3 RELEVANT BELEIDSKADER | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1 Gewestplan 'Antwerpen' (KB 03/10/1979) De stad Antwerpen ressorteert onder het gewestplan ‘Antwerpen’ zoals vastgesteld bij K.B. van 3 oktober 1977. Het RUP-gebied omvat volgende 3 gewestplanbestemmingen:
Zone voor ambachtelijke bedrijven en KMO’s (code 1100): Deze zijn bestemd voor de vestiging van industriële of ambachtelijke bedrijven. Ze omvatten een bufferzone. Voor zover zulks in verband met de veiligheid en de goede werking van het bedrijf noodzakelijk is, kunnen ze mede de huisvesting van het bewakingspersoneel omvatten. Tevens worden in deze gebieden complementaire dienstverlenende bedrijven ten behoeve van de ander industriële bedrijven toegelaten, namelijk : bankagentschappen, benzinestations, transportbedrijven, collectieve restaurants, opslagplaatsen van goederen bestemd voor nationale of internationale verkoop. De gebieden voor ambachtelijke bedrijven en KMO zijn mede bestemd voor kleine opslagplaatsen van goederen, gebruikte voertuigen en schroot, met uitzondering van afvalproducten van schadelijke aard. Buffergebied (code 0600): De bufferzones dienen in hun staat bewaard te worden of als groene ruimte ingericht te worden, om te dienen als overgangsgebied tussen gebieden waarvan de bestemmingen niet met elkaar te verenigen zijn of die ten behoeve van de goede plaatselijke ordening van elkaar moeten gescheiden worden. Natuurgebied (code 0701): omvatten de bossen, wouden, venen, heiden, moerassen, duinen, rotsen, aanslibbingen, stranden en andere dergelijke gebieden. In deze gebieden mogen jagers- en vissershutten worden gebouwd voor zover deze niet kunnen gebruikt worden als woonverblijf, al ware het maar tijdelijk. 3.2 Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen Structuurplanning is voor het Vlaamse Gewest sinds de jaren ’90 een nieuwe wijze van ruimtelijke planning. In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (1997) wordt de gewenste ruimtelijke structuur van Vlaanderen aangegeven als een kader waarin de ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden. Het is een wetenschappelijk onderbouwde visie over hoe we in Vlaanderen met onze schaarse ruimte moeten omgaan om een zo groot mogelijke ruimtelijke kwaliteit te krijgen. Als dusdanig zal het RSV ook de basis vormen voor het ruimtelijk beleid via verordenende plannen en andere maatregelen. Hoewel het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen geen specifieke uitspraken doet over de bedrijvenzone Katwilgweg, bevat het RSV een aantal elementen waarvan de inhoud een rol kan spelen bij de ontwikkeling van de bedrijvenzone Katwilgweg.
3.2.1 Afbakening grootstedelijk gebied Antwerpen Ter uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) en ter voorbereiding van een gewestelijk RUP voor de afbakening van het grootstedelijk gebied Antwerpen, is een voorstel van afbakening uitgewerkt. Op basis van deze studie heeft de Vlaamse overheid een gewestelijk RUP opgemaakt om uitvoering te geven aan het actieprogramma. Dit RUP is door de Vlaamse regering op 19/06/2009 definitief goedgekeurd. Het plangebied is integraal gelegen binnen de afbakening van het stedelijk gebied. Ter plaatse geldt geen deelplan met herbestemming. De belangrijkste relevante elementen afgeleid uit de Toelichtingsnota Gewestelijk RUP Afbakening grootstedelijk gebied Antwerpen (pg. 22-24) voor het RUP Katwilgweg zijn:
Er werd geen suggestie gedaan om het projectgebied als gewestelijk RUP op te nemen in het afbakeningsplan. Dit betekent dat de stad zelf initiatiefnemer zal zijn voor de opmaak van een gemeentelijk RUP.
