2 Planningscontext

 

2.1 Ruimtelijke plannen met bindend karakter

 

2.1.1 Het Gewestplan (goedgekeurd d.d. 3/10/1979)

Bijlage 4 - Gewestplan

 

 

De bestemmingen die in het gewestplan aan het studiegebied ‘Kwade Velden’ gegeven worden, zijn:

  • woongebied*: vanuit Merksem tot aan de noordzijde van de Ijsvogelstraat, de Adelaarsstraat en de Michiel de Craenestraat. Binnen deze zone zijn nog aan te snijden gebieden aanwezig.

  • agrarisch gebied*: tussen Ijsvogelstraat - de Adelaarsstraat - Michiel de Craenestraat, de E19 en het Fort;

  • buffergebied*: ten zuiden van de verkeerswisselaar tussen E19 en de Ijsvogelstraat;

  • aanvullend voorschrift*: gebied gelegen ten zuiden van de reservatiestrook waarvoor geldt: “in de stedelijke agglomeratie van Antwerpen, dit is het gedeelte van de stad gelegen tussen de Kleine Ring en respectievelijk de reservatiestrook voor de aanleg van de A102 tussen Merksem en Womelgem, de R11 tussen Wommelgem en Mortsel, de oostelijke grens van Mortsel en Hove en de reservatiestrook voor pijpleidingen tussen Hove/Kontich en Hemiksem, is het maximale aantal verdiepingen beperkt tot 3, het maximale aantal bouw- of woonlagen tot 4 en mag de verhouding vloer-grond niet meer dan 2 bedragen. Via de opmaak van een bijzonder plan van aanleg kan eveneens een hoger aantal verdiepingen, bouw- of woonlagen en / of een hogere verhouding vloer-grond toegelaten worden”;

  • reservatiegebied*: ten oosten van verkeerswisselaar richting Bredabaan;

  • parkgebied: watergracht rond het Fort;

  • gebied voor dagrecreatie: ten noorden (volkstuintjes) en ten oosten (Fort) van Zwaantjeslei;

  • gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut: ten oosten van Zwaantjeslei (kerkhof en verzorgingsinstelling);

  • woongebied met landelijk karakter: langsheen de Laaglandlaan.

 

* = bestemming binnen plangebied

 

 

2.1.2 Plannen van aanleg

 

In het gebied zijn geen apa’s of bpa’s van kracht. Het voorontwerp GRUP voor de 2de spoorontsluiting is wel in opmaak.

 

Voorontwerp Gewestelijk Ruimtelijk uitvoeringsplan voor de 2e spoortoegang voor de zeehaven van Antwerpen

De 2e spoorontsluiting voor de Antwerpse haven omvat de aanleg van een nieuwe, dubbelsporige spoorlijn tussen het vormingsstation Antwerpen Noord en de aansluiting met de bestaande spoorlijn 16 (Lier – Aarschot). Het spoortracé loopt langs de rand van het noordelijke gelegen stadsdeel Ekeren en wordt geleid in een smalle onbebouwde strook die verschillende Antwerpse stadsdelen scheidt. Deze strook is deels een restant van de 19e eeuwse militaire verdedigingsgordel, deels een reservatiestrook voor de mogelijke aanleg van de autosnelweg A102 omheen Antwerpen.

 

Naast algemene doelstellingen wordt ook ingezoomd per deelruimte. Zo is het volgende van belang voor het studiegebied van BPA Kwade Velden:

 

 [image]

 

Concept ‘Groene stadsrand’: spoorweg als hefboom voor de realisatie van parkachtige stadsrand door verbinding van groengebieden. Een netwerk van voet- en fietspaden verbindt deze parkstructuur met omliggende woonwijken en functies.

 

 

Visie: de spoorlijn scheidt Antwerpen en de stadsrand en geeft de mogelijkheid de ongestructureerde en weinig samenhangende ruimten te verbinden tot een volwaardige stedelijke parkrand met een belangrijke ecologische en recreatieve verbindingsfunctie.

 

Doelstelling: een parkachtige ecologische verbinding wordt gecreëerd. Door het transformeren van restgebieden tot een samenhangend gebied wordt de ruimte herkenbaar en beleefbaar. Langsheen het te creëren randpark worden de grote groenstructuren verbonden. Antwerpen wordt afgebakend en ruimtelijk gescheiden van de stadsrand.

