ZONERINGEN

 

ARTIKEL 1 ZONE VOOR WONINGEN

 

Algemeen ordeningsvoorschrift

 

Deze zone wordt gekenmerkt door in hoofdzaak eengezinshuizen en kleine meergezinshuizen met 1 en 2 bovenverdiepingen.

In de eenheidsbebouwing van de “Ideale Woning” (= alle bestaande gegroepeerde eengezinshuizen ten oosten van Steerveldstraat, Karthuizenstraat en Valaardreef) zijn er uitbreidingsmogelijkheden voorzien, echter in harmonie met de architecturale eenheid van de bestaande bebouwing.

1.01. BESTEMMINGSVOORSCHRIFTEN

 

a) Hoofdbestemming

Onbeperkt toegelaten: wonen: eengezinshuizen, meergezinshuizen

b) Nevenbestemmingen

uitgesloten in de bestaande eenheidsbebouwing

Nevenbestemmingen die op buurtniveau, omwille van hun specifieke en frequente relatie tot het publiek, noodzakelijkerwijze en eng verbonden zijn met de woonfunctie en hiervoor geen abnormale hinder veroorzaken.

    • kleinwinkelbedrijven, met een maximumverkoopsoppervlakte van 30m², enkel toegelaten op de benedenverdieping en met uitsluiting van elke vorm van opslagplaats en/of industriële werkplaats voor bereiding of vervaardiging van producten.

    • in de stroken gemerkt W mag het volledige gelijkvloers een handelsbestemming, winkels + kantoren alsook aanverwante bestemmingen hebben.

    • verzorgende bedrijven (enkel op de benedenverdieping over max. 30m²)

    • gemeenschapsuitrusting (enkel buurtgebonden over max. 30m²)

 

c) Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand

    1. Bestaande inrichtingen, gelegen binnen de grenzen van deze zone, die strijdig zijn met de toegelaten bestemmingen en geen abnormale hinder veroorzaken, mogen behouden blijven en zo nodig uitgebreid worden, mits te voldoen aan de bouwvoorschriften en voor zover ze geen bijkomende hinder veroorzaken voor de omringende bewoning.

    2. De voorschriften bij nieuwe verkavelingen kunnen bovenstaande bestemmingen nader specifiëren of beperken.

 

 

 

1.02. BEBOUWINGSVOORSCHRIFTEN

 

1 Profielen

 

a) bestaande eenheidsbebouwing

 

 [image]

 

 [image]

 

 

 

b) overige

 

 [image]

 

 [image]

 

 [image]

 

 

 

 

2 Welstand van de gebouwen

 

A. Bedaking

 

1. Dakvorm: zie art. 1.02.1 (profielen)

    1. schuin dak

    1. bij aaneengesloten bebouwing
      a) alle hoofdgebouwen aan de straatzijde:
      zadeldaken met een helling van 35° à 45°, met de nok evenwijdig aan de voorgevel (aan bestaande gebouwen moet de dakhelling aansluiten).

    2. bij vrijstaande bebouwing:
      zadel-, tent-, schilddak

    3. bij kop- en hoekgebouwen
      zadel- en schilddaken

    4. delen van de benedenverdieping die niet gelegen zijn onder de schuine bedaking worden afgedekt met:
      ofwel plat dak, ofwel lessenaarsdak, enkel toegelaten bij aansluiting aan bestaande volumes of binnen het max. toegelaten bouwprofiel.

    1. platte daken

      • platte daken

      • indien het nodig of wenselijk is kan een mengvorm van schuin dak en plat dak worden opgelegd.

2. Dakkapellen, dakvensters, dakterrassen.

  1. Dakkapellen en dakvensters

    1. Plaats van oprichting

Op 0,40m uit de snijlijn van het gevelvlak met het dakvlak op minstens 1,00m afstand van het midden der scheidsmuren, van de vrijstaande zijgevels of van de hoekkepers.

    1. Afmetingen

    • Maximum breedte: 2/3 van de gevelbreedte, met een maximumbreedte van 4,00m per dakkapel of dakvenster.