Figuur 6: situering plangebied binnen afbakening grootstedelijk gebied Antwerpen 3.3 Provinciaal Structuurplan Antwerpen (goedgekeurd d.d. 10/07/2001) Aansluitend op het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen is voor elke Vlaamse provincie een provinciaal ruimtelijk structuurplan (PRS) opgemaakt. Deze plannen richten zich naar de structuurbepalende elementen van bovenlokaal belang. Dit zijn de elementen die vragen om een samenhangend beleid over de gemeentelijke grenzen heen. Volgende elementen uit het provinciaal structuurplan zijn van belang:
3.4 Ruimtelijk Structuurplan Antwerpen (s-RSA)
De gemeentelijke structuurplannen vormen een verdere concretisering van het RSV en het PRS. Het s-RSA werd definitief goedgekeurd door de Bestendige Deputatie op 21/12/2006.
In het s-RSA worden twee ruimtelijke strategieën vastgelegd om het structuurplan uit te werken: het generiek beleid en het actief beleid. Het generiek beleid beschrijft een aantal beelden (of thema’s) van de stad die een referentiekader aanreiken waarmee elk project rekening moet houden. Het actief beleid is een projectmatige benadering van een aantal welomschreven ruimten, die op hun beurt strategische programma’s en projecten bepalen. Vanuit deze twee invalshoeken worden onderstaand de relevante elementen voor het projectgebied opgesomd. 3.4.1 Actief beleid
3.4.2 Generiek beleid Uit het generieke beleid (beelden/thema’s) kunnen volgende richtinggevende bepalingen aangehaald worden:
3.4.3 Toelichting bij cijfergegevens kantorenprogramma uit richtinggevend deel van het s-RSA
In het s-RSA is bij het beeld Dorpen en Metropool – werkstad (generieke beleid) m.b.t. tot het realiseren van een kantorenprogramma het volgende opgenomen:
De grootte ordes – ‘tussen de 25.000m² en de 50.000m²’ – weergegeven in het s-RSA zijn indicatief. Het s-RSA stelt dat deze bij de gebiedsgerichte uitwerking in een RUP verder gespecificeerd zullen worden in functie van de draagkracht van de respectievelijke gebieden. Inmiddels heeft het stadsbestuur een kantoren promotiebeleid uitgewerkt. Na de goedkeuring van het s-RSA in 2006, besliste het college (CBS 12275, 28 september 2007) om in samenwerking met het Havenbedrijf en met VOKA een actieve investeringspromotie voor kantorenlocaties in de stad uit te bouwen. Op 18 april 2008 werd de programmanota investeringspromotie kantorenlocaties Antwerpen goedgekeurd door het college (CBS 4493) en op 22 september 2008 werd deze programmanota, samen met de oprichting van een publiek private samenwerking voor de actieve investeringspromotie door de gemeenteraad bekrachtigd (GR 1536). Vier kantoorlocaties zijn weerhouden voor de internationale promotie van Antwerpen als kantorenstad: Antwerp West Park (zone Katwilgweg-Regatta), Antwerp Docklands (Eilandje), Antwerp Diamond District (omgeving Centraal Station) en Antwerp Berchem (omgeving Berchem station). (zie kaartjes hieronder). Deze locaties werden geselecteerd om op 10 jaar een 600.000m² bijkomende kantoren te realiseren in de stad. Elk van deze locaties heeft unieke troeven als kantorenlocatie. Voor Antwerp Westpark is dit de unieke ligging in het groen nabij het Middenvijverpark, aan een zichtlocatie langs de snelweg en met een uitstekende tramverbinding naar het centrum van de stad ( op 10 min. van de Groenplaats). Door de concentratie in deze 4 locaties blijkt dat gedurende de planningshorizont van het s-RSA (kantoren: 10 à 15 jaar) de behoefte aan locaties voor hoofdkantoren niet of onvoldoende zal ingevuld worden in de andere locaties. Met ander woorden kan aangenomen worden dat het totale ingeschatte aanbod aan kantoorlocaties tot 2015-2020 in de stad Antwerpen niet overschreden zal worden.
