1.4 Inrichting

 

Hoofdgebouwen

Woningen, in hoofdzaak eengezinswoningen met traditionele basisvormen (rechthoekig grondvlak – schuine bedaking) en uitgevoerd in sobere, traditionele materialen.

Door de schuine dakvorm, evenals door de vrijstaande en verspringende puntgevels wordt het dakenspel en de bestaande kleinschaligheid verder beklemtoond.

Bebouwingswijze

Bij vernieuwbouw of wederopbouw:

    • Aaneengesloten, gegroepeerd of gekoppeld zoals de bestaande toestand.

Bij nieuwbouw in verkavelingen of op voorheen nog niet bebouwde percelen:

    • Aaneengesloten, gegroepeerd of gekoppeld, aansluitend aan de blinde scheidsmuur van de reeds bestaande bebouwing.

Bebouwingswijze

Voorgevel en naar de straat gerichte zijgevel:

    • Op de voorgevelbouwlijn/rooilijn, tenzij voor een goede ruimtelijke ordening, of bij aansluiting aan de bestaande bebouwing met voortuinstrook, het noodzakelijk of wenselijk is een voortuin of achteruitbouwstrook in acht te nemen, met een diepte die gelijk is aan deze van de bestaande toestand.
      Bij vrijstaande of gekoppelde bebouwing zal de voortuin een diepte hebben van minimum 6 m en maximum 10 m.

De achtergevel van hoofdgebouw op de bovenverdieping:

    • In harmonie met de achtergevels van de bestaande, naastliggende bebouwing, waarbij de bovenverdieping een maximum afwijking van méér dan 2 m kan worden toegestaan, voor zover het maximum profiel niet wordt overschreden.

    • De afstand van de vrijstaande achtergevel van de bovenverdieping en/of van de benedenverdieping tot de achtergrens van het perceel, moet in elk geval minstens 5 m bedragen, zonder dat hij evenwel kleiner mag zijn dan de hoogte van de vrijstaande achtergevel.

 

Afmetingen van de gebouwen

Maximum profiel

 [image]

Figuur 1 I Maximum profiel

Bouwdiepte

De diepte van de benedenverdieping der hoofdgebouwen moet in harmonie zijn met de aanpalende gebouwen. Desbetreffend kan niet gerefereerd worden naar bestaande bouwdiepten die niet in overeenstemming of storend zijn met de omgeving.

De bouwdiepten bij verkaveling of nieuwbouw op reeds gevormde percelen worden als volgt bepaald:

    • benedenverdieping:

    • Bij percelen met een diepte van 30 m en minder: maximum bouwdiepte 13 m

    • Bij percelen met een diepte van meer dan 30 m: maximum bouwdiepte 17 m

    • Bovenverdieping: binnen het maximum profiel

Bouwhoogte: zie maximum profiel

Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand

Aan de bouwdiepten en bouwhoogten hiervoor vermeld kan afwijking worden verleend met betrekking tot het aanpassen van nieuwbouw aan de bestaande gebouwen der naastliggende panden. Deze afwijking kan verleend worden zover:

    • ze niet leidt tot een vermeerdering van het aantal bouwlagen en/of van de vloeroppervlakte

    • er bij percelen van 9 m breedte en méér, een overgangsprofiel wordt gerealiseerd van de hoogte van het bestaande gebouw, naar een hoogte voorzien in het maximum profiel.

Welstand van de gebouwen

Bedaking

Dakvorm bij aaneengesloten bebouwing:

    • Alle hoofdgebouwen aan de straatzijde zijn overheersend voorzien van zadeldaken met een helling van 45°, met de nok evenwijdig aan de voorgevel.

    • Zijn eveneens toegelaten: mansardedaken, puntgevels waarvan de aanzet gelegen is op minimum 0,75 m afstand van het midden der scheidsmuren. De nok van de puntgevel staat loodrecht op de voorgevel. De dakhelling voor puntgevels is maximaal 45°. Bij realisatie van een mansardedak wordt het maximum profiel (figuur 1) niet overschreden.

