2 Planningscontext | |
2.1 Ruimtelijke plannen met bindend karakter 2.1.1 Gewestplan Het gewestplan Antwerpen voorziet voor het plangebied volgende bestemmingen:
2.1.2 Plannen van aanleg Er is geen BPA gelegen in het plangebied. 2.2 Ruimtelijke beleidsplannen
2.2.1 Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (23/09/1997)
‘Vlaanderen, open en stedelijk’: stedelijk-gebiedbeleid versus buitengebiedbeleid.
Er is nog geen afbakening gebeurd van het stedelijk gebied van Antwerpen. Toch kan er van uitgegaan worden dat het studiegebied mee zal opgenomen worden in dat stedelijk gebied. Dit brengt met zich mee dat hier een stedelijk-gebiedbeleid zal gevoerd worden, wat betekent dat vanuit het principe van gedeconcentreerde bundeling de stedelijke gebieden worden versterkt. Hierbij vormen ontwikkeling, verdichting en concentratie uitgangspunten. Om uitzwerming, lintbebouwing en wildgroei van activiteiten in het buitengebied te vermijden, is dit beleid gericht op het creëren van een aanbod aan bijkomende woningen, het voorzien van ruimte voor economische activiteiten, versterken van stedelijke activiteiten, stimuleren van andere vormen van mobiliteit. Zo wordt een versnippering van de ruimte voorkomen.
Er moet echter ook rekening gehouden worden met de draagkracht van het stedelijk gebied, niet alleen kwantiteit maar ook kwaliteit van ruimte en woonomgeving staat voorop. Er moet worden gestreefd naar:
Antwerpen: grootstedelijk gebied
Antwerpen is een grootstedelijk gebied en heeft dus potenties op Vlaams en internationaal niveau: de stad maakt deel uit van de Vlaamse Ruit (stedelijk netwerk van internationaal niveau), wordt goed ontsloten door hoofdinfrastructuren (spoor, water, weg), kent heel wat belangrijke economische activiteiten, heeft een hoogwaardig voorzieningenapparaat en een optimaal verzorgingsniveau. Wat betreft de behoefte aan bijkomende woongelegenheden wordt in het RSV uitgegaan van een 60/40 verhouding: 60% moet gerealiseerd worden in de stedelijke gebieden, 40% in de kernen van het buitengebied. Deze 60/40 verhouding op Vlaams niveau wordt echter aangepast naar een provinciale verhouding, op basis van het bestaande nederzettingspatroon. Voor de provincie Antwerpen betekent dit een 65/35 verhouding. Daarbij wordt in de stedelijke gebieden een minimale woningdichtheid van 25 woningen per hectare nagestreefd.
Omwille van hun belang voor de stedelijke leefbaarheid moeten de stedelijke natuurelementen en randstedelijke groengebieden worden behouden en ontwikkeld.
Al de ontwikkelingen die gepland worden in de stedelijke gebieden mogen het mobiliteitsprobleem in het stedelijk gebied niet verzwaren. Het garanderen van de noodzakelijke bereikbaarheid mag de leefbaarheid en verkeersveiligheid niet in het gedrang brengen. Om de automobiliteit te beperken, moeten wonen, werken en voorzieningen optimaal bij elkaar gebracht worden. Het locatiebeleid moet er dan ook op gericht zijn nieuwe mobiliteitsgenererende activiteiten te voorzien op locaties waar de capaciteiten en kwaliteiten van het vervoersysteem dit toelaten. 2.2.2 Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Antwerpen (goedgekeurd op juli 2001)
In het Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Antwerpen worden 4 grote hoofdruimten aangeduid binnen de provincie: de Antwerpse fragmenten, de Noorderkempen, de Oostelijke netwerken en het Netegebied. Het BPA ‘Schransvelden’ ligt binnen de hoofdruimte ‘Antwerpse fragmenten’. De ‘Antwerpse fragmenten’ is het deel van de Vlaamse Ruit dat op het grondgebied van de provincie Antwerpen is gelegen. Het is een sterk verstedelijkt gebied, bestaande uit een kluwen van stedelijke fragmenten, waar bij voorkeur hoogdynamische activiteiten worden ondergebracht. De sterke verstedelijkingsgraad in dit gebied betekent niet dat alles is volgebouwd. Natuur-, land- en tuinbouwgebieden komen er ook voor, verweven met de bebouwde gebieden. Deze verwevenheid is niet alleen karakteristiek voor het gebied, het is ook een potentiële kwaliteit.