Motivatie voor afwijking ten aanzien van het richtinggevend cijfer
De toegelaten vloeroppervlakte aan ‘kantoren’ creëert zo de mogelijkheid om een complementair aanbodbeleid te voeren.
Na realisatie van masterplan 2020 kan er in dit realistisch scenario ca. 70.000m2 gerealiseerd worden.
Het cijfer van ca. 69.000m² betekent een grote overschrijding van het richtcijfer van het RSA (GR 18 september 2006). Het RSA suggereert immers 25.000m²-50.000m² voor Regatta en Katwilgweg samen. In het BPA Galgenweel-Borgerweert (Regatta) is het toegelaten 40.000m² vloeroppervlakte kantoren te realiseren. Anderzijds is dit slechts 1/10 van de ambitie van de programmanota investeringspromotie kantorenlocaties Antwerpen (zie hoger). Deze ambitie bedraagt 600.000m² kantooroppervlakte, te realiseren over de 4 voorgestelde locaties, waaronder Antwerp West Park (bedrijventerrein Katwilgweg en Regatta). De ambitie is gesteld voor een periode van 10 jaar wat neerkomt op een jaarlijkse realisatie van 60.000m². De nota richt zich op locaties waar een grootschalige concentratie van kantoren mogelijk en wenselijk is. Een ander belangrijk aspect binnen de promotie van kantoorlocaties is de mogelijkheid tot het realiseren van een aanbod aan nieuwe kantoorgebouwen, aangepast aan de hedendaagse en toekomstige behoeften inzake duurzaamheid, beheer, werkomgeving en uitstraling. Het RUP is in lijn met de ambities van de goedgekeurde promotienota opgesteld.
3.5 Mobiliteitsplan Antwerpen - Deelmobiliteitsplan Merksem- Deurne-Noord Het mobiliteitsplan Antwerpen is conform verklaard d.d. 21 februari 2005 en werd het mobiliteitsplan Antwerpen door de gemeenteraad goedgekeurd. Onderstaande figuur geeft een synthese van de elementen uit het beleidsplan die relevant zijn voor Katwilgweg.
Figuur 7: relevante elementen uit beleidsplan v/h mobiliteitsplan stand Antwerpen voor het RUP Katwilgweg 3.6 HoogBouwNota satd Antwerpen (college december 2009) Op 11 december 2009 keurde het college het traject voor de opmaak van de hoogbouwnota goed. De opmaak van een hoogbouwnota is opgenomen in het bindend gedeelte van het s-RSA. De opmaak is een van de maatregelen en acties die de stad Antwerpen zelf opstart als een prioritaire implementatie van het generiek beleid. Binnen het s-RSA wordt er bovendien belang gehecht aan de visie en de manier waarop deze nota tot stand komt. Ook in de beleidsnota 2006-2011 van de stadsbouwmeester is de opmaak van de hoogbouwnota opgenomen in het jaarprogramma. De aanpak bestaat uit 3 fasen:
Binnen de eerste fase werd een onderzoek naar hoogbouw in Antwerpen uitgevoerd. Dit leverde een rapport op waarin de stad als het ware bekeken wordt door een hoogbouwbril. Enerzijds beschrijft het rapport de morfologie van de gebouwhoogte op schaal van de stad vanuit de lucht én van op het maaiveld (de silhouetten van de stad). Anderzijds somt het de relevante elementen van de planologische context van hoogbouw op. Op vrijdag 18 september 2009 werd het rapport op het themacollege toegelicht. Het rapport biedt en analyseert de nodige achtergrondinformatie om de discussie over kwalitatieve hoogbouw in Antwerpen te stimuleren. Het rapport beschrijft nog geen beslissingen over hoogbouw, maar formuleert wel enkele ruimtelijke conclusies uit de analyse. Het rapport focust op:
Als uitgangspunt is een werkhypothese geformuleerd op basis van een tweesporenbeleid. Hoewel hoogbouw in alle omstandigheden moet voldoen aan welbepaalde voorwaarden (bindende checklist voor initiatiefnemer), kunnen er twee sporen onderscheiden worden waarop het Antwerpse beleid zou kunnen gevoerd worden:
Via ontwerpend onderzoek, onder andere aan de hand van 3D-modellen, zal de werkbaarheid van deze hypothese concreet worden getoetst.