    • Maximum hoogte: tot bovenkant kroonlijst of aanzet van de punt- of trapgevel: de helft van de dakhoogte van het hoofdgebouw.
      De dakkapellen zijn voorzien van een schuin dak met dezelfde helling als deze van het gepenetreerde zadel- of schilddak.

  1. Dakramen

In alle dakvlakken zijn in het dagvlak liggende dakramen toegelaten op een afstand van minimum 0,40m uit de snijlijn van het gevelvlak met het dakvlak en op minstens 1,00m afstand van het midden der scheidsmuren, van de vrijstaande zijgevels of van de hoekkepers.

3. Dakterrassen

  1. Bij schuine daken

Dakterrassen, zichtbaar vanaf de openbare weg, het openbaar domein of de voor het publiek toegankelijke plaatsen, zijn toegelaten indien zij geïntegreerd zijn binnen het volume van de dakvorm, zodanig dat de borstwering wordt gevormd door de voortzetting van de schuine dakvorm. Zij mogen worden geconstrueerd op minimum 0,40m uit de snijlijn van het gevelvlak met het dakvlak en op minstens 1,00m afstand van het midden der scheidsmuren, van de vrijstaande zijgevels of van de hoekkepers.

  1. Bij platte daken

Dakterrassen zijn bij platte daken slechts toegelaten ter hoogte van het vloerpeil der bovenverdiepingen, mits in achtneming van de bepalingen van het burgerlijk wetboek.

Dakterrassen ter hoogte van de bovenste verdieping zijn eveneens toegelaten, indien zij geconstrueerd zijn binnen het volume van het maximumprofiel, in vervanging van de bovenste verdieping, doch met dien verstand dat de voorgevel gerealiseerd wordt, in voorkomend geval, tot op de hoogte van het naastliggend gebouw.

Een borstwering van minimum 1,00m hoogte bevindt zich op minimum 1,00m achter de voorgevel.

 

4. Bedekking der schuine daken

De dakbedekkingen moeten inzake kleur in harmonie zijn met deze der bebouwde omgeving en inzonderheid met deze der naastliggende gebouwen.

Zij zal bestaan uit:

ofwel, niet – verglaasde pannen of daktegels met een rode tot bruin – rode of een donkergrijze tot zwarte kleur

ofwel (rechthoekige) leien met een donkergrijze tot zwarte kleur, in horizontale rijen geplaatst.

 

5. Schoorstenen

Bij schuine daken der hoofdgebouwen worden de schouwen te paard op de noklijn geplaatst. Zij worden uitgevoerd in dezelfde of evenwaardige gevelsteen als de voorgevel.

 

6. Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand

Voor zover zij de dominerende karakteristieken van de schuine bedaking niet in het gedrang brengen wat betreft vorm en kleur, kunnen in het dakvlak liggende constructies toegelaten worden met het oog op het winnen van energie.

Bij aansluiting aan bestaande gebouwen kan afwijking worden verleend aan de voorgaande bepalingen voor wat betreft de aard, vorm en kleur van de dakbedekkingsmaterialen en wat betreft de dakhelling, doch enkel op voorwaarde dat de eventuele afwijking een kwalitatieve verbetering van de woonomgeving betekent.

 

B. Gevels en muren

 

1. Gevelgeleding en gevelopbouw

Voor alle gevels zichtbaar vanaf de openbare weg, het openbaar domein en vanaf de voor het publiek toegankelijke plaatsen, geldt het volgende:

  • In de gevelopbouw dient de verticale lijnvoering over de volle hoogte te overheersen.

  • Afwijking aan deze regel kan slechts worden toegestaan in die straatwanden of homogene delen ervan waar reeds uitsluitend of overwegend een horizontale lijnvoering aanwezig is.

  • Voor het geval dat meerdere aaneengesloten huizen het voorwerp uitmaken van een ontwerp, dient in de gevelindeling voldoende verscheidenheid aanwezig te zijn om de onderscheiden woningen blijvend te kunnen herkennen.

 

2. Balkons, loggia's en vaste uitsprongen

  • De diepte van de uitsprongen moet begrepen zijn tussen twee loodrechte vlakken die van de erfscheiding uitgaande, elk een hoek van 45 graden vormen met het normale gevelvlak.

