RUP STEENSTRAAT

COLOFON

  • Projectleider
    Sandra Vanveldhoven

  • Programmaleider
    Katlijn Van der Veken

  • Secretariaat
    Bedrijfseenheid Stadsontwikkeling
    Francis Wellesplein 1, 2018 Antwerpen
    tel +32 3 338 23 81 I fax +32 3 238 99 43
    Ludo.lorrendopt@stad.antwerpen.be

 

1 Algemene voorschriften

Het Ruimtelijk Uitvoeringsplan (RUP) is begrensd volgens de aanduidingen van bijgaand grafisch plan. De grafische gegevens en de reglementaire voorschriften ervan vullen elkaar aan.

Binnen de grenzen van dit RUP blijven de gemeentelijke bouwverordeningen, de klasseringsbesluiten en de speciale wettelijke bepalingen van toepassing, tenzij anders bepaald in dit RUP. De bepalingen van dit RUP mogen nooit toegepast worden ten nadele van bestaande erfdienstbaarheden, al dan niet van openbaar nut en voorkomende uit bijzondere reglementeringen.

Voor de gevallen waarbij er kadastrale afwijkingen op het plan voorkomen ten overstaan van de situaties op plan aangegeven, kunnen de bestemmingen aangepast worden rekening houdend met de kadastrale juistheid.

1.1 Afstemming categorieën van gebiedsaanduiding Vlaamse codex

In artikel 2.2.3, §2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, goedgekeurd bij besluit van de Vlaamse Regering op 15 mei 2009, wordt opgelegd dat een stedenbouwkundig voorschrift ten allen tijden sorteert onder een categorie of subcategorie van gebiedsaanduiding. In de volgende tabel wordt aangegeven in welke categorie elke bestemmingszone uit voorliggend RUP valt.

Categorie Vlaams Gewest

Bestemmingszones RUP Steenstraat

Wonen

Art 1: Zone voor wonen (Wo1)
Art 2: Zone voor wonen – privaat groen (Wo2)
Art 3: Zone voor wonen (Wo3)
Art 4: Zone voor wonen (Wo4)
Art 5: Zone voor wonen (Wo5)

1.2 Harmonie

De hoogte en de diepte van gebouwen, de gevelopbouw en gevelgeleding, de bedaking, de aard, de toepassing en de kleur van de gevelmaterialen, de dakbedekking, de schrijnwerken, de beglazing en de buitenschilderingen moeten in harmonie zijn met het straatbeeld; d.w.z. met die huizen daarin, welke inzake harmonische samenhang gezamenlijk het talrijkst en dus kenmerkend voor de betreffende straat kunnen genoemd worden.

In een straat waar meer dan de helft van het aanwezig aantal huizen nieuw of onherkenbaar verbouwd zijn, wordt nagegaan in hoeverre deze gezamenlijk voldoende harmonische samenhang vertonen om zodanig wezenlijk als toonaangevend, dus zowel inzake aantal als inzake harmonie, te gelden.

Is dit voor de helft of meer huizen in die straat het geval, dan is deze nieuwe harmonische samenhang bepalend voor verdere nieuwbouw. Is dit niet voor de helft of meer huizen het geval, dan is de harmonische samenhang van de nog bestaande oorspronkelijke huizen bepalend.

 

 

 

1.3 Autobergplaatsen

De oprichting van een autobergplaats in de bouwvrije zijtuinstrook of de eerste 10 meter van de strook voor binnenplaatsen en tuinen kan, indien niet op het grafisch plan voorzien, slechts worden toegestaan op voorwaarde dat:

  • De plaatsing op de perceelgrens van afzonderlijke bijgebouwen is toegelaten ingevolge de voorschriften vervat in de volgende artikelen;

  • Door de aanvrager een door de eigenaar van het aanpalende perceel, op de zijgrens waarvan de autobergplaats zal worden opgericht, ondertekende verklaring wordt voorgelegd waaruit blijft:

    • Dat de eigenaar kennis heeft van het bouwplan van de aanvrager;

    • Het bekend is dat bij de oprichting van een afzonderlijke autobergplaats op het perceel van de eigenaar, een verplichting zal worden opgelegd tot plaatsing ervan op dezelfde bouwlijn en uitgevoerd in hetzelfde gevelmateriaal.

1.4 Archeologisch patrimonium

Elke aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning met terreinwijziging wordt afgetoetst aan de aanbevelingen van de stedelijke dienst archeologie over de waarschijnlijkheid van archeologische vondsten op het terrein.

1.5 Duurzaamheid

Alle nieuwbouw-, herbouwings- of verbouwingswerken moeten op een duurzame wijze uitgevoerd worden. De vergunningverlenende overheid bepaalt bij elke aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning of wordt voldaan aan volgende criteria:

  • Compact bouwen: hierbij wordt gekozen voor een bouwvorm waarbij de verhouding van de vloeroppervlakte tot en de verliesoppervlakte van daken en gevels zo gunstig mogelijk is en de transmissieverliezen klein zijn.

  • Zongericht bouwen of verkavelen: Het zodanig inrichten van een woongebied dat zoveel mogelijk passieve en actieve zonne-energie wordt benut. Dit kan passief bijvoorbeeld door opwarming door de zon van het gebouw of actief.

  • Gebruik van duurzame bouwmaterialen

1.6 Overgangsmaatregelen

De algemene voorschriften zijn van toepassing bij elke aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning.

Bestaande vergunde of vergund geachte functies, die niet met de bestemmingsvoorschriften van het RUP Steenstraat overeenstemmen, mogen behouden blijven bij verbouwingswerken zonder uitbreiding van het bouwvolume of bruto-vloeroppervlakte. Instandhoudings- en onderhoudswerken zijn toegelaten.

Bij nieuwbouw, herbouwing en verbouwingswerken met een uitbreiding van bouwvolume of bruto-vloeroppervlakte moet men de voorschriften van de bestemmingszone respecteren. Ook bij een functieverandering moeten de voorschriften van het RUP Steenstraat gevolgd worden.

 

 

2 BIJZONDERE VOORSCHRIFTEN

 

Artikel 1 Zone voor wonen - (Wo1)

 

1.1 Algemeen ordeningsvoorschrift

Binnen het gebied wordt de bestaande woonvorm, met in hoofdzaak eengezinswoningen met een eigen tuin, en een dienstverlening op buurtniveau als de meest wenselijke woonomgeving aanzien.

Met het oog op het behoud en de herwaardering van het eigen karakter van dit deel van de dorpskern, waarvan de kleinschaligheid, de private tuinen en de schuine bedakingen karakteristieke elementen zijn, dienen alle handelingen en werken die binnen dit gebied wordt uitgevoerd, gericht te zijn op een behoud, herstel of versterking van dit eigen karakter.

1.2 Bestemming

De zone is bestemd voor eengezinswoningen en woonhuizen voor verblijf en verzorging van , alsmede voor dienstverlening aan bejaarden, mindervaliden en kinderen.

