rond Fort 8 te structureren, om de verbinding te zoeken tussen de noordelijke cluster en het project van het stedelijk centrum, zodat ook de oost-westas versterkt wordt. Het scholencluster in het westen van de straat kan op die manier gelinkt worden aan de voorzieningen en aan de Schelde. Het is noodzakelijk om de gronden ten zuidwesten en noordwesten te erkennen als gronden voor sportrecreatie.
Vanuit de zachte ruggengraat is het doel is een stedelijke parkstructuur van open ruimtes te ontwikkelen, waar een betere continuïteit en leesbaarheid wordt nastreefd. Het is essentieel om de verschillende kleine geïsoleerde, en dus fragiele snippers te verbinden met het bestaande en beschermde weefsel van open ruimte gebieden. Het publieke domein in de open ruimte moet in het algemeen verbeterd, en waar mogelijk uitgebreid, worden. Tenslotte moeten de tekorten van buurt- en wijkgroen weggewerkt worden door barrières te doorbreken en ontpitting van het stedelijk weefsel. Belangrijk hierbij is de leesbaarheid van de verschillende onderdelen van deze parkstructuur, differentiëren van recreatief medegebruik van deze parken en het innovatief oplossen van bebouwing in deze zones. Voor Hoboken concreet betekent dit dat de voornaamste doelstelling het verbinden is van de bestaande parken ten noorden en zuiden van het stedelijk centrum Hoboken met de Scheldeoever, gebruikmakend van enkele bestaande en kwetsbare groene plekken. Hieraan gerelateerd wordt er gepoogd een natuurlijke buffer te realiseren en de continuïteit van de huidige industriële terreinen te doorbreken door het invoegen van een sterke groenstructuur. Nieuwe sportfaciliteiten zijn toegestaan in het nieuwe park, gemengd met andere functies en zelfs met kleinere gebouwen van ondernemingen. Een reorganisatie van de bestaande sportinfrastructuren is gewenst. Bijzondere aandacht gaat uit naar de bereikbaarheid. Het beeld van de Dorpen en Metropool suggereert een policentrische stad, niet enkel vanuit functioneel oogpunt, maar ook vanuit de verschillende identiteiten en sociale structuren in de stad. Elk dorp heeft zijn eigen centrum en wenst dit te versterken op een manier dat de eigen identiteit en rol in de stedelijke, regionale en metropolitane context bevorderd wordt. Voor Hoboken is de hoofddoelstelling het bestaande centrum te verbinden met de Scheldeoever.
7.4 Overige relevante wetgeving en plannen 7.4.1 Stedenbouwkundige verordeningen Onderstaand wordt een overzicht weergegeven van geldende stedenbouwkundige verordeningen in het plangebied. Gebiedsgerichte RUP’ s zoals het RUP Scanfil kunnen nog wel, zoals voorzien in artikel 56 van het decreet, voor het grondgebied waarop ze betrekking hebben de bepalingen van de bestaande stedenbouwkundige verordeningen die daar strijdig mee zijn, van rechtswege opheffen. Voor zover de voorschriften van het RUP de bepalingen van de verordeningen niet overschrijven, zijn ze van toepassing.
Besluit van de Vlaamse regering van 1 oktober 2004 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratie-voorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater bvr 1/10/2004 b.s. 8/11/2004 wijz. bvr 23/6/2006 b.s. 22/8/2006 De verordening bevat minimale voorschriften voor de lozing van niet-verontreinigd hemelwater, afkomstig van verharde oppervlakken. Het algemeen uitgangsprincipe hierbij is dat hemelwater in eerste instantie zoveel mogelijk gebruikt wordt. In tweede instantie moet het resterende gedeelte van het hemelwater worden geïnfiltreerd of gebufferd, zodat in laatste instantie slechts een beperkt debiet vertraagd wordt afgevoerd. Ook de plaatsing van de overloop van de hemelwaterput en de infiltratievoorziening dient aan dit principe te beantwoorden.
Sinds 1 maart 2010 geldt de gewestelijke stedenbouwkundige verordening voor Toegankelijkheid. De verordening geldt bij nieuwbouw, verbouwingen of uitbreidingen van gebouwen die publiek toegankelijk zijn (bijv. winkels, banken, overheidsgebouwen). De bouwheer moet ervoor zorgen dat iedereen het gebouw kan betreden, ook rolstoelgebruikers, mensen met een kinderwagen, slechtzienden, grotere personen, mensen met een ledemaat in het gips enz.