  • Verdere detaillering, afmetingen en verhoudingen volgens de schema’s en tabel op pagina 20

 

3. Gevelmaterialen

Voor alle gevels:

Gevelsteen:

Gebakken gevelsteen waarvan de kleur in harmonie is met de kleursfeer van het straatbeeld

Verglaasde gevelsteen is slechts toegelaten als decoratief element in de gevelopbouw.

Betonblokjes worden toegelaten indien het voegwerk niet geaccentueerd wordt en in dezelfde kleur van de steen wordt uitgevoerd.

 

Natuursteen:

Parementen in natuursteen moeten uitgevoerd worden in rechthoekig verband.

 

Beton- en metaalconstructies:

Zichtbaar blijvende onderdelen van beton- en /of metaalconstructies dienen behandeld of geschilderd te worden in een kleur die harmonieert met de omgeving.

Betonconstructies mogen echter hun natuurkleur behouden.

 

 

 

 [image]

 

Prefab- en kunststofmaterialen:

Geprefabriceerde bouwelementen en bouwonderdelen en/of bouwmaterialen in kunststof zijn toegelaten voor zover ze duurzaam zijn en wat vorm en kleur betreft, in harmonie zijn met de omgeving. Bouwonderdelen en/of bouwmaterialen in kunststof zijn enkel toegelaten als vulmateriaal in de gevelconstructie tot een maximum van 15% van de geveloppervlakte.

 

Snelbouwsteen:

Het gebruik van zichtbaar verwerkte snelbouwsteen is verboden.

 

Bepleistering en schildering: toegelaten, inzoverre dat de eenheid van het bouwblok niet geschaad wordt.

Vrijstaande gebouwen: steeds toegelaten.

 

  • Een overmatige verscheidenheid van materialen en kleuren en het gebruik van in het oog springende gevelmaterialen, bekledingen, schrijnwerk, beglazingen en schilderingen wordt niet toegelaten.

  • Blinde gevels zichtbaar vanaf de openbare weg, zijn verboden.

 

 

4. Afwerking van vrijblijvende, vanaf de openbare weg zichtbare gedeelten van scheidsmuren

Afwerking met:

  • Handvorm of machinaal gevormde baksteen in dezelfde tint en afmetingen als deze van de voorgevel en als parement afgewerkt.

  • Bekleding met natuur- of kunstleien in een donkergrijze tint.

5. Afsluitingen aan de openbare weg (andere dan voortuinafsluitingen)

Onbebouwde percelen of gedeelten van percelen, zoals binnenplaatsen en tuinen, palend aan de openbare weg, worden op de rooilijn of op de bouwlijn afgesloten met:

 

  • muren in parementmetselwerk, sierbeton, claustra, e.d. met een hoogte van minimum 1,20m en maximum 2,00m, afgedekt met muurkappen, dekstenen of ezelsrug. Het materiaalgebruik dient in overeenstemming te zijn met de materialen van de voorgevel.

  • metalen hekken met een hoogte van minimum 1,20m en maximum 2,00m, voor zover zij tegen roestvorming behandeld zijn en naar functie en kleur in harmonie zijn met de omgeving.

  • Houten afsluitingen gevormd door palissaden e.d. met een hoogte van minimum 1,20m en maximum 2,00m, voor zover het hout verduurzaamd is.

  • Levende hagen met een maximum hoogte van 2,00m; versterkt met palen en draad.

 

6. Reclame:

zie bouwcode

7. Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand

Bij aansluiting aan bestaande gebouwen kan afwijking worden verleend aan de voorgaande bepalingen voor wat betreft de aard, vorm en kleur van de gevelmaterialen, doch enkel op voorwaarde dat de eventuele afwijking een kwalitatieve verbetering van de woonomgeving betekent.

 

 

 

 

 

ARTIKEL 2 ZONE VOOR BERGPLAATSEN

  1. bestemmingen: garage of bergplaats of hobbyruimte in functie tot de bijhorende woning

  2. inplanting: zie plan

  3. afmetingen: max. bouwdiepte: zie plan
    max hoogte: 3m

  4. welstand : gevelmateriaal:

    • naast het hoofdgebouw: zelfde als hoofdgebouw

    • gegroepeerd los van het hoofdgebouw: eenvormig in baksteen licht geschilderd

dak: plat

 

 

 

 

 

ARTIKEL 3 ZONE VOOR TUINEN

 

3.01. Algemeen ordeningsvoorschrift

Bij elke woning moet gestreefd worden naar een zo groot mogelijke open ruimte, moes- of siertuin, die als zodanig dient in stand gehouden.