Functies die op buurtniveau, omwille van hun specifieke en frequente relatie tot het publiek, noodzakelijkerwijze en eng verbonden zijn met de woonfunctie en hiervoor geen abnormale hinder veroorzaken zijn toegelaten en dit enkel op de benedenverdieping. Het betreft:

  • Kleinhandelsinrichtingen, ambachtelijke bedrijven, diensten, kantoren, gemeenschapsvoorzieningen, horecabedrijven.

1.3 Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand

Bestaande vergunde of vergund geachte inrichtingen en functies, gelegen binnen de grenzen van deze zone, die strijdig zijn met de toegelaten bestemmingen en geen rook-, reuk-, lawaai- en/of andere hinder veroorzaken die schadelijk is voor de voorgeschreven bestemmingen of feitelijke functies, mogen behouden blijven en zo nodig uitgebreid worden op eigen terrein, mits te voldoen aan de bouwvoorschriften en voor zover ze geen bijkomende hinder veroorzaken voor de omringende bewoning.

Bij stopzetting van de activiteiten en/of afbraak der bestaande constructie dient de nieuwe bestemming in overeenstemming te zijn met de toegelaten bestemmingen.

De voorschriften bij nieuwe verkavelingen kunnen bovenstaande bestemmingen nader specificeren of beperken.

 

1.4 Inrichting

 

Hoofdgebouwen

Woningen, in hoofdzaak eengezinswoningen met traditionele basisvormen (rechthoekig grondvlak – schuine bedaking) en uitgevoerd in sobere, traditionele materialen.

Door de schuine dakvorm, evenals door de vrijstaande en verspringende puntgevels wordt het dakenspel en de bestaande kleinschaligheid verder beklemtoond.

Bebouwingswijze

Bij vernieuwbouw of wederopbouw:

    • Aaneengesloten, gegroepeerd of gekoppeld zoals de bestaande toestand.

Bij nieuwbouw in verkavelingen of op voorheen nog niet bebouwde percelen:

    • Aaneengesloten, gegroepeerd of gekoppeld, aansluitend aan de blinde scheidsmuur van de reeds bestaande bebouwing.

Bebouwingswijze

Voorgevel en naar de straat gerichte zijgevel:

    • Op de voorgevelbouwlijn/rooilijn, tenzij voor een goede ruimtelijke ordening, of bij aansluiting aan de bestaande bebouwing met voortuinstrook, het noodzakelijk of wenselijk is een voortuin of achteruitbouwstrook in acht te nemen, met een diepte die gelijk is aan deze van de bestaande toestand.
      Bij vrijstaande of gekoppelde bebouwing zal de voortuin een diepte hebben van minimum 6 m en maximum 10 m.

De achtergevel van hoofdgebouw op de bovenverdieping:

    • In harmonie met de achtergevels van de bestaande, naastliggende bebouwing, waarbij de bovenverdieping een maximum afwijking van méér dan 2 m kan worden toegestaan, voor zover het maximum profiel niet wordt overschreden.

    • De afstand van de vrijstaande achtergevel van de bovenverdieping en/of van de benedenverdieping tot de achtergrens van het perceel, moet in elk geval minstens 5 m bedragen, zonder dat hij evenwel kleiner mag zijn dan de hoogte van de vrijstaande achtergevel.

 

Afmetingen van de gebouwen

Maximum profiel

 [image]

Figuur 1 I Maximum profiel

Bouwdiepte

De diepte van de benedenverdieping der hoofdgebouwen moet in harmonie zijn met de aanpalende gebouwen. Desbetreffend kan niet gerefereerd worden naar bestaande bouwdiepten die niet in overeenstemming of storend zijn met de omgeving.

De bouwdiepten bij verkaveling of nieuwbouw op reeds gevormde percelen worden als volgt bepaald:

    • benedenverdieping:

    • Bij percelen met een diepte van 30 m en minder: maximum bouwdiepte 13 m

    • Bij percelen met een diepte van meer dan 30 m: maximum bouwdiepte 17 m

    • Bovenverdieping: binnen het maximum profiel

Bouwhoogte: zie maximum profiel

Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand

Aan de bouwdiepten en bouwhoogten hiervoor vermeld kan afwijking worden verleend met betrekking tot het aanpassen van nieuwbouw aan de bestaande gebouwen der naastliggende panden. Deze afwijking kan verleend worden zover:

    • ze niet leidt tot een vermeerdering van het aantal bouwlagen en/of van de vloeroppervlakte

    • er bij percelen van 9 m breedte en méér, een overgangsprofiel wordt gerealiseerd van de hoogte van het bestaande gebouw, naar een hoogte voorzien in het maximum profiel.

Welstand van de gebouwen

Bedaking

Dakvorm bij aaneengesloten bebouwing:

    • Alle hoofdgebouwen aan de straatzijde zijn overheersend voorzien van zadeldaken met een helling van 45°, met de nok evenwijdig aan de voorgevel.

    • Zijn eveneens toegelaten: mansardedaken, puntgevels waarvan de aanzet gelegen is op minimum 0,75 m afstand van het midden der scheidsmuren. De nok van de puntgevel staat loodrecht op de voorgevel. De dakhelling voor puntgevels is maximaal 45°. Bij realisatie van een mansardedak wordt het maximum profiel (figuur 1) niet overschreden.

Dakvorm bij kop- en hoekgebouwen

    • Schuine bedaking, met dien verstande dat alle vrijstaande gevels mogen afgewerkt worden met dezelfde dakvorm als aan de voorgevel.

Delen van de benedenverdieping die niet gelegen zijn onder de schuine bedaking worden afgewerkt met ofwel een schuin dak, ofwel enkel toegelaten bij aansluiting aan bestaande gebouwen, een lessenaarsdak.

Dakkapellen, dakvensters en dakramen

    • Dakkapellen en dakvensters: plaatsing: op 0,40 m uit de snijlijn van het gevelvlak met het dakvlak en op minstens 1,00 m afstand van het midden der scheidsmuren, van de vrijstaande zijgevels of van de hoekkepers.

    • Dakkapellen en dakvensters: afmetingen:

    • Maximum breedte: 2/3 van de gevelbreedte, met een maximumbreedte van 1,50 m per dakkapel of dakvenster

    • Maximum hoogte: tot bovenkant kroonlijst of aanzet van de puntgevel of trapgevel: de helft van de dakhoogte van het hoofdgebouw. De dakkapellen zijn voorzien van een schuin dak met dezelfde helling als deze van het gepenetreerde zadel- of schilddak.

Dakramen: In alle dakvlakken zijn in het dakvlak liggende dakramen toegelaten, op een afstand van minimum 0,40 m uit de snijlijn van het gevelvlak met het dakvlak en op minstens 1,00 m afstand van het midden der scheidsmuren, van de vrijstaande zijgevels of van de hoekkepers.

Dakterrassen

Dakterrassen, zichtbaar vanaf de openbare weg, het openbaar domein of vanaf de voor het publiek toegankelijke plaatsen, zijn toegelaten indien zij geïntegreerd zijn binnen het volume van de dakvorm, zodanig dat de borstwering wordt gevormd door de voortzetting van de schuine dakvorm. Zij mogen worden geconstrueerd op minimum 0,40 m uit de snijlijn van het gevelvlak met het dakvlak en op minstens 1,00 m afstand van het midden der scheidsmuren, van de vrijstaande zijgevels of van de hoekkepers.