Er wordt in het Provinciaal Structuurplan gekozen voor een dynamische ontwikkeling, inspelend op de hoogwaardigheid van het gebied en rekening houdend met de beperkte draagkracht ervan. Dit moet leiden tot een synergie tussen de activiteiten en tot een efficiënt aanwenden van middelen (infrastructuren, voorzieningen). Tegelijk worden ook andere – meer kwetsbare en natuurlijk waardevolle – gebieden gevrijwaard.
Aan deze hoofdruimte wordt een beleid gekoppeld van omgaan met fragmentatie: de verdergaande fragmentatie van de provincie Antwerpen wordt binnen de grenzen van de ‘Antwerpse fragmenten’ gehouden. Strategische projecten (zoals bovenlokale groenstructuren en grootschalige publieke ruimten) kunnen breukgebieden aanpakken of structurerend werken voor de omgeving. De kwaliteit van de woonomgevingen moet worden verhoogd, met nieuwe nederzettings- en woontypologieën, nabijheid van voorzieningen, goede verplaatsingsmogelijkheden en groenstructuren. Verder moeten in de fragmentenstad nieuwe verdichtingsplekken worden aangeduid.
Schoonselhof als onderdeel van ‘groene vinger’.
De fortengordels rond Antwerpen vormen de aanleiding tot het creëren van een grootschalig landschap (met de fortengordels, de groene vingers, delen van riviervalleien, het anti-tankkanaal, bosgebieden en open landbouwgebieden). Dit landschap kan een verband leggen tussen alle onderdelen van de hoofdruimte. Nieuwe activiteiten mogen het open en groene karakter van de gebieden niet aantasten. De open ruimte ten westen van A12 tussen Boom en Wilrijk (met het Schoonselhof en eindigend in fort 7 en fort 8), gekenmerkt door een aaneenschakeling van ingesloten open ruimten en kasteelparken tussen bebouwing, wordt geselecteerd als ‘groene vinger’.
Deelruimte ‘Grootstedelijk Antwerpen’.
De hoofdruimte ‘Antwerpse fragmenten’ wordt nog verder uitgewerkt in zeven deelruimten. Het BPA ‘Schransvelden’ maakt deel uit van de deelruimte ‘Grootstedelijk Antwerpen’. Deze deelruimte valt niet samen met het – nog af te bakenen – stedelijk gebied. Het grootstedelijk gebied wordt gezien als een geheel van gelijkwaardige grootstedelijke woonomgevingen met een hoog voorzieningenniveau, waarbij de meer perifere woonomgevingen een aantal taken overnemen van de kernstad. De dichtheid van de kernstad verlaagt, deze van de meer perifere woonmilieus verhoogt. Grootstedelijke elementen, zoals een grootstedelijke groenstructuur (o.a. ‘groene vingers’) en grootstedelijke assen (dragers van voorzieningen, hoogdynamische activiteiten en openbaar vervoer), moeten zorgen voor de samenhang tussen de verschillende woonomgevingen. De woonomgevingen worden verbonden door een hoogwaardig openbaar vervoernetwerk.
Voor deelruimte ‘Grootstedelijk Antwerpen’ worden volgende doelstellingen vooropgesteld:
2.2.3 Structuurplan Antwerpen (startnota november 2003)
Het structuurplan Antwerpen is momenteel in opmaak. De startnota ligt voor. In de startnota worden verschillende scenario’s aangewend bij de opbouw van een visie voor de stad. Ze worden gebruikt om het proces van visievorming te begrijpen.