Een eerste idee van checklist bevat elementen zoals:
Toets met voorliggend RUP: In het plangebied wordt een hoogteaccent voorzien, op de plaats waar het ‘oude’ kantoorgebouw van de Gazet van Antwerpen staat. Motivatie hiervoor is 3-ledig:
Volgens de werkhypothese valt dit hoogteaccent binnen spoor 2 – hoogbouw die de lokale potenties kan optimaliseren en dus functioneert op niveau van een stadsdeel of wijk. De toets met de mogelijke elementen van de checklist levert de volgende resultaten:
3.7 Decreet integraal waterbeleid - watertoets Conform artikel 8 van het decreet inzake integraal waterbeleid moet het RUP in het kader van de planvorming en het vergunningenbeleid getoetst worden op de watergerelateerde aspecten. 3.7.1 Watertoets op planniveau Een eerste toetsing gebeurt op het planningsniveau door na te gaan of het projectgebied al of niet gelegen is binnen een overstromingsgebied. Na raadpleging van de NOG-, ROG- en MOG-kaarten via GIS-Vlaanderen 5 blijkt dat het projectgebied niet gelegen is in een risicozone voor overstromingen en ook niet binnen een zone die overstroombaar is vanuit de waterloop. 3.7.2 Watertoets op projectniveau: Een tweede toetsing situeert zich op het inrichtings- en kavelniveau en gebeurt in een latere fase, wanneer meer nauwkeurige technische informatie beschikbaar is met betrekking tot de uitvoering van de diverse bouwwerken. Dit situeert zich op het vergunningenniveau, in het kader van de aanvragen van de vereiste stedenbouwkundige vergunningen.
Figuur 7: watertoetskaarten
De realisatie van het RUP brengt sowieso een verhoging van de verharde oppervlakte en bijgevolg een verminderde infiltratie in de bodem met zich mee. In het RUP wordt hierop ingespeeld door milderende maatregelen te voorzien zoals:
3.8 Biologische waarderingskaart
Figuur 8: biologische waarderingskaart 3.9 Decreet DABM - onderzoek tot milieueffectenrapportage (plan- MERscreening) 3.9.1 Algemeen Volgens Artikel 2.2.2, §1 eerste lid, 6°, a) en d) van de VCRO moet, in voorkomend geval, de plan-MER ook deel uitmaken van een RUP. Doel hiervan is om, in voorkomend geval, aan het publiek en de overheid duidelijk te maken wat de milieueffecten van het plan zijn. In het kader van voorliggend RUP is het daarom noodzakelijk om na te gaan of de opmaak van dit RUP ook planMER-plichtig is en een plan-MER dient te worden opgemaakt. Of een plan al dan niet aan een milieueffectrapportage onderworpen moet worden, moet nagegaan worden binnen de vigerende regelgeving. In het bijzonder betreft het het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (DABM), aangevuld bij decreet van 18 december 2002 (MER/VR decreet), en gewijzigd bij decreet van 27 april 2007 (hierna plan-MER decreet) dat in werking trad op 1 december 2007. Eveneens trad het Besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 betreffende de milieueffectrapportage voor plannen en programma’s op 1 december 2007 in werking. Voornoemde wijziging van de bepalingen van het DABM betreffende milieueffectrapportage voor plannen en programma’s beoogt een verdere omzetting van de Europese richtijn plan-MER 7, in het bijzonder betreffende het toepassingsgebied. 8 Voor ruimtelijke uitvoeringsplannen werd een overgangsbepaling inzake de toepassing van het recente plan-MER decreet decretaal verankerd 9 en dient derhalve rekening gehouden te worden met de bepalingen van het MER/VR-decreet. Niettemin wordt rekening houdende met voornoemde een eerste toetsing aan de plan-MER plicht (van rechtswege) opgenomen. Een eerste toetsing bestaat erin na te gaan of het beoogde plan een kader biedt voor de vergunning van projecten van bijlage I en II van het zogenaamde project-MER-besluit 10. Eveneens wordt nagegaan of een passende beoordeling vereist is uit hoofde van art.36ter §3 eerste lid van het decreet Natuurbehoud. 3.9.2 Overzicht procedurestappen en beslissing Dienst MER Op 18 februari 2009 (en rappel 19/03/2009) werden de verschillende adviesinstanties aangeschreven om advies uit te brengen over de screeningsnota.