Bedekking der schuine daken

De dakbedekkingen moeten inzake kleur in harmonie zijn met deze der bebouwde omgeving en inzonderheid met deze der naastliggende gebouwen. Zij zal bestaan uit:

    • ofwel, niet-verglaasde pannen of daktegels met een rode tot bruinrode of een donkergrijze tot zwarte kleur,

    • ofwel, rechthoekige leien met een donkergrijze tot zwarte kleur, in horizontale rijen geplaatst.

Schoorstenen

Bij schuine daken der hoofdgebouwen worden de schouwen te paard op de noklijn geplaatst. Zij worden uitgevoerd in dezelfde gevelsteen als de voorgevel.

Afwijkingsregels op grond van de bestaande toestand

Voor zover zij de dominerende karakteristieken van de schuine bedaking niet in het gedrang brengen wat betreft vorm en kleur, kunnen in het dakvlak liggende constructies toegelaten worden met het oog op het winnen van energie.

Bij aansluiting aan bestaande gebouwen kan afwijking worden verleend aan de voorgaande bepalingen voor wat betreft de aard, vorm en kleur van de dakbedekkingsmaterialen en wat betreft de dakhelling, doch enkel op voorwaarde dat de eventuele afwijking een kwalitatieve verbetering van de woonomgeving betekent.

Gevelgeleding en gevelopbouw

Voor alle gevels zichtbaar vanaf de openbare weg, het openbaar domein en vanaf de voor het publiek toegankelijke plaatsen, geldt het volgende :

    • in de gevelopbouw dient de verticale lijnvoering over de volle hoogte te overheersen.

    • voor het geval dat meerdere aaneengesloten huizen het voorwerp uitmaken van één ontwerp, dient in de gevelindeling voldoende verscheidenheid aanwezig te zijn om de onderscheiden woningen blijvend te kunnen herkennen.

Balkons, loggia’s en vaste uitsprongen

    • De diepte van de uitsprongen moet begrepen zijn tussen twee loodrechte vlakken die van de erfscheiding uitgaande, elk een hoek van 45° vormen met het normale gevelvlak.

    • De breedte der uitsprongen bedraagt maximum 2,00 m.

    • De diepte bedraagt maximum 1,00 m, behalve voor uitsprongen boven de openbare weg.

    • Naast elkaar geplaatst zullen zij verticaal gescheiden zijn tot op het normale gevelvlak. De breedte van deze tussenruimte bedraagt ten minste tweemaal de diepte der uitsprongen.

Gevelmateriaal voor gevels zichtbaar vanaf de openbare weg, het openbaar domein en de voor het publiek toegankelijke plaatsen

    • Het dominerend gevelmateriaal is baksteen waarvan de kleur in harmonie is met de kleursfeer van het straatbeeld.

    • Bepleistering van gevels is toegelaten.

    • Witte en/of verglaasde gevelsteen is verboden.

    • Parementen in natuursteen moeten uitgevoerd worden in rechthoekig verband. Kunststeen is slechts toegelaten indien deze een witte of een blauwe hardsteenkleur heeft.

    • Constructies en parementen in hout moeten gevernist, geïmpregneerd of geschilderd worden, zodat zij hun natuurkleur behouden of een witte of donkere kleur vertonen.

    • Aluminiumconstructies : enkel bronskleur of donkerkleurige behandeling of schildering is toegelaten.

    • Zichtbaar blijvende betonconstructies en/of metaalconstructies dienen behandeld of geschilderd te worden in een kleur die harmonieert met de omgeving. Betonconstructies mogen echter hun natuurkleur behouden.

    • Geprefabriceerde bouwelementen en bouwelementen in kunststof zijn toegelaten, voor zover zij duurzaam zijn en wat vorm en kleur betreft in harmonie zijn met de bebouwde omgeving.

Gevelmateriaal overige gevels

    • Baksteen, gevelsteen, of duurzame geprefabriceerde bouwelementen of bouwelementen in kunststof voor zover deze elementen een verantwoorde integratie in de bebouwde omgeving waarborgen inzake kwaliteit, vorm en kleur.

    • Zichtbaar verwerkte snelbouwsteen is verboden.

Afwerking van vrijstaande en/of zichtbaar blijvende scheidsmuren

Vrijstaande en/of zichtbare scheidsmuren of delen ervan, dienen afgewerkt te worden met kwalitatieve en duurzame gevelmaterialen.

Deze afwerking geschiedt door die bouwheer die door zijn handelingen en werken oorzaak is dat scheidsmuren of delen ervan blijvend zichtbaar worden.

Afsluitingen van de openbare weg (andere dan voortuinafsluitingen)

Onbebouwde percelen of gedeelten van percelen, zoals binnenplaatsen en tuinen, palend aan de openbare weg, worden op de rooilijn of op de bouwlijn afgesloten met :

    • Muren in baksteenmetselwerk met een hoogte van minimum 1,20 m en maximum 2,00 m, afgedekt met muurkappen, dekstenen of ezelsrug.

    • Het materiaalgebruik dient in overeenstemming te zijn met de materialen van de voorgevel.

    • Metalen hekken met een hoogte van minimum 1,20 m en maximum 2,00 m, voor zover zij tegen roestvorming behandeld zijn en naar functie, vorm en kleur in harmonie zijn met de omgeving.

    • Houten afsluitingen gevormd door palissaden e.d. met een hoogte van minimum 1,20 m en maximum 2,00 m, voor zover het hout verduurzaamd is in vacuüm en onder druk.

    • Levende hagen met een maximum hoogte van 2,00 m, versterkt met palen en draad.

    • Hagen gevormd door coniferen zijn niet toegelaten.

    • Betonpalen en draadwerk, eventueel voorzien van één betonplaat tot op maximum 0,30 m boven het grondpeil.

    • Muren bestaande uit betonpalen en meerdere betonplaten boven elkaar zijn verboden.

Voorgaande afsluitingen zijn eveneens van toepassing op:

    • Braakliggende gronden die na de inwerkingtreding van deze voorschriften reeds 2 jaar of meer onbebouwd zijn gebleven en waarvoor geen verkavelingsvergunning werd afgeleverd.

    • Gronden die na afbraak van gebouwen vrijkomen en waarvoor binnen het jaar geen aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning wordt aangevraagd.

Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand

Bij aansluiting aan bestaande gebouwen kan afwijking worden verleend aan de voorgaande bepalingen voor wat betreft de aard, de vorm en kleur van de gevelmaterialen, doch enkel op voorwaarde dat de eventuele afwijking een kwalitatieve verbetering van de woonomgeving betekent.

Binnenplaatsen en tuinen

Bij elke woning moet gestreefd worden naar een zo groot mogelijke open ruimte, moes- of siertuin, die als dusdanig dient in stand gehouden.

Zowel in de voor- als achtertuinen dient een beplanting uitgevoerd met streekeigen bloeiende heesters, hoogstammige bomen en klimplanten, zodat na verloop van tijd deze beplantingen een wezenlijk onderdeel vormen van de woonomgeving.