De bouw- en woningverordening, goedgekeurd door de gemeenteraad van Antwerpen in zitting van 25 oktober 2010, is van kracht tenzij anders vermeld in onderhavige voorschriften.
8 BIJLAGE 4: PLANPROCES 8.1 Voortraject
Bij aanvang van het project Scanfil legde het college bij besluit van 21 maart 2008 (jaarnummer 3296) de principes van stedelijke regie van dit project vast, in bijzonder voor de stedelijke begeleiding als vorm van stedenbouwkundige ontwikkelingskost. Aansluitend keurde de stad bij besluit van 4 juli 2008 (jaarnummer 8542) het plan van aanpak, de organisatiestructuur en het programma van eisen voor de site goed. In het najaar van 2008 werd het programma van eisen in opdracht van de eigenaar door een extern ontwerpbureau vertaald in een masterplan. Dit ontwerp werd regelmatig met de stedelijke plangroep teruggekoppeld in functie van de vereiste ruimtelijke kwaliteit en de controle op de integratie van het eisenpakket. Het programma van eisen werd verfijnd en verder aangevuld, met onder meer een zorgcluster (serviceflats en dienstencentrum) en een grote kinderopvang van 112 plaatsen. Het masterplan wordt beschouwd als een kwaliteitsvol resultaat van een doorgedreven evenwichtsoefening tussen ruimtelijke kwaliteit en financieel rendement. Het college keurde op 10 juli 2009 (jaarnummer 9115) het masterplan voor de site goed. Aansluitend bij de goedkeuring van het masterplan vroeg het college garanties aan de eigenaar aangaande volgende kritische randvoorwaarden uit het plan:
8.2 Masterplan en beeldkwaliteitsplan
In 2008 werd door het ontwerpbureau Crepain-Binst een eerste stadontwerp opgemaakt. In samenwerking met het stedenbouwkundig bureau Stramien werd de globale visie uitgewerkt tot een Masterplan. Het projectgebied beperkte zich aanvankelijk tot de bedrijfsite Scanfil. Uit het ontwerpend onderzoek bleek dat het zuidoostelijk deel van het binnengebied enkel ontwikkelbaar is indien de aanpalende gronden (huidige voetbalterrein in eigendom van Alcatel-Lucent) worden meegenomen in de ontwikkeling. De stad benadrukte dat het project dient samen te vallen met het Masterplan: het masterplan wordt immers als één en ondeelbaar beschouwd. Dit houdt in dat het huidige voetbalveld mee moet worden genomen in de ontwikkeling van het binnengebied. Het huidige Masterplan heeft betrekking op het volledige binnengebied tussen spoorlijn (w), de bestaande bebouwing in de Fodderiestraat (n), de bestaande bebouwing in de Berkenrodelei (o) en de Hertoglei (z). Indien de verwerving van het huidige voetbalveld niet zou doorgaan, zal de totaliteit van het masterplan herbekeken moeten worden.
Het beeldkwaliteitsplan (BKP) openbaar domein en architectuur leggen het gewenste ambitie- en kwaliteitsniveau inzake architectuur en openbaar domein vast.
