- BEPALINGEN PER ZONE -

 

4. Wegenis

 

4.1. Openbare wegenis (OW)

 

 

 [image]

 

De bestemmingsgrens van de openbare wegenis legt tevens de rooilijn vast tenzij grafisch anders aangeduid op het bestemmingsplan.

 

De stroken in dit plan aangeduid voor openbare wegenis zullen, in zoverre zij nog niet tot de openbare wegenis behoren, hierbij ingelijfd worden door afstand, onteigening of verwerving.

 

De aanduidingen der verhardingen, boordstenen, vluchtheuvels, beplantingen en dergelijke zijn enkel gegeven ten titel van inlichting, indien aangeduid op plan.

 

Toelating tot bouwen kan slechts verleend worden op kavels die rechtstreeks palen aan, of een regelmatige aangelegde toegang hebben tot de openbare weg, waarvan de rooilijnen door de bevoegde overheid zijn vastgelegd en waarvan de aanleg, de verharding en de algemene uitrusting uitgevoerd zijn overeenkomstig de eisen die hieraan door de bevoegde overheid gesteld zijn.

 

Binnen deze stroken mag worden aangebracht al wat de hedendaagse verkeerstechniek vereist, zoals parkeerruimten, beplantingen, voorzieningen voor openbaar vervoer, ...

 

4.2. Zone voor verkeerskundige maatregelen

 

 

 [image]

 

In deze zone kunnen specifieke maatregelen getroffen worden om de verkeersveiligheid en verkeersleefbaarheid van de omgeving te verbeteren. Daarbij wordt aandacht besteed aan:

  • een duidelijke verkeersgeleiding voor het bedrijvenzone-gebonden verkeer richting A12/Boomsesteenweg zodat het verkeersluw karakter van de Groenstraat versterkt wordt;

  • een veilige en gescheiden verkeersafwikkeling voor zwakke weggebruiker en gemotoriseerd verkeer;

  • een goede zichtbaarheid voor alle weggebruikers;

  • een veilige oversteekbaarheid voor de voetgangers en fietsers;

  • de nodige groenvoorzieningen om het woonklimaat van de aanpalende woongebieden te versterken.

 

Voor de oppervlakten die binnen deze zone worden aangewend voor verkeerskundige maatregelen gelden de voorschriften van artikel 4.1 – openbare wegenis.

De oppervlakten die binnen deze zone niet worden aangewend voor de realisatie van deze maatregelen worden ingevuld met de onderliggende bestemming en de hieraan verbonden voorschriften.

 

 

 

Richtinggevende bepalingen

 

Knip op de Groenstraat

 

1. Concept rotonde

 

 [image]

2. Concept voetgangersverbinding

 [image]

 

4.3. Openbare voetwegen (OV)

 

 

 [image]

 

De gedeelten bestemd voor openbare voetwegen zullen in zover zij nog niet tot het openbaar domein behoren, daarbij worden ingelijfd door afstand of door onteigening.

Gemotoriseerd verkeer is niet toegelaten. Voor de voetweg gelegen op het tracé van de Schoonselstraat is wel gemotoriseerd verkeer toegelaten doch uitsluitend van hulp- en interventiediensten en van de eigenaars/gebruikers van de aanpalende percelen die uitsluitend op de Schoonselstraat uitgeven.

Nieuwe voetwegen dienen aangelegd te worden in onverharde en halfverharde natuurlijke materialen. Het tracé van deze voetwegen is minimaal 1,20 m breed. De tracés zullen binnen de inrichting van de zone voor parkgebied ontworpen worden rekening houdende met natuurlijke gegevens zoals reliëf, aanwezige belangrijke bomen, grachten of omwille van ontwerpkundige gegevens zoals zichtlijnen, assen,........

 

 

 

5. Woonzones

 

5.1. Voorafgaande bepalingen

 

 

5.1.1. Begrenzing van de bouwzones

De verschillende bouwzones zijn, tenzij anders gespecificeerd in de voorschriften of op het bestemmingsplan, op het bestemmingsplan begrensd door de grens van de bestemmingszone. Tenzij anders aangegeven geldt de voorste bestemmingsgrens van de bouwzones tevens als verplichte bouwlijn.