Voortuinen

Na de oprichting van het hoofdgebouw dient de strook als tuin te worden aangelegd en voortdurend in stand gehouden.

Alleen het gedeelte van de grond dat als toegang tot de gebouwen wordt aangewend mag worden verhard ten belope van maximum 30 % van de oppervlakte.

Bij gebouwen met een toegelaten nevenbestemming op de benedenverdieping mag de verharding maximum 80 % der oppervlakte bedragen.

Afsluiting

In de voortuinstrook en in de bouwvrije zijtuinstroken, tussen de erven onderling en tussen een erf en de openbare weg:

    • muurtje in gevelsteen in overeenstemming met deze van de voorgevel, waarvan de hoogte, behoudens de posten naast de ingangen, 0,40 m niet overschrijdt.

    • levende hagen, versterkt met palen en draad, met een hoogte van maximum 0,80 m.

bebouwing

Behoudens de toegelaten uitsprongen in het voorgevelvlak en de afsluitingen: alle constructies verboden.

Binnenplaatsen en tuinen

Bestemming

Het niet bebouwde of verharde deel van het perceel achter de strook voor hoofdgebouwen dient als open ruimte, moes- of siertuin te worden aangelegd en als dusdanig in stand gehouden.

In de tuinen, behoudens in de bouwvrije zijtuinstroken, zijn volgende bijgebouwen en constructies toegelaten.

    • Tuinbergingen en hokken.

    • gebouwen voor de toegelaten nevenbestemmingen op de benedenverdieping van de hoofdgebouwen.

    • specifieke tuinconstructies (prieeltje, pergola, siervijver e.d.)

    • verhardingen bestemd als parkeerplaats in functie van de bestemming van het hoofdgebouw. Deze verharding mag noch als openlucht werkplaats, noch als openlucht stapelplaats voor materialen en/of schroot.

Bijgebouwen en constructies

    • De samengevoegde oppervlakte van bijgebouwen en/of verhardingen mag niet meer bedragen dan 15 % van de perceelsoppervlakte. In deze oppervlakte zijn de verhardingen die toegang geven tot deze 15 % niet begrepen. Deze verharding is maximaal zo breed als de breedte van de toegangsdeur of poort.

    • Bebouwing en/of verharding is slechts toegelaten met dien verstande dat minimum 2/3 onverharde tuin wordt bewaard.

    • Specifieke tuinconstructies en tuinverhardingen in functie van het hoofdgebouw, mogen steeds worden opgericht in de onverharde tuinstrook. (prieel, pergola, siervijver, ed.)

Plaatsing van de bijgebouwen

Op niet-hoekpercelen:

    • gevel gericht naar het hoofdgebouw : op minimum 23,00 m of 27,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, naargelang de perceeldiepte van minder of meer dan 30,00 m.

    • overige gevels : hetzij op de perceelgrens, hetzij op minimum 2,00 m afstand ervan.

Op hoekpercelen:

    • gevel gericht naar de perceelgrens waarop de scheidsmuur wordt gebouwd : op minimum 3,00 m afstand van deze perceelgrens tot op een diepte van 23,00 m of 27,00 m gemeten vanaf de voorgevelbouwlijn van het hoofdgebouw, naargelang de perceeldiepte van minder of meer dan 30,00 m.

    • gevel aan de straatzijde : op de voorgevelbouwlijn, bepaald voor deze straat.

    • overige gevels: hetzij op de perceelgrens, hetzij op minimum 2,00 m afstand ervan.

Afmetingen van de gebouwen

Bouwhoogte op niet-hoekpercelen

    • tot de bovenkant van de kroonlijst of deksteen: maximum 2,50 m.

    • tot de bovenkant van de nok van een schuin dak: maximum 4,00 m, met dien verstande dat de hoogte van het gebouw steeds moet begrepen zijn binnen het profiel gevormd door een hoek van 45° met de horizontale, vertrekkend op een hoogte van 2,50 m boven de erfscheidingen en boven de plaats waar de gevel van het bijgebouw, gericht naar het hoofdgebouw, wordt opgericht.

Bouwhoogte op hoekpercelen, gemeten vanaf het trottoirpeil

    • de gevel aan de straatzijde: gemeten tot de bovenkant van de kroonlijst of deksteen: minimum 3,00 m en maximum 4,00 m, met dien verstande dat de hoogte van het gebouw steeds moet begrepen zijn binnen het profiel gevormd door een hoek van 45° met de horizontale, vertrekkend op een hoogte van 2,50 m boven de erfscheidingen en boven de plaats waar de gevel van het bijgebouw, gericht naar het hoofdgebouw, wordt opgericht.

    • de overige gevels: zoals voor de niet-hoekpercelen.

Welstand van de gebouwen

Dakvorm: vrij

Materialen voor gevels:

    • zichtbaar vanaf de openbare weg, het openbaar domein of de voor het publiek toegankelijke plaatsen : zelfde voorwaarden als deze die gelden voor de voorgevel van de hoofdgebouwen.

    • overige gevels : zelfde voorwaarden als deze die gelden voor de overige gevels van de hoofdgebouwen.

Materialen voor de bedekking van schuine daken:

    • zelfde voorwaarden als deze die gelden voor de schuine daken van de hoofdgebouwen.

    • Daarenboven zijn toegelaten, bij gebouwen voor ambachtelijke bedrijven en voor zover ze niet zichtbaar zijn vanaf de openbare weg, het openbaar domein of de voor het publiek toegankelijke plaatsen : geprofileerde dakplaten, voor flauwhellende daken: dakvilt.

Erfscheidingen

    • Afsluitingsmuren in baksteenmetselwerk met een maximumhoogte van 2,00 m, afgedekt met muurkappen, dekstenen of ezelsrug.

    • Levende hagen met een maximumhoogte van 2,00 m, versterkt met palen en draad.

    • Hagen gevormd door coniferen zijn niet toegelaten.

    • Houten afsluitingen onder de vorm van vlechtwerk of palissaden e.d., met een hoogte van minimum 1,20 m en maximum 2,00 m, op voorwaarde dat het hout verduurzaamd is in vacuüm en onder druk.

    • Betonpalen en draadwerk, eventueel voorzien van één betonplaat tot op maximum 0, 30 m boven het grondpeil.

    • Muren bestaande uit betonplaten en meerdere betonplaten boven elkaar zijn verboden.

Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand

Aan de voorgaande voorschriften kan afwijking worden verleend voor wat betreft de plaatsing en de afmetingen van de bijgebouwen, constructies, verhardingen en de aard van de beplantingen, op de uitdrukkelijke voorwaarde dat eventuele afwijkingen een wezenlijke verbetering van de woonomgeving betekenen.

 

 

1.5 Verkavelingsvoorschriften

De verkaveling dient derwijze te worden uitgewerkt dat, voor elk perceel, de hoofdzakelijke daglokalen op de benedenverdieping kunnen gesitueerd worden.

Afmetingen van de kavels

Minimumbreedte van de kavels, gemeten op de voorgevelbouwlijn:

    • voor aaneengesloten bebouwing: 7,00 m. Indien een autobergplaats in de voorgevel is voorzien is dit minimum 8,00 m.