8.3 Communicatie- en participatietraject
Onderstaand communicatie- en participatietraject werd door een werkgroep Communicatie, met vertegenwoordiging van Samen Leven / Woonomgeving / Buurtregie, Stedelijk Wijkoverleg Hoboken en AG Stadsplanning / cel Communicatie, voorgesteld en goedgekeurd door het college op 4 juni 2010 (jaarnummer 6823). In de goedgekeurde samenwerkingsovereenkomst tussen AG Stadsplanning en de eigenaar van de site Scanfil, verbinden beide partijen zich ertoe (volgens artikel 13 – communicatie) de commerciële en stedelijke communicatie zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen. Beide partijen verbinden zich ertoe om samen de noodzakelijke informatie- en participatiemomenten te organiseren die de uiteindelijke goedkeuring van het plan kunnen faciliteren. Het communicatie- en participatietraject bestaat uit. 1 Focusgroepen met verenigingen uit de buurt: juni-juli 2010 Verenigingen krijgen inspraak over de invulling van het toekomstig parkgebied. Alle verenigingen in een straal van 400 meter rond het nieuwe park worden uitgenodigd om deel te nemen aan een focusgroepgesprek. Er wordt getracht om een zo divers mogelijk publiek te betrekken tijdens de focusgroepen. Tijdens de focusgroep maakt een groepje van maximum 10 personen een schaaloefening en dragen ze keuzes aan voor de inrichting van het park. 2 Website met enquête over inrichting park: juni-augustus 2010 Alle bezoekers van de website www.hoboken.be kunnen via een online enquête met foto’s laten weten welke parkinrichting en sfeer zij verkiezen. De website wordt gecommuniceerd via de nieuwsbrief, De Nieuwe Antwerpenaar en via de uitnodiging van het overkoepelend inspraakmoment. 3 Overkoepelend communicatiemoment: september 2010 Alle bewoners die in een straal van 800 meter van de toekomstige wijk wonen, worden geïnformeerd over het masterplan en kunnen ook feedback geven over de toekomstige inrichting van het park. Speciale aandacht gaat naar jongereninspraak tijdens dit evenement. Ook alle deelnemers van de focusgroepen worden hierop uitgenodigd. Er zullen enkele randanimaties plaatsvinden en een tentoonstelling met beeldmateriaal over het project. De resultaten hiervan zullen meegenomen worden bij de opmaak van het uitvoeringsplan en beeldkwaliteitplannen. 4 Nieuwsbrief: november 2010 De resultaten van de voorgaande participatie-evenementen worden in de verf gezet in de nieuwsbrief. Er wordt eventueel aangegeven met welke suggesties van bewoners is rekening gehouden en geargumenteerd waarom sommige suggesties niet werden weerhouden. Ook de volgende stappen van het project (o.a. openbaar onderzoek) worden uitgelegd. Bewoners worden ook uitgenodigd voor de tentoonstelling begin 2011. Dit wordt afgestemd met de eigenaar van de site Scanfil. 5 Tentoonstelling: begin 2011 (tijdens openbaar onderzoek) Tijdens het openbaar onderzoek worden het ontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan en de beeldkwaliteitplannen (met onder meer het inrichtingsvoorstel voor het park) voorgesteld met een tentoonstelling. De tentoonstelling wordt officieel geopend en de panelen blijven daarna te bezichtigen in zaal Extra Time. Dit wordt afgestemd met de eigenaar van de site Scanfil. 6 Nieuwsbrief: na definitieve vaststelling RUP door gemeenteraad Naar aanleiding van de goedkeuring van het RUP in het college en de gemeenteraad worden alle betrokken partijen (bewoners, verenigingen, …) op de hoogte gebracht. Ook de volgende stappen van het project (o.a. verkaveling, effectieve start werken) worden uitgelegd.
9 BIJLAGE 5: WATERTOETS
Algemeen kader Het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid (Belgisch Staatsblad 14 november 2003) legt in hoofdstuk III, afdeling I, bepaalde verplichtingen op, die de watertoets worden genoemd. Artikel 8 van dat decreet luidt: "Art. 8. § 1. De overheid die over een vergunning, een plan of programma moet beslissen, draagt er zorg voor, door het weigeren van de vergunning of door goedkeuring te weigeren aan het plan of programma dan wel door het opleggen van gepaste voorwaarden of aanpassingen aan het plan of programma, dat geen schadelijk effect ontstaat of zoveel mogelijk wordt beperkt en, indien dit niet mogelijk is, dat het schadelijk effect wordt hersteld of, in de gevallen van de vermindering van de infiltratie van hemelwater of de vermindering van ruimte voor het watersysteem, gecompenseerd. Een schadelijk effect wordt gedefinieerd als: "ieder betekenisvol nadelig effect op het milieu dat voortvloeit uit een verandering van de toestand van watersystemen of bestanddelen ervan die wordt teweeggebracht door een menselijke activiteit; die effecten omvatten mede effecten op de gezondheid van de mens en de veiligheid van de vergunde of vergund geachte woningen en bedrijfsgebouwen, gelegen buiten overstromingsgebieden, op het duurzaam gebruik van water door de mens, op de fauna, de flora, de bodem, de lucht, het water, het klimaat, het landschap en het onroerend erfgoed, alsmede de samenhang tussen een of meer van deze elementen". Op 20 juli 2006 keurde de Vlaamse Regering het ontwerp van uitvoeringsbesluit over de watertoets definitief goed. Het besluit geeft de lokale, provinciale en gewestelijke overheden, die een vergunning moeten afleveren, richtlijnen voor de toepassing van de watertoets. Het besluit, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 31 oktober 2006 (Nr. 350 - pag 58326), trad in werking op 1 november 2006. Op basis van deze watertoetskaarten kunnen voor het plangebied RUP ‘Scanfil’ volgende vaststellingen worden gemaakt:
Erosiekaart en hellingenkaart
Het plangebied zelf is niet erosiegevoelig. Dit geldt wel voor de spoorwegberm, net ten noordwesten ervan. Deze berm wordt evenwel niet beïnvloed door het plan. Grondwaterstromingskaart
Het volledige plangebied wordt aangeduid als zeer grondwaterstromingsgevoelig. Dit houdt in dat er bij de bouw van een ondergrondse constructie met een diepte van meer dan 3 m of een horizontale lengte van meer dan 50 m advies dient gevraagd te worden. Zulke constructies kunnen eventueel voorkomen onder de vorm van gegroepeerde ondergrondseparkeerplaatsen. Infiltratiekaart
Het plangebied is niet infiltratiegevoelig.