Vervolgens werden volgende adviezen ontvangen:
Op 7 mei 2009 werd het screeningsdossier (screeningsnota samen met de ingewonnen adviezen) verstuurd naar de dienst MER van de Vlaamse overheid. Het dossier werd door de administratie onder het nummer OHPL0093 behandeld.
De beslissing van de dienst MER over het screeningsdossier werd genomen op 12 juni 2009. In de beslissing werd ondermeer gesteld dat de opmaak van een planMER niet nodig is. De belangrijkste aandachtspunten geformuleerd in het eindadvies zijn:
Voor het volledige dossier van de screeningsnota, het eindadvies van de Dienst MER en de ingewonnen sectorale adviezen wordt verwezen naar Bijlage 2: screeningsnota plan-MER-plicht + adviezen. 3.9.3 Studie MOBER - conclusies m.b.t. RUP Katwilgweg (eindrapport juli 2010)
Via deze studie – die voortvloeit als actie uit de planmer-screeningsnota – wenst de stad een beter zicht te krijgen op de gecumuleerde mobiliteitseffecten van de projecten Regatta, het woonproject Galgenweel-Oost, de invulling van het bedrijventerrein Katwilgweg en het recreatief park Esmoreit, rekening houdende met de geplande wijzigingen in het hogere wegennetwerk. Op basis van de gekende gegevens van de verschillende projecten wordt een bereikbaarheids- en mobiliteitsprofiel uitgewerkt. Door onderlinge toetsing van beide profielen kunnen de effecten op het studiegebied ingeschat worden. Vervolgens wordt gezocht naar mogelijke oplossingsinrichtingen of milderende maatregelen. De studie Mober Linkeroever is opgesplitst in twee deelstudies. De eerste deelstudie berekent de effecten van de nieuwe ontwikkelingen op het huidige wegennet. Omdat op het moment van deze studie nog onvoldoende duidelijk is welke infrastructurele ingrepen zullen doorgaan in verband met een nieuwe Scheldekruising (Masterplan Mobiliteit Antwerpen-2020), worden de effecten van de nieuwe ontwikkelingen daarop in een latere fase berekend. In deze eerste deelstudie wordt dan ook uitgegaan van een realistisch korte termijn programma dat ontwikkeld kan worden zonder de nieuw geplande infrastructuurwerken aan het hoofdwegennet. Hieronder volgen de conclusies voor het project Katwilgweg. Vooreerst wordt het mobiliteitsprofiel voor de geplande ontwikkelingen voor Katwilgweg weergegeven. Dit resulteert in de verkeersproductie die ingevoerd wordt in het verkeersmodel. Samen met de berekeningen van de verkeersproductie van de geplande ontwikkelingen van Regatta en Galgeweel-Oost en de huidige intensiteiten kan de afwikkeling van het verkeer vanuit Katwilgweg beoordeeld worden in de verkeerssimulatie.
