3.3 Positionering van het RUP Waaslandhaven binnen het afbakeningsproces van het zeehavengebied van Antwerpen

 

3.3.1 Strategisch planningsproces voor Waaslandhaven

In 1999 verzocht de Vlaamse Regering de gouverneur van Oost-Vlaanderen om een Strategisch Plan voor de Waaslandhaven op te stellen. Alle betrokken administraties (eigen administraties van het Vlaams Gewest, Vlaamse openbare instellingen, Provincie Oost-Vlaanderen, gemeenten Beveren, Zwijndrecht), de NMBS, het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen, en vertegenwoordigers van onder meer de landbouworganisaties, de natuur- en milieuverenigingen en bewonersgroepen overleggen sindsdien in opeenvolgende stappen over de afbakening en de gewenste ontwikkeling van de Waaslandhaven.

Op 29 april 1999 resulteerde dit tussentijds in de nota "Principes met betrekking tot het Strategisch Plan Linkerscheldeoevergebied". Uitgaande van die nota wordt momenteel gewerkt aan het uiteindelijke Strategisch Plan waarvan de conclusies, tezamen met die van het Strategisch Plan voor het rechterscheldeoevergebied, de basis zullen vormen voor de opmaak van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor de afbakening van het zeehavengebied van Antwerpen.

 

3.3.2 Vertaling van strategisch planningsproces in gewestplanwijzigingen

Tweemaal werden tussentijdse resultaten van het strategisch planningsproces op het niveau van de Vlaamse regering beleidsmatig vertaald in gewestplanwijzigingen. De ordening van het originele gewestplan (KB 7 november 1978 houdende vaststelling van het gewestplan Sint-Niklaas-Lokeren), inclusief de beperkte herziening op 17 juni 1996 in verband met het logistieke park, voldeed niet langer aan de gewijzigde inzichten over de havenontwikkeling en de inpassing van de haven in haar omgeving bij het begin en in de loop van het strategisch planningsproces.

De historiek van de gewestplanwijzigingen is als volgt:

 

1 juni 1999

Besluit van de Vlaamse regering houdende definitieve vaststelling van de eerste gewestplanwijziging

31 mei 2000:

Arrest van de Raad van State nr 87.739: schorsing van het besluit van 1 juni 1999 van de Vlaamse regering houdende definitieve vaststelling van de eerste gewestplanwijziging

8 september 2000

Besluit van de Vlaamse regering houdende definitieve vaststelling van de tweede gewestplanwijziging

30 juli 2002:

Arrest van de Raad van State nr. 109.563: schorsing van het besluit van 8 september 2000 van de Vlaamse regering houdende definitieve vaststelling van de tweede gewestplanwijziging

 

 

Het gevolg van de twee schorsingen is dan ook dat de beleidsmatige vertaling van het strategisch planningsproces terug bij het begin staat, namelijk de ordening van het originele gewestplan (KB 7 november 1978) en van de beperkte herziening op 17 juni 1996.

3.3.3 Het decreet van 14 december 2001 voor enkele bouwvergunningen waarvoor dwingende redenen van groot algemeen belang gelden (verder: het nooddecreet)

Op basis van het nooddecreet kunnen een aantal stedenbouwkundige vergunningen verleend worden waarbij eventueel een uitzondering kan gemaakt worden op het vigerende bestemmingsplan. De procedure voor deze stedenbouwkundige vergunningen is specifiek omdat:

  • De Vlaamse regering de vergunningen kan verlenen na het doorlopen van de gewone procedure zoals voorgeschreven in het decreet ruimtelijke ordening.

  • Na het verlenen van deze vergunningen moeten ze worden bekrachtigd door het Vlaamse parlement binnen een bepaalde termijn (dertig dagen na ontvangst door het Vlaamse parlement).