 

5.1.2. Erfscheidingen ten opzichte van de weg

Alle scheidsgrenzen van hervormde percelen of nieuwe gebouwen, dienen voor zover mogelijk rechtstandig op de bouwlijn te worden opgetrokken tot op een diepte gelijk aan de uiterste grens van de hoofdgebouwen.

 

De bij de openbaarmaking van huidig plan van aanleg bestaande gebouwen kunnen worden verbeterd, verbouwd of herbouwd, zonder dat aan de bepalingen van eerste alinea van dit artikel moet worden voldaan, op voorwaarde dat de aanpalende eigendommen aan andere eigenaars toebehoren en in zover dergelijke werken niet strijdig zijn met enige andere schikking van het plan.

 

5.1.3. Minimumbreedte van de woningen

Behoudens de uitzonderingen hierna vermeld, is de minimumbreedte van de woningen bepaald op 6 meter.

Uitzonderingen:

  • op onbebouwde eigendomspercelen met een breedte van minder dan vier meter aan de bouwlijn, bestaande bij de openbaarmaking van huidig plan van aanleg, mag in geen geval een woning worden opgericht. Dergelijke eigendommen mogen echter wel worden gebruikt om bestaande woningen of handelshuizen te vergroten;

 

  • op onbebouwde eigendomspercelen met een breedte van meer dan vier maar minder dan zes meter, bestaande bij de openbaarmaking van huidig plan van aanleg, mag een woning gebouwd worden op voorwaarde echter dat:

  • het perceel gelegen is binnen een zone waarin bebouwing kan toegestaan worden;

  • het daarop op te richten gebouw langs twee zijden is ingesloten (neemt aansluiting op twee bestaande wachtgevels).

 

De bij de openbaarmaking van huidig plan bestaande woningen mogen worden verbouwd ook als zij op de bouwlijn een breedte hebben van minder dan 6 m, overeenkomstig de stedenbouwkundige voorschriften van de betreffende bouwstroken.

 

 

 

5.1.4. Vloerpas

De vloerpas van de op te richten gebouwen mag niet onder het straatpeil liggen, behoudens afwijkingen welke door het College van Burgemeester en Schepenen kunnen toegestaan worden om reden van een goede stedenbouwkundige integratie.

 

5.1.5. Uiterlijke afwerking van de gebouwen

Alle definitief zichtbaar blijvende delen van gebouwen, bijgebouwen, aanhorigheden of gelijk welke andere constructie moeten als voorgevel worden behandeld voor wat de keuze van materialen en de afwerking betreft.

 

Het algemeen uitzicht en de keuze van de materialen van de op te richten gebouwen moeten in harmonie zijn met het karakter en het uitzicht van de omgeving.

 

5.1.6. Koppelwoningen en gesloten bebouwing

Indien gebouwd wordt tegen één of meer reeds bestaande gebouwen, dan moeten aard en kleur van de gevelmaterialen en van de dakbedekking alsmede de gevelhoogte en dakhellingen in harmonie zijn met deze van het bestaande gebouw.

 

5.1.7. Dakhelling en nokhoogte

Hoofdgebouw:

De dakhelling is vrij. Platte daken zijn toegelaten.

De nok zal bij voorkeur evenwijdig zijn aan de voorgevel, en aan de zijgevel bij hoekgebouwen, tenzij om architectonische en/of esthetische redenen een andere vormgeving te verrechtvaardigen is.

In de ruimte onder dak kan een deel van de vertrekken voorzien worden doch beperkt tot maximaal 1 woonlaag, zodat slechts een deel van de woning in de bewoonbare dakruimte voorzien wordt.

De nokhoogte mag variëren tussen kroonlijsthoogte en 6 meter boven kroonlijsthoogte.

 

Aanbouwen:

De dakhelling dient aan te sluiten bij het hoofdgebouw. Platte daken zijn toegelaten.

 

5.1.8. Afsluitingen

Slechts levende hagen zijn toegelaten, tenzij de bestemming van het af te sluiten terrein zodanig is dat er onverenigbaarheid bestaat tussen een afsluiting in levende haag en de bestemming binnen de afsluiting, bijvoorbeeld zoals bij weiden, nutsvoorzieningen en zones waar om reden van veiligheid andere afsluitingen nodig zijn.