Zowel in voor- als achtertuinen dient een beplanting uitgevoerd met streekeigen bloeiende heesters, hoogstammige bomen en klimplanten, zodat na verloop van tijd deze beplanting een wezenlijk onderdeel worden van de woonomgeving.

 

 

3.02. Voor- en zijtuinen

    1. Aanleg

Na de oprichting van het hoofdgebouw dient de strook als tuin te worden aangelegd en als dusdanig in stand gehouden.

Alleen het gedeelte van de grond dat als toegang tot de gebouwen wordt aangewend mag worden verhard (maximum 30% van de oppervlakte van de strook)

Bij gebouwen met een toegelaten nevenbestemming (W) op de benedenverdieping mag de verharding maximum 80% van de oppervlakte bedragen.

    1. Afsluiting

In de voortuinstrook en in de bouwvrije zijtuinstroken, tussen de erven onderling en tussen een erf en de openbare weg:

  • muurtje in gevelsteen in overeenstemming met deze van de voorgevel, waarvan de hoogte maximum 0,40m bedraagt, behoudens de posten naast de ingangen waarvan de hoogte maximum 1,00m bedraagt.

  • levende hagen, versterkt met palen en draad, met een hoogte van 1,80m zijn enkel toegelaten in de zijtuinstrook vanaf de voorgevelbouwlijn.

    1. Bebouwing

    • voortuinstrook:

    • Behoudens de toegelaten uitsprongen in het voorgevelvlak en de afsluitingen: alle constructies verboden, met inbegrip van hellende op- en afritten.

    • zijtuinstrook:

    • bergplaatsen zoals op het plan aangeduid (art.2) – zoniet mits akkoord van de gebuur en mits de inplanting de goede stedenbouwkundige aanleg niet in het gedrang brengt.

    • max. bouwhoogte: 3m

 

    1. Reclame

Zie bouwcode.

 

3.03. Binnentuinen

 

a) Bestemming

Het niet bebouwde of verharde deel van het perceel achter de strook voor hoofdgebouwen dient als open ruimte, moes- of siertuin te worden aangelegd en zijn als dusdanig in stand gehouden.

In de tuinen, behoudens in de bouwvrije zijtuinstroken, zijn volgende bijgebouwen en constructies toegelaten:

    • bergplaatsen en hokken

    • gebouwen voor de toegelaten nevenbestemmingen op de benedenverdieping van de hoofdgebouwen.

    • specifieke tuinconstructies (prieeltjes, pergola, siervijver e.d.).

    • verhardingen bestemd als parkeerplaats in functie van de bestemming van het hoofdgebouw. Deze verharding mag noch als openluchtwerkplaats, noch als openluchtstapelplaats voor materialen en/of schroot gebruikt.

 

b) Bijgebouwen en constructies

 

      1. De samengevoegde oppervlakte van bijgebouwen en/of verhardingen mogen niet meer bedragen dan 15% van de perceelsoppervlakte (binnen de begrenzing van de woonzone) en met een max. opp. van 30m². In deze oppervlakte zijn de verhardingen die toegang geven tot deze 15% niet inbegrepen. Deze toegangen hebben een breedte van maximum 2/3 van de oppervlakte, doch zijn beperkt tot maximaal 3,00m breedte.
        Inpandige doorritten naar de tuin zijn, bij aaneengesloten bebouwing, slechts toegelaten bij percelen met een breedte van minimum 7,50m.
        Deze beperking geldt niet bij hoekgebouwen.

      2. Bebouwing en/of verharding is slechts toegelaten met dien verstande dat een minimum van 60m² onverharde tuin wordt bewaard.

      3. Bij bestaande panden met een tuinoppervlakte van minder dan 60m², zijn geen bijgebouwen, noch verhardingen als parking, toegelaten

      4. Specifieke tuinconstructies en tuinverhardingen in functie van het hoofdgebouw mogen steeds worden opgericht in de onverharde tuinstrook.