Overstromingskaart
Net buiten het plangebied is de zone tussen de Fodderiestraat en de Harold Rosherstraat ingekleurd als effectief overstromingsgevoelig, net als de zone ten westen van de Harold Rosherstraat. Binnen het plangebied liggen de sporthal Extra Time, de parking van de sporthal en het voetbalveld in een mogelijk overstromingsgevoelig gebied. Afvalwater Volgens het geoloket zoneringsplannen van de VMM, is het volledige plangebied gelegen in ‘centraal gebied’ (met bestaande aansluiting op een zuiveringsstation). Er ligt een gemengd rioleringsstelsel in het plangebied. De riolering van de Fodderiestraat en de Berkenrodelei wordt op korte termijn omgevormd tot een dubbel rioleringstelsel. Het afvalwater uit het studiegebied wordt afgevoerd naar de RWZI Antwerpen Zuid. In het kader van het RUP werd in april 2010 een vooradvies aangevraagd bij Ri-Ant (= samenwerkingsverband tussen Aquafin en AWW): een deel van de site zou naar de Berkenrodelei kunnen afwateren. Het meest logische afwateringspunt bevindt zich ter hoogte van de toekomstig aan te leggen fietstunnel in de Fodderiestraat, richting Boombekelaan waarbij de bestaande riolering als regenwaterafvoer kan dienen. Dit wordt nog verder onderzocht door Aquafin. Voor de droogweerafvoer (DWA) dient een nieuwe leiding voorzien te worden die tegelijk met de fietstunnel kan aangelegd worden. Deze leiding sluit dan vervolgens aan op de vuilwatercollector in de Boombekelaan. De aanleg van een wachtbuis in de Berkenrodelei voor de afwatering van de site is volgens Aquafin niet nodig. Ri-Ant stelt wel dat bij de aanleg van de fietsertunnel er mogelijk interferentie kan optreden met de bestaande riolering gezien de beperkte diepteligging ervan (aanleg tunnel op minstens 1,5 m). Bij aanpassingen aan de bestaande riolering dient er vooradvies gevraagd te worden bij Ri-Ant. Mogelijke effecten In voorgaande paragraaf zijn de watertoetskaarten in het plangebied beschreven. Hierna enkele bevindingen: - Erosiegevoelig: gezien de lage erosiegevoeligheid van het gebied, uitgezonderd de spoorwegberm, zijn er geen negatieve effecten te verwachten. Het RUP doet wel de suggestie voor de aanleg van een tunnel voor zacht verkeer onder de spoorwegberm. Het profiel van de berm zal hierdoor wijzigen. Er dient een uitsparing van ca. 2,5m te worden uitgegraven om de fietstunnel aan te leggen. Dit leidt tot een verhoging van de erosiegevoeligheid. Inrichtingsmaatregelen kunnen hier extra aandacht aan geven om afstroming te voorkomen. Dit zijn echter maatregelen die niet op RUP-niveau worden vastgelegd. - Grondwaterstromingsgevoeligheid: beperkte en plaatselijke effecten op wijzigingen van het grondwaterpatroon zijn te verwachten tijdens de werkzaamheden bij tijdelijke bemaling. Eventueel dient er advies gevraagd te worden indien de ondergrondse gegroepeerde parkeervoorzieningen de opgelegde afmetingen overschrijden. - De zone binnen het plangebied die aangeduid wordt als mogelijk overstromingsgevoelig, wordt in de praktijk ingenomen door de sporthal, parking en sportvelden. Uitvoering van het RUP geeft geen aanleiding tot nadelige effecten ten aanzien van inname van ruimte voor water omdat de bestaande situatie onveranderd blijft in deze zones. - Infiltratievoorzieningen en waterhuishouding / natuurlijke infiltratie: het plangebied is in de huidige toestand nagenoeg volledig verhard. Door herbestemming van het plangebied en invulling met bewoning en groenzones, zal de verharde oppervlakte afnemen. De onverharde oppervlakte en bijgevolg de ruimte voor natuurlijke infiltratie van hemelwater vergroot dan ook in de