Dakvorm bij kop- en hoekgebouwen

    • Schuine bedaking, met dien verstande dat alle vrijstaande gevels mogen afgewerkt worden met dezelfde dakvorm als aan de voorgevel.

Delen van de benedenverdieping die niet gelegen zijn onder de schuine bedaking worden afgewerkt met ofwel een schuin dak, ofwel enkel toegelaten bij aansluiting aan bestaande gebouwen, een lessenaarsdak.

Dakkapellen, dakvensters en dakramen

    • Dakkapellen en dakvensters: plaatsing: op 0,40 m uit de snijlijn van het gevelvlak met het dakvlak en op minstens 1,00 m afstand van het midden der scheidsmuren, van de vrijstaande zijgevels of van de hoekkepers.

    • Dakkapellen en dakvensters: afmetingen:

    • Maximum breedte: 2/3 van de gevelbreedte, met een maximumbreedte van 1,50 m per dakkapel of dakvenster

    • Maximum hoogte: tot bovenkant kroonlijst of aanzet van de puntgevel of trapgevel: de helft van de dakhoogte van het hoofdgebouw. De dakkapellen zijn voorzien van een schuin dak met dezelfde helling als deze van het gepenetreerde zadel- of schilddak.

Dakramen: In alle dakvlakken zijn in het dakvlak liggende dakramen toegelaten, op een afstand van minimum 0,40 m uit de snijlijn van het gevelvlak met het dakvlak en op minstens 1,00 m afstand van het midden der scheidsmuren, van de vrijstaande zijgevels of van de hoekkepers.

Dakterrassen

Dakterrassen, zichtbaar vanaf de openbare weg, het openbaar domein of vanaf de voor het publiek toegankelijke plaatsen, zijn toegelaten indien zij geïntegreerd zijn binnen het volume van de dakvorm, zodanig dat de borstwering wordt gevormd door de voortzetting van de schuine dakvorm. Zij mogen worden geconstrueerd op minimum 0,40 m uit de snijlijn van het gevelvlak met het dakvlak en op minstens 1,00 m afstand van het midden der scheidsmuren, van de vrijstaande zijgevels of van de hoekkepers.

Bedekking der schuine daken

De dakbedekkingen moeten inzake kleur in harmonie zijn met deze der bebouwde omgeving en inzonderheid met deze der naastliggende gebouwen. Zij zal bestaan uit:

    • ofwel, niet-verglaasde pannen of daktegels met een rode tot bruinrode of een donkergrijze tot zwarte kleur,

    • ofwel, rechthoekige leien met een donkergrijze tot zwarte kleur, in horizontale rijen geplaatst.

Schoorstenen

Bij schuine daken der hoofdgebouwen worden de schouwen te paard op de noklijn geplaatst. Zij worden uitgevoerd in dezelfde gevelsteen als de voorgevel.

Afwijkingsregels op grond van de bestaande toestand

Voor zover zij de dominerende karakteristieken van de schuine bedaking niet in het gedrang brengen wat betreft vorm en kleur, kunnen in het dakvlak liggende constructies toegelaten worden met het oog op het winnen van energie.

Bij aansluiting aan bestaande gebouwen kan afwijking worden verleend aan de voorgaande bepalingen voor wat betreft de aard, vorm en kleur van de dakbedekkingsmaterialen en wat betreft de dakhelling, doch enkel op voorwaarde dat de eventuele afwijking een kwalitatieve verbetering van de woonomgeving betekent.

Gevelgeleding en gevelopbouw

Voor alle gevels zichtbaar vanaf de openbare weg, het openbaar domein en vanaf de voor het publiek toegankelijke plaatsen, geldt het volgende :

    • in de gevelopbouw dient de verticale lijnvoering over de volle hoogte te overheersen.

    • voor het geval dat meerdere aaneengesloten huizen het voorwerp uitmaken van één ontwerp, dient in de gevelindeling voldoende verscheidenheid aanwezig te zijn om de onderscheiden woningen blijvend te kunnen herkennen.