MOBILITEITSPROFIEL KATWILGWEG Met betrekking tot de te gebruiken cijfers van de brutovloeroppervlakten voor de berekening van de extra verkeersgeneratie is gewerkt met een realistisch korte termijn scenario. In dit scenario worden de zones weggelaten die pas vrijkomen indien de Oosterweelverbinding (nieuwe Scheldekruising i.f.v. sluiten R1, Masterplan Mobiliteit Antwerpen-2020) wordt uitgevoerd en dus niet op korte termijn kunnen worden gerealiseerd. Voor de berekening van het mobiliteitsprofiel wordt een onderscheid gemaakt tussen KMO’s en kantoren. Het meest realistische scenario bevat volgende onderdelen: KMO / A-strook: - de volledige vloeroppervlakte in de sokkel wordt ontwikkeld als KMO’s. - bouwveld A4 wordt niet meegenomen omdat deze zone pas ontwikkeld kan worden na realisatie van de Oosterweelverbinding. De totale bruto vloeroppervlakte bedraagt dan 45.276m². KMO / B-strook (bedrijvenzones Be2 en Be3): - de zone B1 wordt niet meegenomen in de berekening van het mobiliteitsprofiel. Het betreft hier een bestaand bedrijf dat pas sinds 2008 op het bedrijventerrein gevestigd is en dus geen extra verkeer zal genereren. Het bedrijf heeft de volledige zone in eigendom en heeft in de huidige activiteit (afschrijvingsperiode van 30 jaar) geen behoefte aan verdere uitbreiding en/of ontwikkeling van de volledige zone (enquète bij bestaande bedrijven periode juni 2007). - de zones B4, B5 en B6 worden evenmin meegenomen in de berekeningen omdat deze zones pas vrijkomen na de realisatie van de Oosterweelverbinding. - de zones B2 en B3 kunnen wel ontwikkeld worden op korte termijn. - voor de berekening van extra verkeersproductie zijn de bestaande bedrijven in zone Be3 niet meegerekend. Het RUP voorziet in een beperkte uitbreiding van de bestaande bedrijven door hoger te bouwen en het tegen elkaar aan gaan bouwen. Dit is echter op vlak van extra verkeersgeneratie te verwaarlozen. De totale bruto vloeroppervlakte van deze ontwikkelingen bedraagt 33.200m². KANTOREN / A-strook:
De totale bruto vloeroppervlakte voor kantoren bedraagt 60.795m². De A-strook is gericht op activiteiten waarvan het vrachtwagentransport beperkt is. Er wordt vooral gemikt op bedrijven met een vervaardiging van producten van hoogtechnologische aard en/of bedrijven waaraan een onderzoeksprogramma is verbonden. Dergelijke bedrijven hebben in principe naast een productiehal ook een aandeel kantoorruimte nodig ten dienste van het product of producten die er onderzocht en/of vervaardigd worden. Voorbeelden zijn farmaceutische bedrijven, onderzoek én ontwikkeling, vervaardiging van materialen of systemen (bv. ventilatie en zonweringproducten). De B-strook bestaat uit kleine en middelgrote bedrijven (± 2.500m²) of bedrijfsverzamelgebouw; een showroom is mogelijk. Er komen geen kantoren, grote logistieke bedrijven, detail- en kleinhandelsactiviteiten en vervuilende industrie. De KMO zones tellen in totaal een bruto vloeroppervlakte van 78.476m². Met 1 werknemer per 200m² vloeroppervlakte zullen er 706 personen tewerkgesteld worden. Elke werknemer maakt een verplaatsing heen en een verplaatsing terug van zijn werkplaats. In totaal zijn er dus per dag 1.413 verplaatsingen. 21% daarvan verplaatst zich in het spitsuur (292 verplaatsingen). Rekeninghoudend met de modal split van het OVG voor Antwerpen, zal 62% van de werknemers de wagen als hoofdvervoermiddel gebruiken om zich naar de werkplaats te begeven. Het gaat om 180 autobestuurders. 13% heeft het openbaar vervoer als hoofdvervoermiddel (37 werknemers). Naar schatting is er per dag 1 bezoeker per 10 werknemers. 15% daarvan zal zich in het spitsuur verplaatsen, wat neerkomt op 11 bezoekers in het spitsuur tussen 17u en 18u. 63% daarvan of 7 personen komen met de auto volgens de kencijfers van het OVG. Het totaal aantal autobewegingen in het spitsuur voor zowel de werknemers als de bezoekers bedraagt 187.