 

c) Plaatsing van de bijgebouwen

      1. op niet – hoekpercelen

        1. gevel gericht naar het hoofdgebouw:
          op minimum 23,00m of 27,00m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, naargelang de perceeldiepte respectievelijk minder of meer dan 30m bedraagt.

        2. overige gevels: hetzij op de perceelsgrens, hetzij op minimum 3,00m afstand ervan

      2. op hoekpercelen

        1. gevel gericht naar het hoofdgebouw:
          Op minimum 23,00m of 27,00m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, naargelang de perceeldiepte respectievelijk minder of meer dan 30m bedraagt.

        2. gevel aan de straatzijde: op of achter de voorgevelbouwlijn, bepaald voor deze straat

        3. overige gevels: hetzij op de perceelsgrens, hetzij op 3,00m afstand ervan.

 

d) Afmetingen van de gebouwen

Bouwhoogte

      1. op niet – hoekpercelen, gemeten vanaf het grondpeil

        1. tot bovenkant van de kroonlijst of deksteen: maximum 3,00m

        2. tot de bovenkant van de nok van een schuine dak: maximum 6,00m, met dien verstande dat de hoogte van het gebouw steeds moet begrepen zijn binnen het profiel gevormd door een hoek van 45° met de horizontale, vertrekkend op een hoogte van 3,00m, op een afstand van 3,00m uit de erfscheiding en boven de plaats waar de gevel van het bijgebouw, gericht naar het hoofdgebouw, wordt opgericht.

      2. op hoekpercelen, gemeten vanaf het trottoirniveau

        1. de gevel aan de straatzijde : gemeten tot de bovenkant van de kroonlijst of deksteen: minimum 3,00m en maximum 4,00m

        2. de overige gevels: zoals voor de niet – hoekpercelen

      3. gekoppelde volumes met zadeldak en met een doorlopende nok haaks op de perceelsgrens of met een gemeenschappelijke nok op de perceelsgrens, zijn toegelaten mits wederzijds en schriftelijk akkoord tussen de eigenaars, waarbij deze zich tevens verbinden tot eenzelfde materiaalgebruik.

 

e) Welstand van de gebouwen

      1. Dakvorm: plat dak of schuin dak met een helling van 35° - 45°

      2. Materialen:

    1. voor de gevels:

      • zichtbaar vanaf de openbare weg, het openbaar domein of de voor het publiek toegankelijke plaatsen: zelfde voorwaarden als deze die gelden voor de voorgevels van de hoofdgebouwen.

      • overige gevels: zelfde voorwaarden als deze die gelden voor de overige gevels van de hoofdgebouwen.

    2. voor de bedekking der schuine daken:

  1. zelfde voorwaarden als deze die gelden voor de schuine daken van de hoofdgebouwen

  2. daarenboven zijn toegelaten, bij gebouwen voor ambachtelijke bedrijven en voor zover ze niet zichtbaar zijn vanaf de openbare weg, het openbaar domein of de voor het publiek toegankelijke plaatsen:

    • geprofileerde dakplaten

    • voor flauwhellende daken: dakvilt

  3.  

    f) Erfscheidingen

    • Afsluitingsmuren in baksteenmetselwerk met een maximumhoogte van 2,00m, afgedekt met muurkappen, dekstenen of ezelsrug.

    • Levende hagen met een maximumhoogte van 2,00m, versterkt met palen en draad.

    • Houten afsluitingen onder de vorm van vlechtwerk of palissaden e.d., met een hoogte van minimum 1,20 en maximum 2,00m, op voorwaarde dat het hout verduurzaamd is.

    • Betonpalen en draadwerk, eventueel voorzien van één betonplaat tot op maximum 0,30m boven het grondpeil.

    • Muren bestaande uit betonpalen en meerdere betonplaten boven elkaar zijn verboden.

    • Ter bevordering van de privacy is het gebruik van rietmatten en bamboestammen toegelaten.

     

    g) Reclame

    Zie bouwcode.

     

    3.04. Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand

    Aan de voorgaande voorschriften kan afwijking worden verleend voor wat betreft de plaatsing en de afmetingen van de bijgebouwen, constructies, verhardingen en de aard van de beplantingen, op de uitdrukkelijke voorwaarde dat eventuele afwijkingen een wezenlijke verbetering van de woonomgeving betekenen.