    • voor kopgebouwen: 10,00 m.

    • voor hoekgebouwen: 8,00 m, eventueel vermeerderd met de diepte van de bouwvrije strook aan de zijgevel.

Minimum perceelsoppervlakte : 230 m², in voorkomend geval te vermeerderen met de oppervlakte van de voortuin.

Vorm van de kavels:

Indien het voor een goede ruimtelijke ordening wenselijk of noodzakelijk is, kan opgelegd worden dat de zijgrenzen van de percelen haaks op de rooilijn worden ontworpen, over een diepte die ten minste gelijk is aan de maximumdiepte van de hoofdgebouwen zoals bepaald in het maximum profiel, eventueel vermeerderd met de diepte van de voortuinstrook.

Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand

Op grond van de bestaande toestand en/of de kadastrale perceelvorming, kan aan de voorgaande voorschriften afwijking worden verleend voor wat betreft de afmetingen en de vorm van de kavels, met het oog op de afwerking van de bebouwde omgeving.

 

 

 

Artikel 2 Zone voor wonen - privaat groen (Wo2)

 

Toelichting bij het stedenbouwkundig voorschrift

De bestemming richt zich op het de instandhouding en ontwikkeling van het groen op private percelen langsheen Pastorijveld.

Om het dichtbouwen van de open ruimten te voorkomen, dient de zone als groene ruimte te worden aangelegd, waarbij een absoluut bouwverbod geldt.

2.1 Bestemming

Groene ruimen, sier- en moestuinen

2.2 Inrichting

Bebouwing:

Alle constructies, met uitzondering van tuinafsluitingen, zijn verboden.

Aanleg van de strook:

De strook dient als groene ruimte, sier- en moestuin te worden aangelegd en als dusdanig voortdurend in stand gehouden.

 

 

 

Artikel 3 Zone voor wonen - (Wo3)

 

Toelichting bij de stedenbouwkundige voorschriften

Bij het afleveren van een stedenbouwkundige vergunning of een verkoop kan een stedenbouwkundige last opgelegd worden ten gevolge van bijgevoegd register.

3.1 Bestemming

De zone is bestemd voor huizen. Appartementen zijn niet toegestaan.

Functies die op buurtniveau, omwille van hun specifieke en frequente relatie tot het publiek, noodzakelijkerwijze en eng verbonden zijn met de woonfunctie en hiervoor geen abnormale hinder veroorzaken zijn toegelaten op voorwaarde dat deze niet meer dan een derde van de vloeroppervlakte van een woning beslaan. Het betreft:

    • Kleinhandelsinrichtingen, ambachtelijke bedrijven, diensten, kantoren, gemeenschapsvoorzieningen, horecabedrijven

3.2 Inrichting

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden volgende bepalingen:

    • Gekoppelde of aaneengesloten bebouwing is toegelaten.

    • Langs de Beenhouwerstraat wordt de voorgevel aansluitend op de bestaande voorgevelbouwlijn gebouwd. Voor de achtergevel geldt een afstand tot de achterste perceelsgrens van minimum 10 meter.

    • Langs Klein Hagelkruis wordt de voorgevel aansluitend op de bestaande perceelsgrens met het openbaar domein gebouwd. Bebouwing sluit er aan op de bestaande wachtgevel van de westelijke perceelsgrens. Gemeten van op deze perceelsgrens kan over een afstand van 24 meter gebouwd worden.

    • Voor de achtergevel geldt een afstand tot de achterste perceelsgrens van minimum 12 meter.

    • Langs de Beenhouwerstraat bevinden de vrijstaande zijgevels zich op minimum 3 meter van de zijgrens van het perceel.

    • De bouwdiepte bedraagt maximaal 12 meter.

    • Twee bouwlagen zijn toegelaten. De maximale kroonlijsthoogte is 6 meter.

    • De dakhelling is minimaal 30° en maximaal 45°. De dakbasis voor een hellend dak is, gemeten vanaf de voorgevel, maximaal 9 meter diep. Buiten de dakhelling zijn platte daken toegestaan.

    • Zichtbaar blijvende wachtgevels of delen ervan, worden afgewerkt in kwalitatieve en duurzame gevelmaterialen.

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden volgende bepalingen:

    • Parkeergarages zijn niet toegelaten.

    • Per woning mag maximaal één tuinberging worden gerealiseerd in de achtertuin waarvan de oppervlakte maximaal 12 m² is, de kroonlijsthoogte maximaal 2,5 meter en de nokhoogte maximaal 3 meter. Losstaande tuinbergingen zijn op minimum 2 meter van de perceelsgrens gesitueerd. Op voorwaarde dat er een schriftelijk akkoord van de belendende eigenaar is, kan op de perceelsgrens gebouwd worden.

Voor de niet-bebouwde ruimte gelden volgende bepalingen:

    • De ruimte wordt als private tuin aangelegd en als dusdanig gehandhaafd.

    • Bij de inrichting van de tuin staat een maximaal behoud en de inpassing van bestaande en gezonde groenelementen voorop.

    • De oppervlakte voor verharding in de tuin is tot een minimum beperkt. Maximaal 30% van de oppervlakte mag worden verhard. Voor deze verharding wordt gebruik gemaakt van waterdoorlatende materialen. Bij de aanleg van een terras kan gebruik gemaakt worden van materialen toegepast met een brede voeg.

3.3 Verkavelingsvoorschriften

Verkavelingen dienen in overeenstemming met de stedenbouwkundige voorschriften van onderhavig RUP te zijn.

De breedte van de kavels bedraagt minimum 6 meter voor gesloten bebouwing en minimum 10 meter voor gekoppelde bebouwing.

 

 

 

Artikel 4 Zone voor wonen - (Wo4)

 

Toelichting bij de stedenbouwkundige voorschriften

Voor de aanpak van de waterhuishouding wordt volgens het concept van ‘vasthouden-bergen-afvoeren’ gewerkt, waarbij prioriteit uitgaat naar het hergebruik van hemelwater, vervolgens infiltratie en tot slot buffering met vertraagde afvoer.

De uitwerking van een open waterbuffer als buffercapaciteit voor hemelwater is geïllustreerd in de toelichtingsnota onder
2.3 Waterbeheer I watertoets , p. 12.

Bij het afleveren van een stedenbouwkundige vergunning of een verkoop kan een stedenbouwkundige last opgelegd worden ten gevolge van bijgevoegd register.

 

4.1 Bestemming

De zone voor Wonen (Wo4) is bestemd voor wonen met bijhorende tuinen en ter plaatse van de overeenkomstige aanduiding op het grafisch plan in het bijzonder:

    • Bouwvlak A en B: huizen of appartementen;

    • Bouwvlak A en C: ondergrondse parkeerlaag.

4.2 Inrichting

Voor het bouwen van gebouwen gelden volgende bepalingen:

    • Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding bouwvlak A en B, waarbij de voorgevel is gericht naar de openbare weg of de ingesloten ruimte tussen beide bouwvlakken.

    • Gekoppelde of aaneengesloten bebouwing is toegelaten.