Het niveau en de aanleglijn waarop de afsluiting moet staan, wordt bepaald door het Schepencollege. Voor het bepalen van het niveau wordt rekening gehouden met de op het plan aangeduide rooilijnen en met het feit dat de strook grond, gelegen tussen de huidige grens van het openbaar domein en de rooilijn, later op de inplantingshoogten van het wegdek van de straat zullen moeten worden geënt.

 

Materialen

  • zones voor achteruitbouw

Levende hagen en muurconstructies in gelijkaardige materialen als de gevelmaterialen zijn toegelaten.

 

  • tuinen

Levende hagen of een combinatie van levende hagen en materialen waarvan de architectuur in harmonie is met deze van het hoofdgebouw zijn toegelaten.

Wanneer het plan gegroepeerde constructies voorziet, zijn scheidingsmuren toegelaten aan de achterkant van de constructies in het verlengde van de mandelige muur van de gebouwen.

 

Hoogte

  • zones voor achteruitbouw

Maximumhoogte 1,00 m voor levende hagen en voor muurtjes. Indien specifieke eisen ten aanzien van de zichtbaarheid in het openbaar domein gesteld worden, kunnen beperkende maatregelen opgelegd worden.

 

  • tuinen

Maximumhoogte 2,00 m.

 

 

 

 

5.2. Zone voor open bebouwing (OB)

 

 

 [image]

 

5.2.1. Bestemmingen

In hoofdbestemming:

  • alleenstaande of gekoppelde ééngezinswoningen met maximaal 1 woning per perceel;

  • meergezinswoningen, doch uitsluitend beperkt tot woningen voor maximaal 2 tot 3 gezinnen vanuit sociale overwegingen zoals toegelicht in de richtinggevende bepalingen.

In nevenbestemming:

  • vrije beroepen

Verboden bestemmingen:

  • meergezinswoningen: alle andere vormen van meergezinswoningen dan bedoeld in de hoofdbestemming en de formulering ter zake uit de richtinggevende bepalingen;

  • winkels, horeca, ambachtelijke bedrijven en nijverheid, met uitzondering van de bestaande bedrijven;

  • diensten en gemeenschapsvoorzieningen.

 

 

Richtinggevende bepalingen

 

  • Meergezinswoningen: kunnen worden toegestaan vanuit sociale overwegingen zoals het concept “kangoeroewonen”. Hierbij kunnen bijvoorbeeld ouders of grootouders op latere leeftijd bij hun kinderen of kleinkinderen intrekken. Deze ouderen willen vaak nog zelfstandig wonen, doch moeten nu en dan toch beroep kunnen doen op enige ondersteuning. De nabijheid van kinderen of kleinkinderen binnen eenzelfde woning doch in een aparte wooneenheid biedt mogelijkheden om ouders of grootouders langer zelfstandig te laten wonen.

 

 

5.2.2. Bebouwing

Bouwlijn en inplanting

Tenzij grafisch anders aangegeven, geldt de bestemmingsgrens aan de straatzijde als verplichte bouwlijn voor het hoofdgebouw.

De afstand tot de overige eigendomsgrenzen bedraagt minimaal 3 m.

Bij de inplanting van de gebouwen dient het natuurlijk niveau van het terrein gerespecteerd.

 

Bouwdiepte

De minimale bouwdiepte bedraagt 8 m. Tenzij grafisch anders aangegeven, bedraagt de maximale bouwdiepte 15 m voor het gelijkvloers en 12 m voor de verdiepingen.

 

Bouwhoogte

Kroonlijsthoogte: 2,5 tot 6 m

 

Dakhelling en dakvorm

Vrij.

 

5.2.3. Tuin

De onbebouwde ruimte moet ingericht worden als tuin. De groenterreinindex van de tuinen is minimum 0,8.

De samenstelling van het plantenmateriaal dient voor 80% te gebeuren op basis van inheemse plantensoorten zodat het effect een landschappelijke integratie bevordert.

Voor hoogstammig groen komen volgende soorten in aanmerking: zomereik, tamme kastanje, es, els, iep, beuk, haagbeuk, linde. Voor laagstammig groen komen met name hazelaar, kornoelje, eglantierroos, sleedoorn, wilg, taxus (maximaal 5% van het aantal planten) en hulst in aanmerking.

 

Het optrekken van gebouwen is verboden, uitgezonderd zoals hierna aangegeven:

  • inplanting van gebouwen

In de zone voor tuinen is het bouwen van kleine schuilplaatsen, bergplaatsen en serres, voor zover ze minimaal 20 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden opgericht.