     

     

     

    ARTIKEL 4 BEDRIJFSZONE

     

    a) Bestemming:

    Kleine- en middelgrote ondernemingen die geen hinder of gevaarsrisico inhouden voor de omgeving.
    Zijn toegelaten:

      • bedrijfsgebouwen voor opslag en productie;

      • toonzalen

      • detailhandel

      • woning huisbewaarder

      • kantoren in functie van het bedrijf

    Stapelplaatsen in open lucht voor machines en materialen van het eigen bedrijf, die geen hinder veroorzaken voor de omgeving, zijn slechts toegelaten voor zover zij, vooraf door een groenscherm zijn omgeven en vanaf de openbare weg aan het oog zijn onttrokken.

    Afwijkingsregel op grond van de bestaande toestand.

    Bestaande bestemmingen, gelegen binnen de grenzen van deze zone, die strijdig zijn met de toegelaten bestemmingen en geen abnormale hinder veroorzaken, mogen behouden blijven en zo nodig uitgebreid worden, mits te voldoen aan de bouwvoorschriften en voor zover ze geen bijkomende hinder veroorzaken voor de omringende bewoning.

    Bij stopzetting van de activiteiten en/of afbraak der bestaande constructies, dient de nieuwe bestemming in overeenstemming te zijn met de toegelaten bestemmingen.

     

    b) Bebouwing en inplanting

    aaneengesloten of vrijstaand op

    • 8m uit rooilijn Boomsesteenweg

    • 6m uit rooilijn Berkenrijslaan, Huisblokstraat en Gaston Fabrelaan (R11)

    • 6m uit de zijdelingse perceelsgrenzen bij vrijstaande bebouwing

          • op rooilijn J. Moretuslei

    c) Afmetingen van de gebouwen

    1. bouwhoogte: max. 9m en binnen het volumeprofiel van 45° vertrekkend uit de perceelsgrens en/of hoogte bestaande scheimuur.

    2. bouwdiepte: de volledige terreinoppervlakte behoudens de bouwvrije stroken (zie inplanting)

    3. V/T: max. 1,5

     

    d) Welstand

    Gevels: duurzame, constructief en esthetisch verantwoorde gevelmaterialen

    Bedaking: plat

    Aanleg bouwvrije stroken:

    • als tuin met streekeigen beplanting

    • verharding alleen toegelaten bij opritten en toegangen. Er wordt slechts 1 in- en uitrit van max. 5m breedte per pand toegelaten.

     
    Aanleg zijtuinstrook (bij vrijstaande bebouwing):
    min. 3m schermgroen langs de perceelsgrenzen.

     

     

     

     

     

    ARTIKEL 5 ZONE VOOR OPENBAAR NUT

     

    a) Bebouwing en inplanting

    Rijkswachtkazerne:
    aaneengesloten of vrijstaand op:

      • min. 8m uit rooilijn Boomsesteenweg

      • min. 6m uit rooilijn G. Fabrélaan en Huisblokstraat

      • min. 6m uit de overige perceelsgrenzen bij vrijstaande bebouwing.

    R.T.T – gebouw:
    aansluitend binnen de bestaande bouwlijnen langs Bosheidelaan, Valaardreef en Rozelaarlei.

    b) Afmetingen van de gebouwen

    1. bouwhoogte: max. 9m en/of binnen het volumeprofiel van 45° vertrekkend uit de perceelsgrens of hoogte bestaande scheimuur.

    2. bouwdiepte: volledige terreinoppervlakte behoudens bouwvrije stroken (zie inplanting)

    3. V/T: max. 1,5

    c) Welstand

    Gevels en bedakingen: duurzame en constructief verantwoorde materialen in harmonie met de reeds bestaande gebouwen of omgevende bebouwing.

    Aanleg bouwvrije stroken:

    • als tuin met streekeigen beplanting en als dusdanig onderhouden

    • verharding alleen toegelaten bij de opritten en toegangen

    Aanleg zijtuinstrook (bij vrijstaande bebouwing):
    minimum 3m. schermgroen langs de perceelsgrenzen.