geplande toestand, hetgeen als positief wordt beoordeeld. Bovendien dient elke stedenbouwkundige vergunning te voldoen aan de randvoorwaarden zoals opgenomen in de gewestelijke verordening inzake hemelwater en de gemeentelijke verordening inzake afvalwater: - het besluit van de Vlaamse regering van 1 oktober 2004 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater, in werking sinds 1 februari 2005; - de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening betreffende de lozing van huishoudelijk afvalwater (BD 18/05/2006). Het algemeen uitgangsprincipe hierbij is dat hemelwater in eerste instantie zoveel mogelijk gebruikt wordt. In tweede instantie moet het resterende gedeelte van het hemelwater worden geïnfiltreerd. Indien infiltratie onmogelijk blijkt door voortdurend hoge grondwaterstanden of indien de doorlatendheidsfactor van de bodem kleiner is dan 1.10-5 m/s, dient het hemelwater te worden gebufferd met vertraagde afvoer. Als niet-infiltratiegevoelig gebied zal er dus geopteerd dienen te worden om waar mogelijk te bufferen met vertraagde afvoer. Momenteel is er geen gescheiden rioleringsstelsel aanwezig in het plangebied. Er is dus geen mogelijkheid om hemelwater apart af te voeren via het huidige rioleringsstelsel in de huidige situatie. Er dient dan ook gestreefd te worden naar maximaal hergebruik en (buffering met) infiltratie op het terrein. In de toekomst wordt wel gescheiden riolering voorzien. Tot op heden worden de vereisten met betrekking tot buffering van hemelwater opgelegd door de beheerder van de ontvangende waterloop. De meeste beheerders baseren zich hierbij op de richtwaarden uit de “Code van goede praktijk voor het ontwerp van rioleringssystemen”. Per ha opgerichte verharding binnen het gebied wordt een volume compensatie opgelegd. De begroting van dit volume wordt afgeleid op basis van enerzijds de terugkeerperiode van de ontwerpstorm waarmee gerekend wordt (gangbaar hierbij is een ontwerpstorm met een terugkeerperiode van 20 jaar), en anderzijds op basis van een zogenaamd ledigingsdebiet, zijnde het debiet dat via infiltratie of lozing in het ontvangend oppervlaktewater bekomen kan worden. Voor infiltratie gelden volgende richtlijnen voor dimensionering volgens de stedenbouwkundige verordening hemelwater: · het buffervolume van de infiltratievoorziening dient minimaal 300 liter per begonnen 20m² meter referentieoppervlakte van de verharding te bedragen (of 150 m³/ha); · de oppervlakte van de infiltratievoorziening dient minimaal 2m² per begonnen 100m² referentieoppervlakte van de verharding te bedragen (of 200 m²/ha); · Ingeval de referentieoppervlakte van de verharding groter is dan 1000m², mag het hemelwater vertraagd afgevoerd worden met een maximaal afvoerdebiet van 1500 liter per uur en per 100m² referentieoppervlakte van de verharding. Een buffervolume van 400 liter per begonnen 20 vierkante meter referentieoppervlakte van de verharding moet worden aangelegd. De vrijstelling van de verplichtingen bedoeld hiervoor (in artikel 5 van de verordening), geldt echter niet voor de eerste 1000m² van de referentieoppervlakte van de verharding. Infiltratie kan ofwel rechtstreeks (via doorlatende verharding), ofwel bovengronds (grachten, wadi, sleuven, …), ofwel ondergronds (infiltratiebuis, …). Het uiteindelijke ontwikkelingsontwerp zal creatief naar oplossingen dienen te zoeken om de maximale opvang te verzekeren en dit in evenwicht met de aanleg van het terrein. Indien maximaal kan worden geïnfiltreerd op eigen terrein, zijn verder geen effecten te verwachten. Er moet rekening gehouden worden met de