Balkons, loggia’s en vaste uitsprongen

    • De diepte van de uitsprongen moet begrepen zijn tussen twee loodrechte vlakken die van de erfscheiding uitgaande, elk een hoek van 45° vormen met het normale gevelvlak.

    • De breedte der uitsprongen bedraagt maximum 2,00 m.

    • De diepte bedraagt maximum 1,00 m, behalve voor uitsprongen boven de openbare weg.

    • Naast elkaar geplaatst zullen zij verticaal gescheiden zijn tot op het normale gevelvlak. De breedte van deze tussenruimte bedraagt ten minste tweemaal de diepte der uitsprongen.

Gevelmateriaal voor gevels zichtbaar vanaf de openbare weg, het openbaar domein en de voor het publiek toegankelijke plaatsen

    • Het dominerend gevelmateriaal is baksteen waarvan de kleur in harmonie is met de kleursfeer van het straatbeeld.

    • Bepleistering van gevels is toegelaten.

    • Witte en/of verglaasde gevelsteen is verboden.

    • Parementen in natuursteen moeten uitgevoerd worden in rechthoekig verband. Kunststeen is slechts toegelaten indien deze een witte of een blauwe hardsteenkleur heeft.

    • Constructies en parementen in hout moeten gevernist, geïmpregneerd of geschilderd worden, zodat zij hun natuurkleur behouden of een witte of donkere kleur vertonen.

    • Aluminiumconstructies : enkel bronskleur of donkerkleurige behandeling of schildering is toegelaten.

    • Zichtbaar blijvende betonconstructies en/of metaalconstructies dienen behandeld of geschilderd te worden in een kleur die harmonieert met de omgeving. Betonconstructies mogen echter hun natuurkleur behouden.

    • Geprefabriceerde bouwelementen en bouwelementen in kunststof zijn toegelaten, voor zover zij duurzaam zijn en wat vorm en kleur betreft in harmonie zijn met de bebouwde omgeving.

Gevelmateriaal overige gevels

    • Baksteen, gevelsteen, of duurzame geprefabriceerde bouwelementen of bouwelementen in kunststof voor zover deze elementen een verantwoorde integratie in de bebouwde omgeving waarborgen inzake kwaliteit, vorm en kleur.

    • Zichtbaar verwerkte snelbouwsteen is verboden.

Afwerking van vrijstaande en/of zichtbaar blijvende scheidsmuren

Vrijstaande en/of zichtbare scheidsmuren of delen ervan, dienen afgewerkt te worden met kwalitatieve en duurzame gevelmaterialen.

Deze afwerking geschiedt door die bouwheer die door zijn handelingen en werken oorzaak is dat scheidsmuren of delen ervan blijvend zichtbaar worden.

Afsluitingen van de openbare weg (andere dan voortuinafsluitingen)

Onbebouwde percelen of gedeelten van percelen, zoals binnenplaatsen en tuinen, palend aan de openbare weg, worden op de rooilijn of op de bouwlijn afgesloten met :

    • Muren in baksteenmetselwerk met een hoogte van minimum 1,20 m en maximum 2,00 m, afgedekt met muurkappen, dekstenen of ezelsrug.

    • Het materiaalgebruik dient in overeenstemming te zijn met de materialen van de voorgevel.

    • Metalen hekken met een hoogte van minimum 1,20 m en maximum 2,00 m, voor zover zij tegen roestvorming behandeld zijn en naar functie, vorm en kleur in harmonie zijn met de omgeving.

    • Houten afsluitingen gevormd door palissaden e.d. met een hoogte van minimum 1,20 m en maximum 2,00 m, voor zover het hout verduurzaamd is in vacuüm en onder druk.

    • Levende hagen met een maximum hoogte van 2,00 m, versterkt met palen en draad.

    • Hagen gevormd door coniferen zijn niet toegelaten.

    • Betonpalen en draadwerk, eventueel voorzien van één betonplaat tot op maximum 0,30 m boven het grondpeil.