     

     

     

     

    ARTIKEL 6 ZONE VOOR DAGRECREATIE

     

    a) Bestemming

      • sportvelden + accommodaties

      • sportzalen + accommodaties en kantine – woning van de huisbewaarder.

      • rust- en speelhoekjes, schuilhuisjes en ontspanningslokalen

      • plantsoenen

     

    b) Bebouwing

    Enkel constructies ter uitrusting van de hoofdbestemming zijn toegelaten, alsmede specifieke tuinconstructies.

    c) Inplanting, afmetingen en welstand van de gebouwen:

    Evaluatie op basis van de situatie en de behoeften.
    Alleszins moet er gestreefd worden naar een maximale begroening rond de constructies (bestaande hoogstammige bomen te behouden).
    Zowel materiaalkeuze als bedaking zijn vrij maar moeten architecturaal verantwoord zijn.

     

     

     

     

     

    ARTIKEL 7 PARKZONE

     

    Algemeen ordeningsvoorschrift

    Deze zones moeten in hun staat bewaard worden of zijn bestemd om zodanig te worden ingericht dat ze hun sociale functie kunnen vervullen als openbaar park of privé – parkdomein, tevens met het oog op de bescherming van het landschap, fauna en flora, de bodem, de ondergrond en de waterpartijen.

     

    a) Bestemming:

    Openbare of privé parkgebieden met inbegrip van:

      • wandel- en fietswegen

      • rust- en speelhoekjes (sportvelden niet toegelaten)

        • als groene buffer tussen de woonentiteiten van Wilrijk en Hoboken of ter afscherming van een niet – woonzone (rijkswachtkazerne)

        • als buurtparkje tussen Rooiboslaan en Primulalei ter veredeling van het woonklimaat.

     

    b) Bebouwing:

    alle constructies verboden.
    De bestaande woningen (3) en tuinbouwconstructies langsheen de J. Moretuslei mogen behouden blijven en kunnen aangepast of hersteld worden, echter zonder dat de volumes ervan worden uitgebreid.
    Een reconversie van de bestaande bestemming kan slechts toegelaten worden alleen ter uitrusting van het parkgebied.

     

     

     

     

     

    ARTIKEL 8 BIJZONDERE BEPALINGEN

     

    1.- Afwijking voor bijzondere gebouwen

    Van de bepalingen van de voorgaande artikelen en van de aanduidingen op de kaart, kunnen afwijkingen worden toegestaan voor openbare gebouwen en voor gebouwen met een publieke bestemming.

    2.- Afwijking voor reeds gevormde percelen

    Afwijking van de bepalingen van de voorgaande artikelen en van de aanduidingen op de kaart kan, voor zoveel nodig, worden toegestaan voor percelen die gelegen zijn in een verkaveling voor woningbouw verricht vóór of in uitvoering op 22.4.1962, wanneer die verkaveling werd of wordt verricht overeenkomstig een plan dat door het bestuur van de stedenbouw gunstig werd geadviseerd.

    3.- Bouwvrije voortuinstrook aan de rijkswegen

    Onverminderd de bepalingen van de voorgaande artikelen moeten aan de rijkswegen de volgende voorschriften worden in acht genomen:

      1. Verplichte afsluiting aan de openbare weg
        De percelen waarop gebouwen in achteruitbouw worden opgericht moeten terzelfder tijd op de weggrens worden afgesloten.

      2. Beplantingen
        In de voortuinstrook mogen beplantingen van meer dan 1,50m hoogte slechts worden opgericht of in stand gehouden op minimum 2m achter de rooilijn; zij moeten verspringen met de bomen van de wegbeplanting.

    In de nabijheid van bochten en van een kruising van wegen, zijn beplantingen die het zicht belemmeren verboden.

    4.- Erfdienstbaarheden voor openbaar nut

    Erfdienstbaarheden voor openbaar nut kunnen ook buiten de daarvoor speciaal bestemde “zonering als openbare weg” worden toegestaan voor zover ze niet hinderlijk zijn voor de normale algemene bestemming van de betrokken zone waarbinnen de erfdienstbaarheden worden opgelegd en voor zover ze het architectonisch karakter van het betrokken gebied niet verstoren.