De afstand tot de eigendomsgrens bedraagt minimum 2 m.

Slechts 1 gebouw is toegelaten per perceel.

  • oppervlakte van de gebouwen

De maximaal toegelaten oppervlakte bedraagt 30 m² maar is alleszins beperkt tot maximum 10% van het perceel.

  • hoogte van de gebouwen

De maximaal toegelaten kroonlijsthoogte bedraagt 3 m.

  • materialen

De gebouwen worden opgetrokken in duurzame materialen en bij voorkeur in dezelfde materialen als het hoofdgebouw.

  • dak

Vrij.

 

Mits akkoord en gemeenschappelijke aanvraag van de aanpalende eigenaars mogen de in de tuinen toegelaten gebouwen op de eigendomsgrens gebouwd worden.

In dit geval worden zij verplichtend opgericht:

    • op eenzelfde bouwlijn;

    • met zelfde dakvorm.

 

Natuurlijk peil

Het natuurlijk peil van de grond mag niet worden gewijzigd op minder dan 0,50 m afstand van de eigendomsgrenzen

 

 

5.3. Zone voor halfopen bebouwing (HOB)

 

 

 [image]

 

5.3.1. Bestemmingen

In hoofdbestemming:

  • ééngezinswoningen in aaneengesloten bebouwing met maximaal 6 woningen per groep of in groepen zoals aangeduid op plan;

  • meergezinswoningen, doch uitsluitend beperkt tot woningen voor maximaal 2 tot 3 gezinnen vanuit sociale overwegingen zoals toegelicht in de richtinggevende bepalingen.

 

In nevenbestemming:

  • vrije beroepen

 

Verboden bestemmingen:

  • meergezinswoningen: alle andere vormen van meergezinswoningen dan bedoeld in de hoofdbestemming en de formulering ter zake uit de richtinggevende bepalingen;

  • winkelhuizen

  • horeca

  • verzorgende of ambachtelijke bedrijven

  • diensten en gemeenschapsvoorzieningen

 

 

Richtinggevende bepalingen

 

  • Meergezinswoningen: kunnen worden toegestaan vanuit sociale overwegingen zoals het concept “kangoeroewonen”. Hierbij kunnen bijvoorbeeld ouders of grootouders op latere leeftijd bij hun kinderen of kleinkinderen intrekken. Deze ouderen willen vaak nog zelfstandig wonen, doch moeten nu en dan toch beroep kunnen doen op enige ondersteuning. De nabijheid van kinderen of kleinkinderen binnen eenzelfde woning doch in een aparte wooneenheid biedt mogelijkheden om ouders of grootouders langer zelfstandig te laten wonen.

 

5.3.2. Bebouwing

Bouwlijn en inplanting

Tenzij grafisch anders aangegeven, geldt de bestemmingsgrens aan de straatzijde als verplichte bouwlijn voor het hoofdgebouw.

De afstand tot de overige eigendomsgrenzen bedraagt minimaal 3 m.

Bij de inplanting van de gebouwen dient het natuurlijk niveau van het terrein gerespecteerd.

Voor het bouwen in groepsverband van twee tot zes woningen kan slechts toestemming verleend worden, nadat de volledige samenstelling van het bouwblok uit een vooraf door de betrokken (mede)eigenaar(s) ondertekend inplantingsplan zal blijken.

 

Bouwdiepte

De minimum bouwdiepte bedraagt 8 m.

Tenzij grafisch anders aangegeven, bedraagt de maximum bouwdiepte:

    • 15 m voor het gelijkvloers;

    • 12 m voor de verdiepingen.

Vanaf de achterste perceelgrens is minimum 5 m vrije zone voorzien behalve bij hoekpercelen in straathoeken.

 

Bouwhoogte

Voor de hoofdgebouwen geldt maximum 2 bouwlagen (gelijkvloers inbegrepen) zijnde minimum 5 m en maximum 7 m onder de kroonlijst.

De hoogte van de aanbouw mag niet meer bedragen dan 3,5 m, gemeten vanaf straatpeil. Wanneer het tuinniveau hoger ligt dan het straatpeil, wordt 3 m gemeten vanaf het peil van de tuin.

 

 

Overige bepalingen

Voor iedere groep van woningen zal de architectuur (algemeen uitzicht, hoogte, dakvorm) van de eerst gebouwde woning bepalend zijn voor de overige.