stedenbouwkundige verordening “Bouwcode Antwerpen”: Bij nieuwbouw moeten alle platte daken (helling < 15°) minimaal als extensief groendak ingericht worden. Deze verplichting vervalt indien er een hemelwaterput wordt aangelegd waarvan de inhoud overeenstemt met de dakoppervlakte. Wanneer het gebied wordt ontwikkeld zal het afvalwater gescheiden van het hemelwater worden aangesloten op de aanwezige riolering en afgevoerd naar de bestaande waterzuiveringsinfrastructuur van Antwerpen Zuid. Er worden ca. 481 wooneenheden voorzien. Rekening houdend met gemiddeld 2,3 personen per gezin in een gemiddeld Antwerps gezin in 2009 (bron: buurtmonitor Antwerpen), zullen er ca. 1100 mensen gehuisvest kunnen worden. Dit staat gelijk aan ca. 165 m³ afvalwater per dag. Bij ontwikkeling van het plangebied moet er advies gevraagd worden aan Ri-Ant om ervoor te zorgen dat de capaciteit van het RWZI niet overschreden wordt. Bij aanpassingen aan bestaande riolering dient er advies gevraagd te worden aan Ri-Ant, zoals door hun gevraagd in hun advies.
Milderende maatregelen Vanuit de discipline Water wordt volgende milderende maatregel voorgesteld: de aanleg in de spoorwegberm van een fietspad zal gepaard moeten gaan met een versteviging van de wanden van de spoorwegberm om erosie tegen te gaan.
Conclusie Vanuit de discipline water zijn geen significante negatieve milieueffecten te verwachten, rekening houdende met de milderende maatregelen en toepassing van de geldende regelgeving.
10 BIJLAGE 6: MILIEUBEOORDELING 10.1 Algemeen kader Door de inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse regering van 11 april 2008 dient in het planproces van een ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) formeel rekening gehouden te worden met het onderzoek van milieueffecten die de realisatie van de bestemmingen in dit RUP kunnen teweegbrengen. In de praktijk betekent dit dat voor elk RUP minimaal een ‘onderzoek tot m.e.r (milieueffectrapportage)’ dient uitgevoerd te worden. Hierbij gaat men na of het plan of programma aanzienlijke effecten kan hebben ten opzichte van de bestaande situatie voor mens en milieu. Dit onderzoek houdt een beoordeling in aan de hand van de in bijlage I opgesomde criteria van het Decreet van 05 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (DABM). 10.2 Verzoek tot raadpleging De stad Antwerpen heeft in uitvoering van deze regelgeving een onderzoek tot m.e.r. opgemaakt. Volgende instanties werden aangeschreven in het kader van het verzoek tot raadpleging: Volgende instanties werden aangeschreven n.a.v. het verzoek tot raadpleging.
Geen enkele van deze adviesinstanties heeft expliciet te kennen gegeven dat zij gekant is tegen een ontheffing van de plan-m.e.r.-plicht. De inschatting van de mobiliteitseffecten werden na de adviesronde wel verfijnd in een mobiliteitstoets. 10.3 Effectbeschrijving en milderende maatregelen Vanuit de discipline bodem zijn geen significante negatieve milieueffecten te verwachten, rekening houdend met het gegeven dat de site werd gesaneerd en rekening houdend met de milderende maatregelen. Milderende maatregelen. Er wordt aangeraden om bij grootschalige bemaling een bemalingstudie te laten uitvoeren om te vermijden dat de grondwaterverontreiniging een risico gaat vormen. Ondanks dat er in het eindevaluatierapport geen gebruiks- of bestemmingsbeperkingen worden opgelegd en er een stabiele eindtoestand bereikt is, wordt er toch aangeraden om een update uit te voeren van de risico-evaluatie. Hieruit kan blijken of de risico-evaluatie anders ingeschat dient te worden in het kader van de plannen van het RUP.