Het nooddecreet bevat een aantal limitatief opgesomde werken, handelingen en inrichtingen nodig om het Deurganckdok aan te leggen en operationeel te maken die van dwingend groot algemeen en strategisch belang worden verklaard in dit nooddecreet:

  1. de aanleg in drie fasen van maximum 5 300 m diepgefundeerde kaaimuren en aanhorigheden, inbegrepen alle bijbehorende droge grondwerken, met inbegrip van eventuele zandwinning;

  2. het baggeren van het dok en de toegang ervan tot de Beneden-Zeeschelde, inbegrepen de verruiming van de Drempel van Frederik en Zandvliet, zoals aangegeven in kaart 3, en het aanwenden van de vrijgekomen baggerspecie voor het ophogen van de terreinen omheen het dok en van de terreinen ten westen van en aansluitend aan het Doeldok aangegeven in kaart 2, alsook voor het gedeeltelijk dempen van het Doeldok, met inbegrip van eventuele zandwinning;

  3. de aanleg van de leefbaarheidsbuffer tussen Doel en de terreinen rond het Deurganckdok;

  4. de aanleg van de ontsluitingsinfrastructuur voor weg- en spoorverkeer, inclusief de noodzakelijke aanpassingen van de bestaande transportinfrastructuur en haar aanhorigheden;

  5. de compenserende maatregelen in toepassing van artikel 6, leden 2, 3 en 4, van de richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992, inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, zoals aangegeven in kaarten 4 en 5 :

    1. weidevogelgebied gelegen in een gecontroleerd overstromingsgebied binnen het gebied Kruibeke-Bazel-Rupelmonde (valt buiten het plangebied maar binnen het RUP Gecontroleerd overstromingsgebied met natuurverwevingsgebied "Kruibeke-Bazel-Rupelmonde, definitief vastgesteld bij Besluit van de Vlaamse regering van 16 januari 2004);

    2. Paardenschor;

    3. kreek ter hoogte van het Paardenschor;

    4. zoetwaterkreek in de buffer (Zuid-West B);

    5. plas "Drydijck" met inbegrip van ecologische buffer;

    6. weidevogelgebieden gelegen in zoekzone "Doelpolder noord" (V) en in tijdelijk weidevogelgebied "Putten west" (ZT );

    7. verbetering ecologische kwaliteit polder op percelen in eigendom van de Vlaamse overheid;

    8. tijdelijk en permanent beheer van waterplassen gelegen in de zone "Putten Plas" en overige waterplassen in Z2-gebied;

    9. tijdelijke inrichting van de spuitvelden "Zwijndrecht", "ex-Doeldok" en "Z2-gebied".

De kaarten 1, 2 en 4 van het nooddecreet zijn opgenomen bij de kaarten met de juridische en feitelijke toestand. Kaart 5 gaat over het gebied Kruibeke-Bazel-Rupelmonde en is niet opgenomen in de toelichtingsnota bij het RUP.

 

Het nooddecreet bevat enerzijds die werken die nodig zijn voor het aanleggen en operationeel maken van het Deurganckdok en anderzijds de natuurcompensaties die moeten gerealiseerd worden omdat het uitvoeren van de werken significante effecten heeft op het vogelrichtlijngebied of op het habitatrichtlijngebied. De natuurcompensaties zijn bijgevolg onlosmakelijk verbonden met het project van het Deurganckdok. De werken voor het Deurganckdok en de natuurcompensaties zijn onderzocht in het milieu effectenrapport dat conform verklaard werd in oktober 2001. Ditzelfde MER diende ook als basis voor het nooddecreet.

Artikel 11 van het nooddecreet stelt dat de bijkomende voorwaarden (bekrachtiging) en mogelijkheden tot uitzondering op het bestaande bestemmingsplan ophouden uitwerking te hebben vanaf het ogenblik dat de Vlaamse regering of de vergunningverlenende overheden de mogelijkheid hebben de vergunningen te verlenen op basis van een ruimtelijk uitvoeringsplan. Voor werken van algemeen belang die opgesomd zijn in het nooddecreet en die binnen het RUP vallen, betekent dit concreet dat voor die vergunningen de procedure van het nooddecreet niet meer moet gevolgd worden vanaf het ogenblik dat de opmerkingen en bezwaren van het openbaar onderzoek voor een RUP gekend zijn.