 

 

 

2.2 Beschermde monumenten en landschappen en archeologisch patrimonium

In het plangebied komen geen beschermde monumenten en landschappen voor.

“Bouwen door de eeuwen” heen heeft de bebouwing aan het Kastanjeplein en het Lindeboomplein opgenomen als waardevolle bebouwing (zie: ‘Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Architectuur. Stad Antwerpen, Gent, 1979.).

 

 

2.3 Archeologisch patrimonium

 

Bij alle grondwerken moet de bevoegde administratie (Afdeling Monumenten en Landschappen) op de hoogte gebracht worden van de bouwplannen zodat voorafgaandelijk een advies kan uitgebracht worden en eventueel archeologisch onderzoek kan ingepast worden in de werken.

 

 

 

2.4 Ruimtelijke beleidsplannen

 

2.4.1 Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (goedgekeurd d.d. 23/09/1997)

 

‘Vlaanderen, open en stedelijk’: stedelijk-gebiedbeleid versus buitengebiedbeleid.

Er is nog geen afbakening gebeurd van het stedelijke gebied van Antwerpen (net opgestart). Toch kan er van uitgegaan worden dat het studiegebied mee de grens zal vormen van dat stedelijke gebied. Dit brengt met zich mee dat hier een stedelijk-gebiedbeleid zal gevoerd worden, wat betekent dat vanuit het principe van gedeconcentreerde bundeling de stedelijke gebieden worden versterkt. Hierbij vormen ontwikkeling, verdichting en concentratie uitgangspunten. Om uitzwerming, lintbebouwing en wildgroei van activiteiten in het buitengebied te vermijden, is dit beleid gericht op het creëren van een aanbod aan bijkomende woningen, het voorzien van ruimte voor economische activiteiten, versterken van stedelijke activiteiten, stimuleren van andere vormen van mobiliteit en het tegengaan van een verdere versnippering van de ruimte.

 

Er moet echter ook rekening gehouden worden met de draagkracht van het stedelijke gebied, niet alleen kwantiteit maar ook kwaliteit van ruimte en woonomgeving staat voorop. Er moet worden gestreefd naar:

  • een gedifferentieerde woningvoorraad

  • verweving en bundeling van functies en activiteiten

  • een goed gebruik en beheer van de bestaande stedelijke voorzieningen en infrastructuur.

 

Antwerpen: grootstedelijk gebied

Antwerpen is een grootstedelijk gebied en heeft dus potenties op Vlaams en internationaal niveau: de stad maakt deel uit van de Vlaamse Ruit (stedelijk netwerk van internationaal niveau), wordt goed ontsloten door hoofdinfrastructuren (spoor, water, weg), kent heel wat belangrijke economische activiteiten, heeft een hoogwaardig voorzieningenapparaat en een optimaal verzorgingsniveau.

Wat betreft de behoefte aan bijkomende woongelegenheden wordt in het RSV uitgegaan van een 60/40 verhouding: 60% moet gerealiseerd worden in de stedelijke gebieden, 40% in de kernen van het buitengebied. Deze 60/40 verhouding op Vlaams niveau wordt echter aangepast naar een provinciale verhouding, op basis van het bestaande nederzettingspatroon. Voor de provincie Antwerpen betekent dit een 65/35 verhouding. Daarbij wordt in de stedelijke gebieden een minimale woningdichtheid van 25 woningen per hectare nagestreefd.

 

Toeristisch-recreatieve voorzieningen worden in het RSV gezien als een essentieel element van de stedelijke gebieden. Er wordt dan ook geopperd om de bestaande toeristisch-recreatieve infrastructuur (zowel in de stedelijke gebieden als in het buitengebied) zo optimaal mogelijk te benutten. In stedelijke gebieden kan nieuwe, grootschalige toeristisch-recreatieve infrastructuur in relatie met de stedelijke bebouwing gelokaliseerd worden.

 

Omwille van hun belang voor de stedelijke leefbaarheid moeten de stedelijke natuurelementen en randstedelijke groengebieden worden behouden en ontwikkeld.