Scenario 1 handelt over een atlas als verzameling van hypothesen voor de toekomstige stad. Scenario 2 bespreekt het resultaat van de verschillende mobiliteitsprojecten en staat in relatie met scenario 3 dat de gevolgen van een verbetering van de prestaties van het lager wegennetwerk uitdiept en met scenario 4 dat de kaart van het openbaar vervoer uitspeelt. In scenario 5 worden de verlaten gronden en gebouwen besproken en de eventuele invulling door nieuwe activiteiten. Scenario 6 handelt over de uitbreiding en spreiding van de natuur in de stad. Uit de scenario’s worden de verschillende potenties bekend en hieruit kunnen verschillende beelden voor de stad Antwerpen worden opgemaakt: havenstad, spoorstad, waterstad, poreuze stad, ecostad, grootstad en recreatieve stad.
Een ander gedeelte van de startnota geeft een overzicht van de structurerende projecten die door de stad in de toekomst kunnen worden uitgewerkt. Ondermeer park en rides, de kaaien, parklanen en boulevards,… maken hier deel van uit
Volgende elementen uit de startnota zijn relevant voor onderhavig BPA:
2.2.4 Woonbehoeftenstudie
De totale woonbehoefte van Antwerpen tot 2013 bedraagt ruim 14.000 woningen (waarvan ongeveer 13.000 te voldoen vóór 2008):
Uit de woonbehoeftenstudie blijkt dat over de periode 1998-2003 ruim 5.600 woningen te weinig vrijkomen langs uitgeruste wegen en in leegstaande panden; over de periode 2003-2008 zal er een tekort zijn van bijna 2.500 woningen; over de periode 2008-2013 een overschot van ruim 900 woningen. Beschouwd over de hele planperiode 1998-2013 betekent dit dus een tekort van bijna 7.200 woningen. In geen enkel stadsdeel (het studiegebied behoort tot stadsdeel Zuidrand) is de woningvoorraad langs uitgeruste wegen en in leegstaande panden groot genoeg om (op korte en lange termijn) de eigen behoefte te dekken. Het is dus noodzakelijk om in alle stadsdelen binnengebieden aan te snijden.
In het plangebied komt volgens de woonbehoeftenstudie volgend binnengebied hiervoor in principe in aanmerking: (kaart 4: binnengebieden)
De realiseerbare woningvoorraad is in stadsdeel Zuidrand groter dan de vraag, wat maakt dat dit stadsdeel in staat is gedeeltelijk de tekorten in andere stadsdelen op te vangen.
Aan elk binnengebied werd echter een aansnijdingsprioriteit gekoppeld, waarbij ervan uitgegaan wordt dat elk stadsdeel zelfvoorzienend is. Binnengebied 5.19.03 heeft prioriteitsklasse 4 (voorbehoud voor aansnijding omwille van: omgevingskwaliteiten/kenmerken; andere ruimteclaims; praktische/rentabiliteitsproblemen)
De stad opteert met dit BPA om het gebied niet aan te snijden omwille van:
2.3 Beschermde monumenten en landschappen
(bijlage 3: Beschermde monumenten en landschappen)
In de directe nabijheid van het plangebied:
2.4 Overige relevante studies 2.4.1 Deelmobiliteitsplan Zuidrand (Fase - Beleidsplan -2003)
In het deelmobiliteitsplan Zuidrand wordt ervoor geopteerd de Zuidrand als een volwaardige pool, een substantieel onderdeel van de stad uit te bouwen. Door zijn gunstige ligging en ontsluiting biedt de Zuidrand daartoe sterke potenties.
De structurerende assen in het deelgebied Zuidrand zijn de A12 en de Sint-Bernardsesteenweg, verknoopt met de tangentiële assen van de Krijgsbaan en de VIIde Olympiadelaan en in de brugpoort. In de stad is vermenging van verkeer hét uitgangspunt. Alleen belangrijke lijnen van openbaar vervoer verantwoorden hier een uitzondering, omdat doorstroming essentieel is voor de kwaliteit en het rendement ervan. Dit is in de Zuidrand ondermeer van toepassing op de Sint-Bernardsesteenweg.
Samen met het spoor moeten radiale en tangentiële openbaar vervoerslijnen een helder basisnetwerk opleveren voor verdere verplaatsingen en stadsbezoekers. Het Schoonselhof behoort tot de belangrijkste knooppunten van openbaar vervoer. Een fijnmazig netwerk van ontsluitende lijnen dient op dit basisnetwerk afgestemd te worden.