    • De bouwdiepte / bouwgrens is begrensd door de bouwvlakken, met uitzondering van terrassen, luifels of toegangen met een diepte van maximaal 1 meter buiten het bouwvlak.

    • Drie bouwlagen zijn toegelaten. De maximale kroonlijsthoogte, gemeten vanaf de pas van het gelijkvloers, is 9 meter.

    • Platte daken zijn toegelaten. Overige dakvormen niet.

    • Omwille van de doelstelling om overstromingsvrij te bouwen wordt een verhoogd vloerpeil van de gelijkvloerse bouwlaag opgelegd. De minimale hoogte ervan bedraagt 0,50 meter boven het maaiveld.

    • Omwille van de doelstelling om overstromingsvrij te bouwen worden kruipruimtes aangelegd als overstroombaar.

    • Omwille van de gevoeligheid voor grondwaterstroming blijven de hemelwaterputten beperkt in diepte. Bij de vergunningverlening kunnen bijkomende randvoorwaarden opgelegd over de diepte en oppervlakte.

 

Voor het bouwen van een ondergrondse bouwlaag gelden volgende bepalingen:

    • Een ondergrondse bouwlaag is enkel toegestaan ter plaatse van de aanduidingen bouwvlak A en C, met uitzondering van de toegang die ook buiten dit bouwvlak is toegestaan.

    • De onbebouwde oppervlakte van bouwvlak C wordt aangewend als groene ruimte. De bebouwde oppervlakte van bouwvlak C wordt bovengronds aangewend als collectieve ruimte en als ontsluiting tot de woningen in bouwvlak A. Constructies zijn niet toegelaten, met uitzondering van toegangsconstructies, verlichting en meubilair. Een inrichting als parking is niet toegelaten.

    • De oppervlakte van de ondergrondse bouwlaag is maximaal 1100 m², waarbij geldt dat de zijden kleiner zijn dan 50 meter. De onderkant ligt op minder dan 3 meter onder het maaiveld.

    • De ondergrondse bouwlaag wordt waterdicht gemaakt. De ingang wordt hoger voorzien dan het maaiveld.

Voor de niet-bebouwde ruimte gelden volgende bepalingen:

    • De ruimte wordt als private, gemeenschappelijke tuin aangelegd en als dusdanig gehandhaafd.

    • Bij de inrichting van de tuin staat een maximaal behoud en de inpassing van bestaande en gezonde groenelementen voorop.

    • De oppervlakte voor verharding in de tuin is tot een minimum beperkt tot 20% van de niet-bebouwde ruimte en uitsluitend gebruikt voor de aanleg van voetpaden en terrassen. Voor deze verharding wordt gebruik gemaakt van waterdoorlatende materialen. Bij de aanleg van een terras kan gebruik gemaakt worden van materialen toegepast met brede voeg.

    • Omwille van de doelstelling om een minimum aan verharding toe te laten dient het aanwezige zwembad en het tennisveld bij de aanleg van de tuin te worden verwijderd.

    • Bij grondgebonden huizen of appartementen binnen de bouwvlakken A en B kan de aansluitende onbebouwde ruimte aan de achtergevel worden aangewend als private tuin voor het gelijkvloerse appartement of het bijhorende huis. De oppervlakte van de private tuin is in oppervlakte is beperkt maximum tot 20 m².

    • In de tuin wordt een open waterbuffer geïntegreerd, waarbij het buffervolume van minimum 55 m³ boven het huidige maaiveld wordt voorzien. Dit is mogelijk middels de integratie van een aarden omwalling in het tuinontwerp.

    • Een ondergronds buffervolume voor hemelwater wordt voorzien, waarbij het lozingsdebiet beperkt blijft tot 11 l/s. De uitlaat van het wervelventiel wordt aangesloten op de afwateringsgracht.

    • In de aangeduide overdruk voor ‘afwateringsgracht’ wordt een gracht aangelegd met volgend profiel: bodembreedte 50 cm, diepte 60 cm, taluds van 4/4 aan de rechteroever en 1/3 langs de linkeroever.
      Bij behoud van de aanliggende bomenrij wordt de heraanleg aan de andere zijde van de bomenrij voorzien. Een uitzondering hierop geldt ter hoogte van bouwvlak A waar bij volledige bebouwing onvoldoende ruimte beschikbaar is voor de verplaatsing van de gracht.

    • Het aantal parkeerplaatsen voor bezoekers is beperkt tot 10. Deze mogen bovengronds aangelegd worden in bouwvlak C of in de ruimte tussen bouwvlak C en het openbaar domein langs de Steenstraat.

 

4.3 Beheer

De Zone voor wonen (Wo4) wordt als een geheel ontworpen. De realisatie kan gefaseerd gebeuren. De fasering wordt duidelijk aangegeven in de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning.

De afwateringsgracht wordt gerealiseerd bij de eerste bebouwing binnen de bouwvlakken A en B en wordt verplicht opgenomen in de eerste aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning binnen deze bouwvlakken.

Beheer en aanleg gebeurt volledig door de beheerders van het terrein. De beplanting wordt vakkundig beheerd.

 

 

 

Artikel 5 Zone voor wonen - (Wo5)

 

5.1 Algemeen ordeningsvoorschrift

Binnen deze zone bevindt zich een pand dat voor de wijk “Hagelkruis” een historische, architecturale of dorpseigen waarde bezit.

Alle handelingen en werken aan dit gebouw dienen gericht te zijn op het behoud van dit eigen karakter.

Enkel indien behoud niet meer mogelijk is, mag het door nieuwbouw vervangen worden. De nieuwbouw dient dan opgericht op dezelfde plaats als het vroegere gebouw, en dient in harmonie te zijn met de omgeving, teneinde het straatbeeld niet te verstoren.

Bestemmingen die gelijk welke hinder kunnen betekenen voor de omwonenden, zijn niet toegelaten.

5.2 Bestemming

De zone is bestemd voor eengezinswoningen en woonhuizen, alsmede voor diensten, kantoren en gemeenschapsvoorzieningen.

Functies die op buurtniveau, omwille van hun specifieke en frequente relatie tot het publiek, noodzakelijkerwijze en eng verbonden zijn met de woonfunctie en hiervoor geen abnormale hinder veroorzaken zijn toegelaten en dit enkel op de benedenverdieping: Het betreft:

    • Kleinhandelsinrichtingen, ambachtelijke bedrijven, horecabedrijven, toonzalen, galerijen.

    • Autobergplaatsen, geïntegreerd in het gebouw, zijn slechts toegelaten voor zover: het architecturale geheel van het gebouw niet wordt aangetast en de volwaardige functie van de benedenverdieping mogelijk blijft.

5.3 Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand

Bestaande vergunde of vergund geachte inrichtingen en functies, gelegen binnen de grenzen van deze zone, die strijdig zijn met de toegelaten bestemmingen en geen rook-, reuk-, lawaai- en/of andere hinder veroorzaken die schadelijk is voor de voorgeschreven bestemmingen of feitelijke functies, mogen behouden blijven en zo nodig uitgebreid worden op eigen terrein, mits te voldoen aan de bouwvoorschriften en voor zover ze geen bijkomende hinder veroorzaken voor de omringende bewoning.