Voor de kantoren wordt gerekend met 4 werknemers per 100m² bruto vloeroppervlakte. Met een aanwezigheidspercentage van 90% betekent dit 2.189 personen die elke dag werkzaam zijn in de kantoorruimten. Elke werknemer maakt een verplaatsing heen en een verplaatsing terug van zijn werkplaats. In totaal zijn er dus per dag 4.377 verplaatsingen, 21% daarvan verplaatst zich in het spitsuur (906 verplaatsingen). Rekeninghoudend met de modal split van het OVG voor Antwerpen, zal 62% van de werknemers de wagen als hoofdvervoermiddel gebruiken om zich naar de werkplaats te begeven. Het gaat om 557 autobestuurders. 13% heeft het openbaar vervoer als hoofdvervoermiddel. Naar schatting is er per dag 1 bezoeker per 10 werknemers. 15% daarvan zal zich in het spitsuur verplaatsen, wat neerkomt op 33 bezoekers in het spitsuur tussen 17u en 18u. 63% daarvan of 21 personen komen met de auto volgens de kencijfers van het OVG. Het totaal aantal autobewegingen in het spitsuur voor zowel de werknemers als de bezoekers bedraagt 578.
SAMENVATTING VERKEERSPRODUCTIE KMO’s: 187 vertrekkende wagens Kantoren: 578 vertrekkende wagens Reeds aanwezige bedrijvigheid: 50 vertrekkende wagens Totaal: 765 vertrekkende autobewegingen In de avondspits verlaten enkel wagens het kantoren en bedrijventerrein. Alle 815 auto’s rijden de Blancefloerlaan op via een enkele rijstrook.
SIMULATIE Uit de simulaties blijkt dat er verkeerslichten noodzakelijk zijn aan de in- en uitrit van Katwilgweg. Wanneer er geen lichten voorzien zouden worden, gebeurt het oprijden van de Blancefloerlaan niet veilig. De grote stroom voertuigen die in de avondspits Katwilgweg verlaten (815 pae/uur) conflicteert met de bijna 900 voertuigen die op de Blancefloerlaan rijden. Er zouden dan ook wachtrijen ontstaan op deze toerit zonder het plaatsen van verkeerslichten. Katwilgweg wordt via de Blancefloerlaan ontsloten via een rechtsin-rechtsuitaansluiting. Enkel het verkeer komende van Zwijndrecht kan deze inrit gebruiken. Het uitrijdend verkeer wordt in dit scenario afgewikkeld via deze in-uitrit. Om het verkeer vanuit Katwilgweg veilig op de Blancefloerlaan te laten rijden, worden extra verkeerslichten voorzien op de Blancefloerlaan ter hoogte van de in- en uitrit van Katwilgweg (figuur). Figuur: Ontsluiting Katwilgweg via Blancefloerlaan (verkeersmodel Aimsun) Of de uitrit op de Blancefloerlaan de verkeersstroom al dan niet met verkeerslichten kan afwikkelen, wordt onderzocht met de methode van Slob. Volgens deze methode blijkt de a-waarde (intensiteitscriterium) 1.84 bedraagt, en dus groter is dan 1.33 (kritische waarde), zijn verkeerslichten noodzakelijk op deze toerit tot het bedrijventerrein. Het verkeer dat vanuit Antwerpen via de Blancefloerlaan rijdt of de afrit van de R1 neemt, dient Katwilgweg te bereiken via de Katwilgweg. Dit is de afsplitsing ten westen van de inrit van de R1. Voor de ontsluiting van de kantorenstrip van het project Regatta besluit de mober dat er op de korte termijn een probleem bestaat voor de ontsluiting naar het hogere wegennet. Op lange termijn is het de bedoeling dt de ontsluiting plaats vindt langs de Nieuwe Singel (doortrekking van de Singel tot op Linkeroever in kader van het strategisch project Groene Singel). Er worden 2 oplossingsvarianten voorgesteld: Variant 1: rechtstreekse aansluiting op het huidige op- en afrittencomplex aan de oostzijde van dit complex en aansluiting op het bedrijventerrein Katwilgweg via de bestaande tunnel onder het op- en afrittencomplex.