 

Onderbrekingen in de gesloten bouwrijen zijn toegelaten mits:

    • dit gebeurt met afgewerkte zijgevels op minimum 3 m afstand van de zijdelingse perceelsgrens;

    • daarbij de bebouwing van de aanpalende eigendom niet in het gedrang komt.

Dit betekent dat het op de aanpalende eigendommen mogelijk moet zijn de bouwstrook eveneens te beëindigen met een afgewerkte zijgevel op minimum 3 m van de zijdelingse perceelsgrens.

De minimumafstand tussen naar elkaar gerichte afgewerkte zijgevels bedraagt bijgevolg 6 m. Voor de aldus ontstane ruimten zijn de voorschriften van de zone voor tuinen van toepassing.

 

 

 

Het onbebouwd laten van gronden om bestemd te worden als inrit, doorgang, zijdelingse tuinstrook e.d. is toegelaten op voorwaarde dat:

    • hetzij de strook ingericht wordt volgens de voorschriften van de zone voor tuinen;

    • in ieder geval moeten de vrijblijvende zijmuren, uitgevend op het onbebouwde gedeelte behoorlijk afgewerkt worden, in overeenstemming en als één architecturaal geheel met de voorgevel.

 

 

5.4. Zone voor gesloten bebouwing (GB)

 

 

 [image]

 

5.4.1. Bestemmingen

In hoofdbestemming:

  • ééngezinswoningen in aaneengesloten bebouwing of in groepen zoals aangeduid op plan.

  • Meergezinswoningen, doch uitsluitend beperkt tot woningen voor maximaal 2 tot 3 gezinnen vanuit sociale overwegingen zoals toegelicht in de richtinggevende bepalingen.

 

In nevenbestemming:

  • vrije beroepen.

  • winkelhuizen;

  • horeca;

  • verzorgende en ambachtelijke bedrijven;

  • diensten.

 

Verboden bestemmingen:

  • meergezinswoningen: alle andere vormen van meergezinswoningen dan bedoeld in de hoofdbestemming en de formulering ter zake uit de richtinggevende bepalingen;

  • gemeenschapsvoorzieningen.

 

5.4.2. Bebouwing

Bouwlijn en inplanting

Tenzij grafisch anders aangegeven, geldt de bestemmingsgrens aan de straatzijde als verplichte bouwlijn voor het hoofdgebouw.

De afstand tot de overige eigendomsgrenzen bedraagt 3 m voor de kopgebouwen.

Bij de inplanting van de gebouwen dient het natuurlijk niveau van het terrein gerespecteerd.

 

Bouwdiepte

De minimum bouwdiepte bedraagt 8 m.

Tenzij grafisch anders aangegeven, bedraagt de maximum bouwdiepte:

    • 20 m voor het gelijkvloers;

    • 15 m voor de verdiepingen.

Vanaf de achterste perceelgrens is minimum 5 m vrije zone voorzien behalve bij hoekpercelen in straathoeken.

 

Bouwhoogte

Voor de hoofdgebouwen maximum 2 bouwlagen (gelijkvloers inbegrepen) zijnde minimum 5 m en maximum 7 m onder de kroonlijst.

 

De hoogte van de aanbouw mag niet meer bedragen dan 3,5 m, gemeten vanaf straatpeil. Wanneer het tuinniveau hoger ligt dan het straatpeil, wordt 3 m gemeten vanaf het peil van de tuin.

 

Overige bepalingen

Voor iedere groep van woningen zal de architectuur (algemeen uitzicht, hoogte, dakvorm) van de eerst gebouwde woning bepalend zijn voor de overige.

 

Onderbrekingen in de gesloten bouwrijen zijn toegelaten mits :

 

    • dit gebeurt met afgewerkte zijgevels op minimum 3 m afstand van de zijdelingse perceelsgrens;

    • en daarbij de bebouwing van de aanpalende eigendom niet in het gedrang komt.

Dit betekent dat het op de aanpalende eigendommen mogelijk moet zijn de bouwstrook eveneens te beëindigen met een afgewerkte zijgevel op minimum 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens. De minimumafstand tussen naar elkaar gerichte afgewerkte zijgevels bedraagt bijgevolg 6 m. Voor de aldus ontstane ruimten zijn de voorschriften van de zone voor tuinen van toepassing.