Bij stopzetting van de activiteiten en/of afbraak der bestaande constructies, dient de nieuwe bestemming in overeenstemming te zijn met de toegelaten bestemmingen.

 

5.4 Inrichting

 

Hoofdgebouwen

Binnen de op het grafisch plan aangeduide bestemmingszone is bebouwing mogelijk.

Plaatsing en afmetingen van de gebouwen

In geval van restauratie:

    • De inplanting, de afmetingen, het volume, de gevelverdeling en de bedaking, mogen slechts gewijzigd worden om ze terug te brengen in hun oorspronkelijke staat, met in achtname van de oorspronkelijke stijlkenmerken van het gebouw, zoals deze af te leiden zijn uit de bestaande. Niet vergunde of vergund geachte delen van het gebouw dienen afgebroken te worden.

    • Overige constructies, zoals ommuringen, afsluitingen, inkompoorten, enz., en bijgebouwen inherent behorend bij de hoofdgebouwen, zijn te herstellen in hun oorspronkelijke staat, zoals hij uit de bestaande toestand af te leiden is, met uitzondering van de niet waardevolle delen van gebouwen en constructies die dienen afgebroken te worden.

    • De bebouwde oppervlakte van het hoofdgebouw, mag met 20% worden uitgebreid, met dien verstande dat dan de totale vloeroppervlakte met niet meer dan 10% wordt vergroot.

    • Deze uitbreidingen dienen, wat vormgeving en materialenkeuze betreft, harmonieus aan te sluiten aan de bestaande gebouwen

    • De eventuele uitbreidingen mogen het rooien van hoogstammige bomen niet tot gevolg hebben.

In geval van nieuwbouw of wederopbouw:

    • Het eventuele nieuwe gebouw dient opgericht op de plaats van het huidige gebouw, met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte met 20% mag worden vergroot.

    • De maximum toegelaten vloeroppervlakte wordt bepaald door de totale vloeroppervlakte van het bestaande gebouw, vermeerderd met 10%

    • De maximum bouwhoogte wordt bepaald door de bouwhoogte van het bestaande gebouw.

Welstand van de gebouwen

Dakvorm in geval van vernieuwbouw of restauratie:

    • Naar de oorspronkelijke dakvorm, zoals hij is af te leiden uit de bestaande toestand of naar gegevens van documenten.

Materialen in geval van vernieuwbouw of restauratie:

    • Alle werken aan gevels, bedaking, gebinten en de historische, bouwkundige of esthetische elementen (zo binnen als buiten) waaraan het gebouw zijn waarde of karakteristieke eigenschappen ontleent, dienen te worden uitgevoerd met materialen van dezelfde aard, formaat en kleur zoals de oorspronkelijk gebruikte, of evenwaardige. Uitzondering op deze regel geldt enkel voor het gebruik van materialen die de brandveiligheid zouden kunnen in het gedrang brengen.

Dakvorm in geval van wederopbouw:

    • ofwel de oorspronkelijke dakvorm, ofwel een dakvorm in harmonie met de dakvormen van de omringende gebouwen.

    • Alle gevels in gevelmaterialen waarvan kleur, afmetingen en textuur dezelfde zijn als deze van het bestaande gebouw, ofwel harmonisch aansluiten aan de omgeving.

    • Dakbedekking voor schuine daken: dakbedekkingsmaterialen waarvan kleur, afmetingen en textuur dezelfde zijn als deze van het bestaande gebouw, ofwel harmonisch aansluiten aan de omgeving.

5.5 Onbebouwde ruimte

Bij grondgebonden woningen binnen Zone voor wonen (Wo5) kan de onbebouwde ruimte aansluitend bij de Zone voor wonen (Wo4) aangewend worden als private tuin voor de bewoners. Als afsluiting mogen levende hagen, al dan niet in combinatie met draadafsluitingen, worden aangebracht in functie van het garanderen van de privacy van bewoners. Vaste constructies of tuinbergingen zijn niet toegelaten.

 

 

 

3 TERMINOLOGIE

 

Balkon

Uitkragend terras.

Bebouwde oppervlakte

Bruto-vloeroppervlakte van het vloerniveau ter hoogte van het maaiveld (voetafdruk) op een perceel of terrein, exclusief de terrassen.

Bedaking

Wijze waarop een gebouw afgedekt wordt. Samenstel van daken op een gebouw.

Beplanting

Gewas waarmee de grond is beplant, bestaande uit stengel en bladeren, zoals struiken, kruidachtigen en bomen.

Bergplaats

Ruimte waar iets wordt opgeborgen, bewaard, met uitsluiting van enig bedrijf.

Bestemmen

Toekomstgericht bepalen welke functies en activiteiten in een bepaald gebied toegelaten zijn.

Bijgebouw

Op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

Bouwdiepte

Afstand vanaf de bouwlijn waar over de gehele diepte gebouwd mag worden, inclusief afdaken en uitbouwen, exclusief gelijkvloerse terrassen.

Bouwlaag

Horizontaal doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van het gelijkvloers en met uitsluiting van de kelder en zolder.

Bruto-vloeroppervlakte

De bruto-vloeroppervlakte van een gebouw is de som van de bruto-vloeroppervlakten van alle vloerniveaus.

Vloerniveaus zijn bij voorbeeld verdiepingen, geheel of gedeeltelijk in de grond, verdiepingen boven de grond, verdiepingen voor installaties, dakverdiepingen, dakterrassen, zolders.

De bruto-vloeroppervlakte van ieder vloerniveau volgt uit de buitenomtrek van de aan het gebouw begrenzende bouwdelen op vloerhoogte.

Hierbij zijn de buitenvlakken van de begrenzingen bepalend.

De oppervlakte van trappen, liften en installatieschachten dienen op elk vloerniveau tot de bruto-vloeroppervlakte te worden gerekend.

Niet tot de bruto-vloeroppervlakte moeten worden gerekend de oppervlakten van:

    • hier en daar uitstekende delen van de buitenwand kleiner dan 0,5 m²;

    • hier en daar aan de buitenzijde van het gebouw voorkomende nissen, groter dan 0,5 m²;

    • hier en daar uitwendige vrijstaande kolommen kleiner dan 0,5 m²;

    • schalmgaten en vides groter dan 4 m²;

    • holle ruimten of kruipruimten tussen het maaiveld en de onderzijde van het gebouw;

    • kruipkelders, tenzij deze volledig geconstrueerd zijn en deel uitmaken van het gebouw met een hoogte van ten minste 1,5 m;

    • daken en dakterrassen;

    • terrassen;

    • open brand- of vluchttrappen aan de buitenzijde van het gebouw.

Constructie

Gebouw, bouwwerk, vaste inrichting, verharding, publiciteitsinrichting of uithangbord, al dan niet bestaande uit duurzame materialen, in de grond ingebouwd, aan de grond bevestigd of op de grond steunend omwille van de stabiliteit, en bestemd om ter plaatse te blijven staan of liggen, ook al kan het goed uit elkaar genomen worden, verplaatst worden, of is het goed volledig ondergronds.

Dakkapel

Uitspringend raam met dak dat het dakvlak onderbreekt.