    • Muren bestaande uit betonpalen en meerdere betonplaten boven elkaar zijn verboden.

Voorgaande afsluitingen zijn eveneens van toepassing op:

    • Braakliggende gronden die na de inwerkingtreding van deze voorschriften reeds 2 jaar of meer onbebouwd zijn gebleven en waarvoor geen verkavelingsvergunning werd afgeleverd.

    • Gronden die na afbraak van gebouwen vrijkomen en waarvoor binnen het jaar geen aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning wordt aangevraagd.

Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand

Bij aansluiting aan bestaande gebouwen kan afwijking worden verleend aan de voorgaande bepalingen voor wat betreft de aard, de vorm en kleur van de gevelmaterialen, doch enkel op voorwaarde dat de eventuele afwijking een kwalitatieve verbetering van de woonomgeving betekent.

Binnenplaatsen en tuinen

Bij elke woning moet gestreefd worden naar een zo groot mogelijke open ruimte, moes- of siertuin, die als dusdanig dient in stand gehouden.

Zowel in de voor- als achtertuinen dient een beplanting uitgevoerd met streekeigen bloeiende heesters, hoogstammige bomen en klimplanten, zodat na verloop van tijd deze beplantingen een wezenlijk onderdeel vormen van de woonomgeving.

Voortuinen

Na de oprichting van het hoofdgebouw dient de strook als tuin te worden aangelegd en voortdurend in stand gehouden.

Alleen het gedeelte van de grond dat als toegang tot de gebouwen wordt aangewend mag worden verhard ten belope van maximum 30 % van de oppervlakte.

Bij gebouwen met een toegelaten nevenbestemming op de benedenverdieping mag de verharding maximum 80 % der oppervlakte bedragen.

Afsluiting

In de voortuinstrook en in de bouwvrije zijtuinstroken, tussen de erven onderling en tussen een erf en de openbare weg:

    • muurtje in gevelsteen in overeenstemming met deze van de voorgevel, waarvan de hoogte, behoudens de posten naast de ingangen, 0,40 m niet overschrijdt.

    • levende hagen, versterkt met palen en draad, met een hoogte van maximum 0,80 m.

bebouwing

Behoudens de toegelaten uitsprongen in het voorgevelvlak en de afsluitingen: alle constructies verboden.

Binnenplaatsen en tuinen

Bestemming

Het niet bebouwde of verharde deel van het perceel achter de strook voor hoofdgebouwen dient als open ruimte, moes- of siertuin te worden aangelegd en als dusdanig in stand gehouden.

In de tuinen, behoudens in de bouwvrije zijtuinstroken, zijn volgende bijgebouwen en constructies toegelaten.

    • Tuinbergingen en hokken.

    • gebouwen voor de toegelaten nevenbestemmingen op de benedenverdieping van de hoofdgebouwen.

    • specifieke tuinconstructies (prieeltje, pergola, siervijver e.d.)

    • verhardingen bestemd als parkeerplaats in functie van de bestemming van het hoofdgebouw. Deze verharding mag noch als openlucht werkplaats, noch als openlucht stapelplaats voor materialen en/of schroot.

Bijgebouwen en constructies

    • De samengevoegde oppervlakte van bijgebouwen en/of verhardingen mag niet meer bedragen dan 15 % van de perceelsoppervlakte. In deze oppervlakte zijn de verhardingen die toegang geven tot deze 15 % niet begrepen. Deze verharding is maximaal zo breed als de breedte van de toegangsdeur of poort.

    • Bebouwing en/of verharding is slechts toegelaten met dien verstande dat minimum 2/3 onverharde tuin wordt bewaard.

    • Specifieke tuinconstructies en tuinverhardingen in functie van het hoofdgebouw, mogen steeds worden opgericht in de onverharde tuinstrook. (prieel, pergola, siervijver, ed.)

Plaatsing van de bijgebouwen

Op niet-hoekpercelen:

    • gevel gericht naar het hoofdgebouw : op minimum 23,00 m of 27,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, naargelang de perceeldiepte van minder of meer dan 30,00 m.