 

Het onbebouwd laten van gronden om bestemd te worden als inrit, doorgang, zijdelingse tuinstrook e.d. is toegelaten op voorwaarde dat:

    • hetzij de opening aan de bouwlijn afgesloten wordt met een poort overbouwd met een muur, tot een hoogte van minstens 3,5 m;

    • hetzij de strook ingericht wordt volgens de voorschriften van de zone voor tuinen;

in ieder geval moeten de vrijblijvende zijmuren, uitgevend op het onbebouwde gedeelte behoorlijk afgewerkt worden, in overeenstemming en als één architecturaal geheel met de voorgevel.

 

 

Richtinggevende bepalingen

 

  • Meergezinswoningen: kunnen worden toegestaan vanuit sociale overwegingen zoals het concept “kangoeroewonen”. Hierbij kunnen bijvoorbeeld ouders of grootouders op latere leeftijd bij hun kinderen of kleinkinderen intrekken. Deze ouderen willen vaak nog zelfstandig wonen, doch moeten nu en dan toch beroep kunnen doen op enige ondersteuning. De nabijheid van kinderen of kleinkinderen binnen eenzelfde woning doch in een aparte wooneenheid biedt mogelijkheden om ouders of grootouders langer zelfstandig te laten wonen.

 

 

5.5. Zone voor achteruitbouw (A)

 

 

 [image]

 

5.5.1. Bestemming

De zone voor achteruitbouw is bestemd voor het aanleggen van voortuinen.

5.5.2. Inrichting

Minstens 50% van het oppervlak van deze zones berekend per woning, dient te worden beplant.

Tenminste één hoogstammige boom of heester of struik van 1ste grootte dient te worden voorzien wanneer de diepte van de voortuin (afstand tussen rooilijn en voorgevel van de woning) meer dan 6 m en de oppervlakte tenminste 80 m² bedraagt.

5.5.3. Opritten

Opritten naar garages zijn toegelaten met een helling van maximum 4% en dit over een afstand van 5 m, gemeten vanaf de rooilijn en vertrekkende op hetzelfde niveau als het voorliggend voetpad.

Daarenboven mag de totale breedte van de afrit niet meer bedragen dan 1/3 van de perceelsbreedte.

In bestaande bouwblokken met afritten waarvan de helling steiler is, kunnen afwijkingen toegestaan worden die eenzelfde afwerking en inrichting mogelijk maken als in de naastliggende percelen.

5.5.4. Onderhouds- en instandhoudingswerken:

De achteruitbouwstroken zullen steeds in volmaakte toestand van onderhoud gehouden worden. Het stadsbestuur houdt zich het recht voor in geval van nalatigheid, dit onderhoud te doen uitvoeren op kosten van de eigenaar.

 

 

 

 

5.6. Zone voor tuinen (T)

 

 

 [image]

 

5.6.1. Bestemming

De zone voor tuinen is bestemd voor de aanleg van privé-tuinen om gebruikt te worden voor privé-doeleinden.

De groenterreinindex van de tuinen is minimum 0,8. Het optrekken van gebouwen is verboden, uitgezonderd zoals hierna aangegeven.

 

5.6.2. Bijgebouwen en constructies

Het optrekken van gebouwen is verboden, uitgezonderd zoals hierna aangegeven:

  • inplanting van gebouwen

In de zone voor tuinen is het bouwen van kleine schuilplaatsen, bergplaatsen en serres, voor zover ze minimaal 20 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden opgericht.

De afstand tot de eigendomsgrens bedraagt minimum 2 m.

Slechts 1 gebouw is toegelaten per perceel;

 

 

  • oppervlakte van de gebouwen

 

De maximaal toegelaten oppervlakte bedraagt 30 m² maar is alleszins beperkt tot maximum 10% van het perceel;

  • hoogte van de gebouwen

De maximaal toegelaten kroonlijsthoogte bedraagt 3 m;

  • materialen

de gebouwen worden opgetrokken in duurzame materialen en bij voorkeur in dezelfde materialen als het hoofdgebouw;

  • dak

vrij.

 

Mits akkoord en gemeenschappelijke aanvraag van de aanpalende eigenaars mogen de in de tuinen toegelaten gebouwen op de eigendomsgrens gebouwd worden.