Dakraam

Raam dat in het dakvlak ligt.

Dakvlak

Buitenzijde van het dak, uitsprongen en insprongen buiten beschouwing gelaten.

Diensten

Verrichtingen die gewoonlijk tegen vergoeding geschieden. De diensten omvatten met name werkzaamheden:

  1. van commerciële aard;

  2. van de vrije beroepen;

  3. van het ambacht.

Duurzaam materiaal

Bouwfysisch verantwoord, bestendig materiaal

Functie

Het feitelijk gebruik [de werking] van een onroerend goed of een gedeelte daarvan.

Hoofdfuncties

Alle functies, onbeperkt toegelaten op een bepaald perceel of in een bepaald gebied.

Nevenfuncties

Alle functies, beperkt toegelaten op een bepaald perceel of in een bepaald gebied. De specifieke beperkingen van de nevenfuncties moeten samen met de nevenfuncties vermeld worden.

Garage

Overdekte autostalling, ingesloten met minstens vier muren of drie muren en een poort of hek.

Gebouw

Elk constructie, die een voor mensen toegankelijke ruimte is, omsloten door vier buitenmuren en/of scheimuren, een fundering en een dak.

Gelijkvloers

Onderste bouwlaag van een gebouw, gelegen boven de pas van het maaiveld.

Gemeenschapsvoorziening

Niet-commerciële voorzieningen van een publiekrechtelijke partij en/of instelling(en) die het algemeen nut dienen en geen winstbejag nastreven.

Gesloten bebouwing

Bebouwingswijze waarbij het hoofdgebouw twee gemene muren of wachtgevels of beiden heeft.

Gevel

Buitenmuur van een gebouw.

Gevelvlak

Buitenzijde van de gevel, uitsprongen en insprongen buiten beschouwing gelaten.

Groen

Onverhard, waterdoorlatend, onbebouwd en begroeid oppervlakte

Hemelwater

Verzamelnaam voor regen, sneeuw en hagel, met inbegrip van dooiwater.

Hemelwaterput

Reservoir voor het opvangen en opslaan van hemelwater.

Hoekgebouw

Gebouw opgericht op een perceel dat gelegen is op de kruising van meerdere straten.

Hoofdgebouw

Gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een perceel kan worden beschouwd.

Hoogstammige boom

Boom die op 1m hoogte een stamomtrek heeft van de dikste stam van minstens 100cm. Hoogstammige fruitbomen worden gelijkgesteld met hoogstammige bomen.

Horeca

Verzamelnaam voor cafés, restaurants, en hotels.

Inrichten

Ordenen via voorschriften die de ruimtelijke voorwaarden creëren voor een goede ontwikkeling van de functies en activiteiten die in een bepaald gebied toegelaten zijn.

Insprong

Terugspringend bouwdeel ten opzichte van het gevelvlak of dakvlak.

Kroonlijst

Horizontale gevelbeëindiging.

Kroonlijsthoogte

Hoogte van een bouwwerk die gemeten wordt van het maaiveld tot de bovenkant van de deksteen of kroonlijst.

Loggia

Inpandig terras.

Lokale voorziening

Voorziening waarvan het wervingsbereik op het districtsniveau ligt.

Mansardedak

Dak met steile ondervlakken en licht hellende bovenvlakken, gebroken kap.

Nieuwbouw

Als nieuwbouw worden beschouwd ofwel een volledig nieuw op te richten gebouw, ofwel een gebouw waaraan een verbouwing is uitgevoerd waarbij meer dan 60% van de buitenmuren zijn gesloopt. Ook een uitbreiding die groter is dan de helft van de bestaande oppervlakte wordt beschouwd als nieuwbouw.

Openbaar domein

Goederen die eigendom zijn van de overheid en ofwel bestemd zijn tot het gebruik van allen ofwel bestemd zijn voor het gebruik door een openbare dienst.

Openbare weg

Elke weg die openstaat voor het openbaar verkeer.

Parkeerplaats

Plaats waar geparkeerd mag worden.

Parkeren

Het langer stilstaan van een voertuig dan nodig is voor het in- of uitstappen van personen of voor het laden en lossen van goederen.

Perceel

Afgedeeld stuk grond, al dan niet bebouwd, waaraan een kadastraal nummer is toegekend. Elk perceel is vervolgens identificeerbaar door zijn kadastraal nummer.

Perceelsgrens

De kadastraal vastgelegde grens tussen twee of meerdere percelen of tussen een perceel en de openbare weg.

Terras

Toegankelijke verharde buitenruimte in, op of buiten een gebouw, aangelegd als verblijfs- of wandelplek.

Terrein

Door kadastrale of andere grenzen bepaald stuk grond.

Tuin

Onbebouwde buitenruimte, met inbegrip van zaken die tot de vaste tuininrichting behoren.

Uitsprong

Vooruitstekend bouwdeel ten opzichte van het gevelvlak of dakvlak.

Verblijfsruimte

Ruimte voor het verblijven van mensen. Hieronder vallen, zonder limitatief te zijn: leefruimtes, slaapkamers, (studenten)kamers, kantoor/bureelruimtes, onderwijslokalen, bijeenkomstruimtes. Enkele voorbeelden van ruimtes die hier niet onder vallen: keukens, badkamers, toiletten, handelszaken, restaurants, cafés, ruimtes voor industrie en ambacht, bergplaatsen.

Verbouwen

Wijzigen van een bestaand bouwwerk, het anders bouwen ervan zonder dat het volledig wordt afgebroken of heropgericht. Het gebeurt binnen het bestaande bouwvolume of met volumevermindering. Het is een wijziging van het bouwwerk waarbij minstens 40% van de bestaande buitenmuren moeten blijven staan

Verdieping

Bouwlaag boven het gelijkvloers.

Verdiepingshoogte

Hoogteverschil tussen de vloerpas van de betreffende bouwlaag en de vloerpas van de bouwlaag die zich erboven bevindt.

Verharding

Kunstmatig aangelegde grondbedekking (al dan niet door het uitvoeren van constructieve werken) om het weerstandsvermogen van de bodem te vergroten en die de waterdoorlaatbaarheid ervan beperkt.

Voorgevel

Gevel die zich richt naar de publieke weg waar het perceel aan grenst.

Voorgevelbouwlijn

Lijn waarop een voorgevel van een gebouw is geplaatst of geplaatst kan worden. De voorgevelbouwlijn valt samen met de rooilijn als er geen voortuinstrook aanwezig is. Anders is de voorgevelbouwlijn de grenslijn tussen de voortuinstrook en de bouwstrook.

Voortuinstrook

Strook grond tussen de rooilijn en de voorgevelbouwlijn.

Wachtgevel

Gedeelte van de scheidingsmuur waartegen het gebouw op het aangrenzende perceel aangebouwd kan worden.

Woning

Ruimte, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk gezin.

Woongebouw

Gebouw dat één of meerdere woningen telt met uitsluiting van andere functies.

Zone

Een op plan omlijnd en met een kleur of een grafisch teken aangeduid gebied, waaraan een bepaalde bestemming en specifieke stedenbouwkundige voorschriften zijn gekoppeld.