Ruimtelijke ontwikkelingen Met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkelingen zijn voor het plangebied de belangrijkste uitgangspunten het afbakenen van de stadsrand en het versterken van de woonbuurten, het vrijwaren van bestaande open ruimten en het infiltreren van groen in de stad(sdelen). Dit brengt ondermeer met zich mee dat nieuwe woningen niet worden gebouwd aan de rand van de stad, maar dat het woningaanbod wordt verhoogd en/of gediversifieerd door verdichting, bouwblokrenovatie en inbreiding.
Het bestaande groen wordt uitgebreid, met de nadruk op buurtgroen en grote oppervlaktes op bovengemeentelijk niveau. De fortengordel doet dienst als groene ademruimte voor de stad. Recreatieve fietsroutes verbinden onder andere de forten en lopen door het Schoonselhof en via fietsbruggen over de Boomsesteenweg.
Een aantal strategische projecten, die van structureel belang zijn voor de opwaardering van de Zuidrand, zijn gesitueerd in of nabij het plangebied:
De omgeving van het Schoonselhof is een belangrijke poort (overgang van snelheidsregime) voor de toegang tot de stad vanuit de Rupelstreek.
Ontwikkeling verkeersnetwerken Antwerpen Zuidrand heeft naast de potenties van een verbeterde lokale ontsluiting per openbaar vervoer ook de mogelijkheid om een belangrijke rol te spelen in het regionaal en nationaal openbaar vervoer, door onder andere een nieuwe stamlijn Antwerpen – Brussel op de Boomsesteenweg en de ontwikkeling van enkele tangentiële lijnen tussen randstedelijke gemeenten.
Langs de Sint-Bernardsesteenweg loopt een stadslijn (stedelijk verbindend) en een streekbus (regionaal ontsluitend). Verder wordt er langs het plangebied nog een streekbus voorzien via de Boomsesteenweg – Terbekehofdreef – Moerelei – Fotografielaan – Mechanicalaan.
Op korte termijn wordt de Sint-Bernardsesteenweg heraangelegd tot aan het Schoonselhof, met een vrije tram- en busbaan. Het Schoonselhof is hierop een belangrijke halteplaats (wegens overstapfaciliteiten op de tangent richting Edegem) en is aangeduid als knooppunt van lokaal niveau.
De Boomsesteenweg (aansluitend op het stedelijk netwerk) en de Sint-Bernardsesteenweg maken deel uit van een bovenlokale functionele fietsroute. Langs de Moerelei passeert een lokale fietsroute (zowel functioneel als recreatief), de Klaverbladdreef ligt op een lokale recreatieve fietsroute. (kaart 6: fietsroutes) 2.4.2 Stadsbos Antwerpen Studie naar de haalbaarheid van en de mogelijkheden voor stadsbosontwikkeling op het grondgebied van de stad Antwerpen. (mei 2002)
Onder de vorm van stadsbosontwikkeling wil de stad Antwerpen een bijdrage leveren aan een bosrijker en natuurlijker Vlaanderen. De term ‘stadsbosontwikkeling’ houdt een ruime interpretatie in van de bosfuncties. Het bos wordt multifunctioneel benaderd, met een veelheid aan mogelijke gebruiksvormen. In plaats van een louter economische of ecologische functie na te streven, dient het stadsbos ook een aantal functies over te nemen die voorheen door parken en ander stedelijk groen werden vervuld.
Meer nog dan andere bosgebieden vervult het stadsbos een recreatieve functie, waarin bos- en landschapsbeleving evenals diverse recreatie-, spel- en ontspanningsmogelijkheden centraal staan. Tegelijk fungeert het als ontmoetingspunt. Het onmiddellijk contact tussen bos en stad is essentieel. Dat maakt dat de inplanting op een weloverwogen wijze moet gebeuren, waarbij niet alleen optimaal op de behoeften van (mogelijke) bosgebruikers wordt ingespeeld maar tevens met aspecten van bereikbaarheid en toegankelijkheid wordt rekening gehouden.