Vanuit de discipline water zijn geen significante negatieve milieueffecten te verwachten, rekening houdende met de milderende maatregelen en toepassing van de geldende regelgeving. Milderende maatregelen: de aanleg in de spoorwegberm van een fietspad zal gepaard moeten gaan met een versteviging van de wanden van de spoorwegberm om erosie tegen te gaan.
Vanuit de discipline fauna en flora zijn geen significante negatieve milieueffecten te verwachten, rekening houdend met de milderende maatregelen. Milderende maatregelen: - de aanleg van de fietserstunnel moet met de nodige omzichtigheid gebeuren en er dienen zoveel mogelijk platanen behouden te blijven (dit kan echter niet in RUP-fase opgelegd worden waardoor deze milderende maatregel als suggestie kan aanzien worden); - bij aanplantingen (zowel openbaar als privé) moet de nodige aandacht gaan naar inheems en autochtoon plantmateriaal.
Vanuit de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie zijn in deze fase van het RUP geen significante negatieve effecten te verwachten, rekening houdend met de milderende maatregelen. Milderende maatregelen - Er dient voldaan te worden aan de gemeentelijke woon- en bouwverordening, waarin de voorwaarden voor het aanbrengen van reclame worden weergegeven. Voor beschermde, cultuurhistorische of andere waardevolle gebouwen legt men strengere voorwaarden op; - Volgens de archeologische advieskaart geldt er een adviesplicht indien het project meer dan 200m² in beslag neemt. Indien er vondsten worden gedaan, dient men dit te melden bij de desbetreffende dienst.
Het plangebied is in kwetsbaar gebied gelegen maar de luchtkwaliteit is voor een woonomgeving nog aanvaardbaar. Bovendien zijn de trends naar luchtkwaliteit positief waardoor de uiteindelijke effecten als beperkt negatief in te schatten zijn. Als milderende maatregel wordt voorgesteld dat de nieuwe bewoners het voorzorgsprincipe toepassen i.f.v. mogelijke deposities van zware metalen vanuit de Umicore-site.
Vanuit de discipline geluid zijn er geen significante negatieve effecten te verwachten, rekening houdend met de milderende maatregelen. Milderende maatregelen: - bouwkundige voorschriften opnemen voor geluidsisolatie langs de spoorlijn;
Vanuit de discipline Mens zijn geen aanzienlijke negatieve effecten te verwachten. De effecten inzake gebruikswaarden en beeld- en belevingswaarde zijn positief. Er worden geen milderende maatregelen voorgesteld. Het aspect mobiliteit werd verder uitgewerkt in de mobiliteitstoets:
Milderende maatregelen De geplande ontwikkeling heeft een nieuwe verkeersgeneratie van bewoners en bezoekers van en naar het woongebied tot gevolg. Om de mogelijke hinder ten gevolge van de geplande activiteiten te beheersen en om een duurzame mobiliteitskeuze te stimuleren, kunnen een aantal maatregelen worden genomen. De maatregelen hebben tot doel: · de multimodale bereikbaarheid als extra troef te realiseren · de leefbaarheid van de buurt te respecteren · duurzame verplaatsingswijzen te promoten
De projectontwikkelaar kan door een aantal infrastructurele ingrepen bijdragen tot een vlottere verkeersafwikkeling in de onmiddellijke omgeving van de site en tot een optimale integratie van het openbaar vervoer en de fiets. · Veilige looproutes van en naar de bushaltes · Goede en veilige fietsvoorzieningen op en in de nabijheid van het projectgebied · Snelheidsmaatregelen in de wijk, in het belang van de verkeersveiligheid · Bewoners motiveren om alternatieve vervoersmiddelen te gebruiken 10.4 Beslissing dienst Mer In haar beslissing van 12 september 2011 concludeerde de dienst Mer dat het RUP geen aanleiding geeft tot aanzienlijke milieugevolgen en dat derhalve de opmaak van een planMER niet nodig is (zie bijlage 7).
11 BIJLAGE 7: GOEDKEURING ONTHEFFING PLAN-MER-PLICHT zie besluit ontheffing plan-MER
12 BIJLAGE 8: BEELDKWALITEITSPLAN ARCHITECTUUR zie bijlage 8
13 BIJLAGE 9: BEELDKWALITEITSPLAN OPENBAAR DOMEIN zie bijlage 9
|