 

Al deze ontwikkelingen die gepland worden in de stedelijke gebieden mogen het mobiliteitsprobleem in het stedelijke gebied niet verzwaren. Het garanderen van de noodzakelijke bereikbaarheid mag de leefbaarheid en verkeersveiligheid niet in het gedrang brengen.

Om de automobiliteit te beperken, moeten wonen, werken en voorzieningen optimaal bij elkaar gebracht worden. Het locatiebeleid moet er dan ook op gericht zijn nieuwe mobiliteitsgenererende activiteiten te voorzien op locaties waar de capaciteiten en kwaliteiten van het vervoersysteem dit toelaten.

 

Infrastructuren

Door op een selectieve wijze het spoorvervoer te verbeteren en de spoorinfrastructuur uit te breiden kunnen de vooropgestelde ruimtelijke en mobiliteitsdoelstellingen (modal shift) worden gehaald. De 2e spoorontsluiting voor de haven van Antwerpen vormt hierbij voor het goederentransport een noodzakelijke verbinding.

De doortrekking van de A102 (tussen R1 Merksem en A13 Wommelgem) kan enkel worden gerealiseerd als hoofdweg indien de alternatieven uitputtend worden benut. Deze alternatieven zijn o.m. een optimalisering van de bestaande wegen door inrichtingsmaatregelen, het invoeren van maatregelen voor de ontlasting van het woon- en werkverkeer op het hoofdwegennet (vooral de R1) en de uitbouw van het hoofdwegennet als een net van ‘slimme autosnelwegen’ waarvan de verkeerskwaliteit door aanwending van telematica en informatica structureel wordt verbeterd.

 

2.4.2 Provinciaal Structuurplan Antwerpen (goedgekeurd d.d. 10/07/2001)

 

In het goedgekeurde Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Antwerpen worden 4 grote hoofdruimten aangeduid binnen de provincie: de Antwerpse Fragmenten, de Noorderkempen, de Oostelijke Netwerken en het Netegebied. Het studiegebied ‘Kwade Velden’ ligt binnen de hoofdruimte ‘Antwerpse Fragmenten’. Dit is een sterk verstedelijkt gebied, bestaande uit een kluwen van stedelijke fragmenten, waar bij voorkeur hoogdynamische activiteiten worden ondergebracht. De sterke verstedelijkingsgraad in dit gebied betekent niet dat alles er is volgebouwd. Natuur-, land- en tuinbouwgebieden komen er ook voor, verweven met de bebouwde gebieden. Deze verwevenheid is niet alleen karakteristiek voor het gebied, het is ook een potentiële kwaliteit.

 

Er wordt in het Provinciaal Structuurplan gekozen voor een dynamische ontwikkeling, inspelend op de hoogwaardigheid van het gebied en rekening houdend met de beperkte draagkracht ervan. Dit moet leiden tot een synergie tussen de activiteiten en tot een efficiënt aanwenden van middelen (infrastructuren, voorzieningen). Tegelijk worden ook andere – meer kwetsbare en natuurlijk waardevolle – gebieden gevrijwaard.

 

Aan deze hoofdruimte wordt een beleid gekoppeld van omgaan met fragmentatie: de verdergaande fragmentatie van de provincie Antwerpen wordt binnen de grenzen van de ‘Antwerpse Fragmenten’ gehouden. De kwaliteit van de woonomgevingen moet worden verhoogd, met nieuwe nederzettings- en woontypologieën, nabijheid van voorzieningen, goede verplaatsingsmogelijkheden en groenstructuren. Verder moeten in de fragmentenstad nieuwe verdichtingsplekken worden aangeduid.

 

‘Groene vingers’.

De fortengordels rond Antwerpen vormen de aanleiding tot het creëren van een grootschalig landschap (met de fortengordels, de groene vingers, delen van riviervalleien, het anti-tankkanaal, bosgebieden en open landbouwgebieden). Dit landschap kan een verband leggen tussen alle onderdelen van de hoofdruimte. De ‘groene vingers’ die doordringen tot in de kernstad moeten van bebouwing gevrijwaard blijven, terwijl bebossing en realisatie van doorlopende fietsroutes hier aandachtspunten zijn. Ook grondgebonden randstedelijke landbouw is mogelijk en heeft hier een functie als buffer voor verstedelijking. Activiteiten met beperkte uitrusting zijn wel mogelijk maar reeds in grote mate ingevuld. Nieuwe activiteiten mogen het open en groene karakter van de gebieden niet aantasten. Het landschapspark Kempen – Zeeland (met onder andere het Fort van Merksem), als grens tussen het grootstedelijke gebied en het bebouwd perifeer landschap is als ‘groene vinger geselecteerd.