Dit rapport gaat na in hoeverre stadsbosontwikkeling op een aantal sites mogelijk en wenselijk is en hoe dat kan gebeuren. De bevindingen dienen tevens aan te geven of daarnaast elders bijkomende bosontwikkelingen noodzakelijk blijven en op welke wijze de besproken locaties in een totaal concept kunnen worden gegoten. Dit concept wordt meegenomen in het ruimtelijk structuurplan voor de stad.
Groene ruimten zijn schaars in de Antwerpse binnenstad. Buiten de ring bestaat er echter een gevarieerde afwisseling tussen aaneengesloten bebouwde gebieden en groene vingers, die zowel bepalend is voor de ruimtelijke structuur van de stad als voor de agglomeratie. De kasteeldomeinen Klaverblad en Cleydael vormen een zuidelijke groene vinger. In het noorden sluit dit gebied min of meer aan op het Schoonselhof en Fort 7. Deze laatste vormen een groene ruimte tussen Hoboken en Wilrijk die echter niet rechtstreeks op de binnenstad aansluit. Fort 7 zelf, als onderdeel van de 19e eeuwse fortengordel, fungeert als scharnierpunt tussen het stadsgroen en de open ruimte van het buitengebied.
Mantel- en kapstokprincipe De hypothese over de gewenste grootstedelijke groenstructuur kan vanuit 2 invalshoeken benaderd worden:
In de gewenste groenstructuur voor Antwerpen worden beide principes als complementair aanzien: de mantel wordt aan de kapstok opgehangen. De realisatie van dergelijke groenstructuur is een lange termijnproject van regionale schaal. De stad kan vanuit het kapstokprincipe echter het proces op gang trekken en op het eigen grondgebied delen van deze structuur uitwerken. Op deze wijze maakt het stadsbosproject deel uit van een groter geheel.
Selectie van potentiële locaties voor stadsbosontwikkeling. De stad Antwerpen heeft 5 locaties aangeduid waarvan de mogelijkheden tot bosontwikkeling prioritair zijn onderzocht. De selectie gebeurde op basis van:
Het gebied rond kasteeldomeinen Klaverblad en Cleydael (Hemiksem/Aartselaar/ Hoboken/Wilrijk) is aangeduid als facultatieve locatie. Het is één van de gebieden die niet of slechts gedeeltelijk aan voornoemde selectiecriteria voldoen, maar om andere redenen, zoals ligging of actueel bodemgebruik, interessant bevonden worden om verder te onderzoeken.
Het gebied is landschappelijk zeer goed ontwikkeld en bezit tal van cultuurhistorische elementen die de belevingswaarde van het gebied aanzienlijk verhogen. De monumentale kasteel- en hoevegebouwen van o.a. Klaverblad, Cleydael, Hemiksem en Monnikenhof en de oude dorpskern van Hemiksem zijn belangrijke attractiepolen die de natuur- en landschapswaarden ondersteunen. Het gebied is in zekere zin vergelijkbaar met de eerste keuzelocatie 'Deurne Ertbrugge', vermits het eveneens een historische referentiewaarde heeft waarbij kasteelparken, veldbossen en lineaire groenstructuren zoals dreven en andere - vaak dubbele - bomenrijen aspectbepalend zijn.
Vanwege de centrale ligging van het gebied t.o.v. de woonkernen van voornoemde gemeenten en de - weliswaar niet geheel intacte - verbinding met de Antwerpse fortengordel (Fort 7 en 8) en de groenstructuur rond de begraafplaats Schoonselhof enerzijds (noordelijk) en de vallei van de Edegemse beek/Grote struisbeek anderzijds (zuidelijk) neemt het een strategische positie in. Het kan de draaischijf vormen naar tal van openruimtegebieden tot ver buiten de stad. Voor stadsbosontwikkeling is het uitermate geschikt, vooral wanneer men beoogt de huidige landschapsstructuur te versterken en de bestaande, goed uitgebouwde wandel- en fietswegeninfrastructuur naar de randgebieden door te trekken en met het stedelijk gebied te verbinden. Het gebied is vooral gediend met kleinschalige bebossingen en de ontwikkeling en het herstel van bomenrijen en houtkanten of heggen.