Door de schorsing van de tweede gewestplanwijziging zijn momenteel de bestemmingen van het gewestplan van 1978 en van de gewestplanwijziging van 1996 van toepassing. Deze laatste gewestplanwijziging gaat enkel over een klein gebied in het zuidwesten (lokaal bedrijventerrein met openbaar karakter, transportzone).

Deze situatie maakt dat projecten die niet opgenomen zijn in het nooddecreet, enkel kunnen gerealiseerd worden wanneer een stedenbouwkundige vergunning kan verleend worden op basis van het vigerend bestemmingsplan. De stedenbouwkundige vergunningen die op basis van dit nooddecreet verleend en bekrachtigd zijn vooraleer stedenbouwkundige vergunningen kunnen verleend worden op basis van een RUP voor dit gebied, blijven onverminderd uitvoerbaar. De geldigheid of uitvoerbaarheid van de door het Vlaamse parlement bekrachtigde stedenbouwkundige vergunningen wijzigt niet door een RUP. De juridische grondslag voor deze vergunningen is het nooddecreet. Die vergunningen zijn uitgevoerd. De decretale bekrachtigingen worden niet gewijzigd door het ruimtelijk uitvoeringsplan. Van zodra het RUP bekrachtigd is, kunnen nieuwe, gebeurlijk wijzigende, vergunningen verleend worden overeenkomstig de stedenbouwkundige voorschriften ervan. De vergunningsprocedure van het nooddecreet is echter niet meer van toepassing eens vergunningen kunnen verleend worden op basis van het RUP zodat de vergunningsprocedure zoals opgenomen in het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening terug van toepassing is.

Artikel 8 van het nooddecreet bevat een opdracht voor de Vlaamse regering om een ruimtelijk uitvoeringsplan op te maken voor de werken, handelingen en inrichtingen nodig om het Deurganckdok aan te leggen en operationeel te maken zoals gedetailleerd in artikel 2 van dat decreet en die gesitueerd zijn op het grondgebied van de gemeente Beveren. Daarnaast moet het RUP eveneens toelaten dat werken voor de nodige natuurcompensaties, om te voldoen aan het nooddecreet en aan het decreet van natuurbehoud, kunnen vergund worden in de zone waar ze volgens het nooddecreet gesitueerd moeten zijn.

 

 

 

 

3.3.4 Gewestplanbestemmingen- werken opgenomen in het nooddecreet - gewestelijk RUP

Een ontwerp van RUP wordt voorlopig vastgesteld door de Vlaamse regering en het uiteindelijke RUP wordt eveneens definitief vastgesteld door de Vlaamse regering.

De stedenbouwkundige vergunningen voor werken die opgenomen zijn in het nooddecreet zijn door het Vlaamse parlement bekrachtigd bij decreet 1. Zolang het nooddecreet van toepassing is, kunnen deze vergunningen enkel gewijzigd worden door een nieuwe vergunning die ook door het Parlement bij decreet wordt bekrachtigd. Van zodra het RUP definitief is goedgekeurd (en het nooddecreet dus vervalt), geldt terug het normale vergunningsregime waarbij rekening wordt gehouden met de bepalingen van het goedgekeurd RUP.

 

 

3.3.5 Het verband tussen het nooddecreet en het RUP.

 