    • overige gevels : hetzij op de perceelgrens, hetzij op minimum 2,00 m afstand ervan.

Op hoekpercelen:

    • gevel gericht naar de perceelgrens waarop de scheidsmuur wordt gebouwd : op minimum 3,00 m afstand van deze perceelgrens tot op een diepte van 23,00 m of 27,00 m gemeten vanaf de voorgevelbouwlijn van het hoofdgebouw, naargelang de perceeldiepte van minder of meer dan 30,00 m.

    • gevel aan de straatzijde : op de voorgevelbouwlijn, bepaald voor deze straat.

    • overige gevels: hetzij op de perceelgrens, hetzij op minimum 2,00 m afstand ervan.

Afmetingen van de gebouwen

Bouwhoogte op niet-hoekpercelen

    • tot de bovenkant van de kroonlijst of deksteen: maximum 2,50 m.

    • tot de bovenkant van de nok van een schuin dak: maximum 4,00 m, met dien verstande dat de hoogte van het gebouw steeds moet begrepen zijn binnen het profiel gevormd door een hoek van 45° met de horizontale, vertrekkend op een hoogte van 2,50 m boven de erfscheidingen en boven de plaats waar de gevel van het bijgebouw, gericht naar het hoofdgebouw, wordt opgericht.

Bouwhoogte op hoekpercelen, gemeten vanaf het trottoirpeil

    • de gevel aan de straatzijde: gemeten tot de bovenkant van de kroonlijst of deksteen: minimum 3,00 m en maximum 4,00 m, met dien verstande dat de hoogte van het gebouw steeds moet begrepen zijn binnen het profiel gevormd door een hoek van 45° met de horizontale, vertrekkend op een hoogte van 2,50 m boven de erfscheidingen en boven de plaats waar de gevel van het bijgebouw, gericht naar het hoofdgebouw, wordt opgericht.

    • de overige gevels: zoals voor de niet-hoekpercelen.

Welstand van de gebouwen

Dakvorm: vrij

Materialen voor gevels:

    • zichtbaar vanaf de openbare weg, het openbaar domein of de voor het publiek toegankelijke plaatsen : zelfde voorwaarden als deze die gelden voor de voorgevel van de hoofdgebouwen.

    • overige gevels : zelfde voorwaarden als deze die gelden voor de overige gevels van de hoofdgebouwen.

Materialen voor de bedekking van schuine daken:

    • zelfde voorwaarden als deze die gelden voor de schuine daken van de hoofdgebouwen.

    • Daarenboven zijn toegelaten, bij gebouwen voor ambachtelijke bedrijven en voor zover ze niet zichtbaar zijn vanaf de openbare weg, het openbaar domein of de voor het publiek toegankelijke plaatsen : geprofileerde dakplaten, voor flauwhellende daken: dakvilt.

Erfscheidingen

    • Afsluitingsmuren in baksteenmetselwerk met een maximumhoogte van 2,00 m, afgedekt met muurkappen, dekstenen of ezelsrug.

    • Levende hagen met een maximumhoogte van 2,00 m, versterkt met palen en draad.

    • Hagen gevormd door coniferen zijn niet toegelaten.

    • Houten afsluitingen onder de vorm van vlechtwerk of palissaden e.d., met een hoogte van minimum 1,20 m en maximum 2,00 m, op voorwaarde dat het hout verduurzaamd is in vacuüm en onder druk.

    • Betonpalen en draadwerk, eventueel voorzien van één betonplaat tot op maximum 0, 30 m boven het grondpeil.

    • Muren bestaande uit betonplaten en meerdere betonplaten boven elkaar zijn verboden.

Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand

Aan de voorgaande voorschriften kan afwijking worden verleend voor wat betreft de plaatsing en de afmetingen van de bijgebouwen, constructies, verhardingen en de aard van de beplantingen, op de uitdrukkelijke voorwaarde dat eventuele afwijkingen een wezenlijke verbetering van de woonomgeving betekenen.