Vooral de overgang naar het stedelijke en verstedelijkte gebied verloopt bruusk en moet beter worden ingekapseld om het landschapskarakter te herstellen. Dat geldt in het bijzonder voor de randstedelijke wijken en de industriële zone rond 'Ter Beke Hof'.
De ontwikkeling van het gebied moet worden ingepast in de voorstellen voor een stadsrandbos. De stad zelf wenst bijzondere aandacht voor:
2.4.3 GNOP (definitief goedgekeurd door de gemeenteraad op april 1997)
In het GNOP wordt Antwerpen opgedeeld in verschillende deelgebieden. Het BPA ‘Schransvelden’ behoort tot de ‘zuidelijke districten’. De belangrijkste natuurwaarden in Zuid-Antwerpen zijn het Nachtegalenparkcomplex, de Hobokense polder, de forten 7 en 8 en de wijk Klaverblad.
Het plangebied situeert zich tussen twee groenzones die in het GNOP besproken worden:
Wijk Klaverblad De omgeving van het Kasteel Klaverblad bestaat vooral uit weilanden omzoomd met knotwilgen, de klaverbladdreef zelf is een oude eikendreef. Er is hier ook nog een bos van 45ha. Hier komen nog uilen voor. De weilanden zijn zeer extensief begraasd, van overbemesting is hier geen sprake. Actuele waarde: kleinschalig landschap gelegen langs een industriegebied. Potentiële waarde: landbouwgebied met vele kleine landschapselementen. Knelpunten: de voornaamste bedreiging voor dit gebied wordt gevormd door de oprukkende industrie van de industriezone van Wilrijk. Suggesties: evolutie in dit gebied goed opvolgen, zorgen dat het karakter van deze buurt ongeschonden blijft.
Schoonselhof Dit domein is niet enkel als begraafplaats belangrijk, maar vervult tevens een functie als parkgebied. Zeer kenmerkend voor het Schoonselhof zijn de geknotte linden, de paardekastanjes en de eiken-, beuken- en lindendreven.. Het parkachtige aspect van Schoonselhof, dat zijn bestemming als begraafplaats haast geheel weet te verbergen achter zijn hagen, dreven en bomenpracht, zorgt ervoor dat Schoonselhof als kerkhof nergens in het land zijn weerga vindt. In het bos is bovendien nog een, kleine, reigerskolonie (7 koppels, vroeger tot 60 koppels) gevestigd die dit gebied tot een uniek geheel maakt. Het bos met reservaat werd bij K.B. dal. 30 december 1942 beschermd als landschap (Groenvoorziening, ongedateerd). Samen met de forten 7 en 8 vormt dit domein een min of meer groter geheel.
Hollebeek Fysicochemisch is deze beek volgens de V.M.M. zwaar verontreinigd, volgens een latere U.I.A.-studie kan de waterkwaliteit nog als 'aanvaardbaar' beschouwd worden (V.M.M., 1990 ; V.M.M., 1994 ; Nagels, 1993). De biologische waterkwaliteit van de Hollebeek is middelmatig, maar wordt gaandeweg nadelig beïnvloed door de lozingen van huishoudelijk afvalwater. De eerder middelmatige toestand is zowel aan natuurlijke omstandigheden als aan cultuurtechnische ingrepen te wijten. Structureel is de Hollebeek een ondiep, smal, diep ingesneden beekje met een bochtig verloop, het geheel van structuurkenmerken is matig ontwikkeld (Nagels, 1993).
Kwaliteit van de waterlopen In de zuidelijk districten van Antwerpen stromen niet zoveel waterlopen. Deze waterlopen verdienen echter, net zoals in de andere districten, meer aandacht dan ze nu toebedeeld krijgen. We kunnen stellen dat het met de waterkwaliteit slecht gesteld is, maar dat de structuurkwaliteit nog kansen schept. Wat de Hollebeek betreft is de biologische kwaliteit matig tot slecht, de fysio-chemische kwaliteit uiterst slecht en de structuurkwaliteit matig.
|