Voor de werken die opgenomen zijn in het nooddecreet is er een speciaal regime van toepassing in die zin dat de werken, handelingen en inrichtingen nodig om het Deurganckdok aan te leggen en operationeel te maken decretaal vastliggen in het nooddecreet. Deze werken, handelingen en inrichtingen of de projecten die onderdeel zijn van het Deurganckdok zoals opgesomd in het nooddecreet, behoren tot de bestaande juridische toestand die opgenomen wordt in het RUP als een onderdeel van het niet verordenend deel. De bestemming die gegeven wordt aan het gebied waarop die werken, handelingen en inrichtingen gelegen zijn is wel een deel van het RUP. Samen met het stedenbouwkundig voorschrift en de grafische aanduiding is het een onderdeel van het verordenend deel. Dit deel is dan ook voorwerp van het openbaar onderzoek. Het is nochtans zo dat het openbaar onderzoek voor de bestemmingen voor die aspecten anders is dan een klassiek openbaar onderzoek omdat alleen die aspecten onderdeel zijn van het openbaar onderzoek die niet reeds het voorwerp zijn van het nooddecreet of van de bij decreet bekrachtigde stedenbouwkundige vergunningen voor werken, handelingen en inrichtingen. De inspraak werd voor deze werken, handelingen en inrichtingen gewaarborgd ten tijde van de procedure voor de stedenbouwkundige vergunningen. Vergunningen kunnen het voorwerp niet uitmaken van een openbaar onderzoek voor een ruimtelijk uitvoeringsplan. Een ruimtelijk uitvoeringsplan regelt de ordening van een gebied. Op basis van dit ruimtelijk uitvoeringsplan kunnen toekomstige stedenbouwkundige vergunningen verleend worden.

 

3.3.6 Procedures met de Europese Commissie

 

De Europese Commissie schreef een brief met vraag om uitleg op 19 februari 2001 (D (01) 520287). Deze vraag ging over de toepassing van de richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand en van de richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna met betrekking tot de havenontwikkeling van de Waaslandhaven.

In die brief stelt de Europese Commissie dat er, voor zover de Europese Commissie bekend, geen passende beoordeling overeenkomstig artikel 6, lid 3, van de richtlijn 92/43/EEG werd gemaakt voorafgaand aan de voorlopige vaststelling van de tweede gewestplanwijziging. Voor deze gewestplanwijziging is een passende beoordeling nodig aldus de Europese Commissie, omdat het een negatieve impact heeft die significant kan zijn. De Vlaamse regering heeft hierop omstandig geantwoord dat er een passende beoordeling gemaakt werd en dat de Vlaamse regering niet negeert dat er hier een passende beoordeling moet gebeuren. Aanvankelijk besliste de Europese Commissie om de procedure verder te zetten en een ingebrekestelling te sturen op 20 maart 2002. Ondertussen heeft de Europese Commissie beslist om die zaak niet verder te zetten. Uit de tekst van de ingebrekestelling blijkt dat het standpunt van de Europese Commissie is dat de datum van 2007 in de voorschriften voor het zeehavengebied met tijdelijke agrarische bestemming (ZTA) en met tijdelijke bestemming valleigebied (ZTV) een probleem vormt. De Europese Commissie interpreteert dit aldus dat de Vlaamse regering nu reeds beslist zou hebben om de haven uit te breiden met de ZTA-en ZTV-gebieden zonder dat een passende beoordeling gebeurde. De Vlaamse regering stelt echter dat 2007 of nadien wanneer en van zodra de situatie zich daarvoor voordoet, een nieuw beslissingsmoment is waarbij een passende beoordeling zal plaatsgrijpen indien de haven uitgebreid wordt met een van die gebieden. Dit discussiepunt met de Europese Commissie is een reden om het ZTA en ZTV-gebied niet op te nemen in dit RUP. De opmaak van een passende beoordeling voor het ZTA en ZTV zal gestart worden wanneer de volgende gegevens gekend zijn:

  • Een akkoord over de bestemming die wenselijk is voor het gebied

  • de instandhoudingsdoelstellingen en de erbij horende grafische kaart (dit is de ruimtelijke vertaling van de behoeften die voortkomen uit de instandhoudingsdoelstellingen, of de "achtergrondnota natuur"

 

 

3.3.7 Behoefte aan een tussentijds ruimtelijk uitvoeringsplan

Als gevolg van de schorsing van de eerste en de tweede gewestplanwijziging noodzaken een aantal van de eerder vermelde elementen de Vlaamse regering om een tussentijds gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan op te maken voor de Waaslandhaven en omgeving voor het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor de afbakening van de zeehaven. Samengevat zijn het de volgende elementen:

  • de opdracht voor de Vlaamse regering in artikel 8 van het nooddecreet om een ruimtelijk uitvoeringsplan op te maken voor de werken, handelingen en inrichtingen nodig om het Deurganckdok aan te leggen en operationeel te maken, zoals gedetailleerd in artikel 2 van dat decreet

  • de onmogelijkheid om op basis van het nooddecreet aan private bedrijven stedenbouwkundige vergunningen te verlenen voor werken en handelingen met het oog op de exploitatie van het dok

  • in het voortgangsrapport van het Strategisch plan Linkerscheldeoevergebied (2) werd het opgenomen bij de prioritaire voorwaarde scheppende acties:

'Vooruitlopend op een meer omvattend actieplan dat in het voorontwerp van strategisch plan zal worden opgenomen, is het zinvol in dit tussentijdse ontwerp-voortgangsrapport reeds een eerste aanzet hiertoe aan te geven, met name wat betreft de prioritaire acties die samenhangen met de referentiesituatie en met de basis- en randvoorwaarden. Hierdoor wordt het mogelijk een eerste doorkijk op de verschillende verantwoordelijkheden en op de benodigde budgetten te geven. Tegelijk onderstreept het de noodzaak een aantal prioritaire acties reeds op zeer korte termijn op te starten of verder te zetten, hetgeen de slagkracht en het draagvlak voor het strategisch plan alleen maar ten goede kan komen.

Criteria voor de keuze van deze prioriteiten vloeien voort uit het opzet om de ontwikkeling van het Linkerscheldeoevergebied en de Waaslandhaven krachtdadig te sturen naar een kwaliteitsvolle ontwikkeling die zichtbaar is op het terrein en voelbaar in het functioneren. Het betreft :

  • noodwendigheden vanuit het verdragsrecht;

  • fundamentele vrijwaring van de verdere havenontwikkeling;

  • kwaliteitsvolle voorbeeldontwikkeling van omvangrijke nieuwe projecten;

  • wegwerken van de grootste onleefbare situaties.

 

Essentieel voor de samenhang in het gehele strategische plan is de geliiktiidigheid en de koppeling van de acties in de verschillende luiken. Deze moet garanderen dat gelijktijdig met of voorafgaand aan de 'harded acties ten behoeve van economie en infrastructuren ook de nodige acties op 'zachtered domeinen zoals de leefbaarheid, het landschap en de natuurlijke structuur effectief en effectvol plaatsvinden.

Principe 48

Als prioritaire acties die in de loop van 2003 en 2004 dienen opgestart (en zo mogelijk gerealiseerd) wordt volgend pakket geselecteerd.
Naast de inhoud van de acties zijn hierbij (tussen haakjes) ook de initiatiefnemers aangeduid. De initiatiefnemers zijn de overheden die de betreffende actie trekken, die er het projectmanagement van voeren.

Prioritaire voorraardenscheppende acties :

  • versnelde uitvoering van de instandhoudingsdoelstellingenstudie en opmaak van een Raamplan Natuur, in integratie met het strategisch plan ;

  • opmaak van het kortetermijn beschermend gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Waaslandhaven voor alle delen van het Linkerscheldeoevergebied die met de ontwikkeling van de Waaslandhaven samenhangen en die de leefbaarheid van de omliggende dorpskernen garanderen. Dit betekent in grote lijnen een hernemen van de tweede gewestplanwijziging voor die bestemmingen waarover een consensus bestaat en die de leefbaarheid van de dorpskernen moet bewaken of waarvan de bestemmingen reeds gerealiseerd zijn. Daarnaast zou dit korte termijn beschermend ruimtelijk uitvoeringsplan de werken, handelingen of inrichtingen moeten opnemen die opgenomen zijn in artikel 2 van het decreet van 14 december 2001 voor enkele bouwvergunningen waarvoor dwingende redenen van groot algemeen belang gelden.