In dit geval worden zij verplichtend opgericht:

    • op eenzelfde bouwlijn;

    • met zelfde dakvorm.

 

Natuurlijk peil

Het natuurlijk peil van de grond mag niet worden gewijzigd op minder dan 0,50 m afstand van de eigendomsgrenzen.

 

 

 

 

 

6. Groenzones

 

6.1. Voorafgaande bepalingen

 

 

Bebouwing is niet toegelaten, tenzij specifiek vermeld.

 

Gemotoriseerd verkeer is niet toegelaten.

De toegangen tot de parkzones dienen zodanig te worden ingericht dat gemotoriseerd verkeer geen toegang heeft tot de parkzone, met uitzondering van de dienstvoertuigen voor het onderhoud van de parkzone. De inrichting van de toegangen dient tevens een veilige overgang van de parkzone naar de openbare weg te garanderen.

 

Voor de verhardingen ten behoeve van fiets- en wandelpaden en onderhoudswegen mogen enkel natuurlijke, zachte of halfverharde materialen worden aangewend. Deze materialen moeten landschappelijk geïntegreerd zijn.

 

 

 

6.2. Parkzone

 

 

 [image]

 

De parkzone wordt integraal benut voor de lokale recreatie. In die zin zijn volgende bestemmingen toegelaten.

 

6.2.1. Moestuintjes en volkstuintjes

Moestuintjes en en volkstuintjes zijn toegelaten. Het houden van vee en neerhofdieren is niet toegelaten.

Kleinschalige tuinbergingen met een oppervlakte van maximaal 6 m² zijn toegelaten. Deze worden ingeplant op minimaal 2 m van de eigendomsgrens of van de perceelsgrens. Slechts 1 gebouw is toegelaten per perceel. De maximaal toegelaten kroonlijsthoogte bedraagt 3 m. De dakhelling is vrij. De gebouwen worden opgetrokken in hout of in duurzame materialen.

Afsluitingen rondom de individuele tuintjes worden toegelaten. Deze afsluitingen dienen te bestaan uit levende hagen of natuurlijke materialen en mogen niet hoger zijn dan 1 m.

Het natuurlijke peil van de grond mag niet worden gewijzigd

 

Richtinggevende bepalingen

 

Voorstel van inrichting parkgebied

 

 [image]

 

6.2.2. Passieve recreatie en speelruimte

De parkzone kan worden ingericht om gebruikt te worden als openbaar park voor passieve recreatie. Bedoeld wordt dat in deze parkzone slechts wandel-, fiets- en speelrecreatie op buurtniveau toegelaten is.

De openheid van deze zone dient behouden te blijven.

Een kleinschalige speeltuin met speeltuigen, zandbak en zitbanken is toegelaten.

 

 

 

6.3. Parkzone met bufferend karakter (PB)

 

 

 [image]

 

De parkzone met bufferend karakter wordt bedoeld als buffer tussen de park- en woonzones en de industriezones en openbare wegenis. Binnen de zone wordt de beplanting beperkt tot hoogstammige loofbomen met ondergroei van inheemse heesters.

 

 

Voor elke bufferzone dienen de groenzones volledig beplant te worden met inheems en streekeigen laag- en hoogstammig groen, zijnde groenterreinindex = 1. De beplantingen dienen instandgehouden zonder afbreuk te doen aan de wettelijke en gewoonrechtelijke bepalingen ter zake.

Volgende beplanting komt in aanmerking:

    • voor hoogstammig groen: zomereik, tamme kastanje, es, els, iep, beuk, haagbeuk, linde;

voor laagstammig groen: hazelaar, kornoelje, eglantierroos, sleedoorn, wilg, taxus (maximaal 5% van het aantal planten) en hulst.

 

 

 

 

 

7. Specifieke zones

 

7.1. Zone voor waterlopen (WTR)

 

 

 [image]

 

Waterlopen kunnen altijd aangepast worden volgens de noodwendigheden. Overbruggingen, overwelvingen of verbouwingen, andere dan op het plan aangeduid, kunnen in aanmerking genomen worden, mits voorafgaande machtiging van de bevoegde overheid, onder voorwaarde van een duidelijke motivatie en mits kan aangetoond worden dat ze de waterloop zelf, de goede aanleg, de hygiëne en het uitzicht van de omgeving niet schaden en dat ze het goed beheer van de waterloop niet onmogelijk maken.