Variant 2: volledige ontsluiting via het bedrijventerrein Katwilgweg via de bestaande tunnel onder het op- en afrittencomplex.
Conclusie Een lichtenregeling ter hoogte van de nieuwe ontsluiting van het bedrijventerrein op N70/Blancefloerlan is noodzakelijk. De bestuurders die rechtdoor rijden op de Blancefloerlaan, krijgen tegelijkertijd groen voor het licht aan Katwilgweg en aan het kruispunt, zodat een vlotte doorstroming verzekerd is. Voor het project Regatta kan gesteld worden dat een volledige ontwikkeling van de kantorenstrip binnen de huidige infrastructuur problematisch zal worden. Zowel bij variant 1 als 2 treden er ongewenste problemen op. Anderzijds gaat het om een tijdelijke situatie, in afwachting van de realisatie van de nieuwe knoop R1 / Blancefloerlaan, waarna hier ruimte vrij komt voor meer fundamentele oplossingen. Aanbevolen wordt dan ook de ontwikkeling van de kantorenzone Regatta te faseren en op korte termijn slechts gedeeltelijk in te vullen in afwachting van de aanleg van de geplande nieuwe knoop. Naast de infrastructurele en/of verkeerstechnische maatregelen zijn ook flankerende maatregelen aangewezen. Deze maatregelen zijn gericht op het verminderen van het totale aantal verplaatsingen of ze spelen in op een modale verschuiving naar minder belastende vervoerswijzen. Door ingrepen in bijvoorbeeld de arbeidsorganisatie kan het aantal verplaatsingen op Katwilgweg verminderd worden (door optimaal gebruik van technologische vernieuwingen met betrekking tot bv. telewerken), of beter gespreid (door glijdende werkuren, thuisleveringen) over de tijd waardoor de piekbelastingen afnemen. Het aanmoedigen om het openbaar vervoer te gebruiken als woon-werkverkeer door een terugbetaling van de gemaakte kosten behoort tot de mogelijkheden om het aantal autoverplaatsingen te beperken. Een andere manier om het autogebruik te verminderen bestaat erin voordelen te geven aan personen die zich met de fiets naar het werk verplaatsen. Deze voordelen kunnen bestaan uit een fietsvergoeding en het plaatsen van douches op het werk. De opmaak van een bedrijfsvervoerplan voor heel de site kan hierbij de nodige informatie leveren voor de werkgevers en de werknemers. Een duidelijke communicatie over het vervoeraanbod, eventueel in de vorm van persoonlijk reisadvies, kan mensen over de lijn trekken om de verplaatsing ook eens op een andere manier te maken. Een ‘probeer’-abonnement voor werknemers kan hiertoe nuttig zijn. De bedrijven kunnen ten slotte ook zorgen voor gezamenlijk bedrijfsvervoer, waarbij werknemers op afgesproken plaatsen opgehaald worden (cf. gelijkaardige initiatieven in de Antwerpse haven). Op langere termijn wordt een verdere uitbreiding voorzien van de activiteiten op Katwilgweg die voor nog meer verkeer zullen zorgen. In de tweede fase van deze studie zal onderzocht worden of een verdere optimalisatie van de ontsluiting van Katwilgweg op lange termijn mogelijk is.
|