 

Deelruimte ‘Grootstedelijk Antwerpen’.

De hoofdruimte ‘Antwerpse fragmenten’ wordt nog verder uitgewerkt in zeven deelruimten. Het studiegebied ‘Kwade Velden’ maakt deel uit van de deelruimte ‘Grootstedelijk Antwerpen’. Het grootstedelijk gebied wordt gezien als een geheel van gelijkwaardige grootstedelijke woonomgevingen met een hoog voorzieningenniveau, waarbij de meer perifere woonomgevingen een aantal taken overnemen van de kernstad. Deze deelruimte valt niet samen met het – nog af te bakenen – stedelijk gebied. De dichtheid van de kernstad verlaagt, deze van de meer perifere woonmilieus verhoogt. Grootstedelijke elementen, zoals een grootstedelijke groenstructuur (o.a. ‘groene vingers’) en grootstedelijke assen (dragers van voorzieningen, hoogdynamische activiteiten en openbaar vervoer), moeten zorgen voor de samenhang tussen de verschillende woonomgevingen. De woonomgevingen worden verbonden door een hoogwaardig openbaar vervoersnetwerk.

 

Voor deelruimte ‘Grootstedelijk Antwerpen’ worden volgende doelstellingen vooropgesteld:

 

  • vernieuwen van het grootstedelijk gebied: gebieden die door suburbanisatie te maken hebben met veroudering en achteruitgang moeten worden vernieuwd door het herbestemmen van verlaten bedrijventerreinen, vernieuwen van woonomgevingen (door herbestemming, verdichting, hergebruik of opsplitsing), realiseren van groenstructuren of aantrekken van jonge bedrijfstakken (met het optimaal benutten van bestaande bedrijventerreinen);

  • uitbouwen van kwalitatieve woonomgevingen: de morfologische en functionele dichtheid van de kernstad wordt verlaagd, deze van de meer perifere woonomgevingen verhoogd tot een meer stedelijke dichtheid;

  • vrijwaren van de groene vingers: deze vormen samen met een aantal lokale verbindingen (bosjes, ingesloten open ruimten,…) een grootstedelijke groenstructuur. Hiervoor moet een gedetailleerd plan worden opgemaakt, gekoppeld aan gecoördineerde acties voor de realisatie;

  • verbeteren van de bereikbaarheid: in principe moet elke woonomgeving in het grootstedelijk gebied rechtstreeks worden verbonden met de andere (en dus niet via de kernstad). Dit kan ondermeer door de uitbouw van grootstedelijke fietsverbindingen en het aanpassen van het openbaar vervoersnet (tangentiële verbindingen);

  • uitbouwen en inrichten van grootstedelijke assen: deze overstijgen het lokaal niveau van de individuele woonomgevingen en vervullen een functie voor heel het grootstedelijk gebied (bevorderen van de samenhang). Op deze assen worden bovenlokale functies geënt.

 

2.4.3 Globaal Structuurplan Antwerpen: ‘Antwerpen – Herwonnen Stad’ (goedgekeurd door gemeenteraad 26/06/1990)

 

  • Antwerpen, uitgeholde stad

 

In het Globaal Structuurplan Antwerpen wordt de stad opgedeeld in 5 stadsdelen: de stadskern, de 19de -eeuwse gordel, de voorstad (waar het studiegebied ‘Kwade Velden’ toe behoort), het suburbane gebied, en de Haven en de polderdorpen.

 

Binnen de voorstad kende het projectgebied in Merksem een diepgaande structurele verandering. De gemeente wordt opgedeeld door de R1 en de snelweg E19. De randgemeenten werden na WOII verder opgevuld met monotone stadsuitbreiding. Hierdoor ontstond een lappendeken aan onsamenhangende wijkstructuren en versnipperde restruimten.

 

De ruimtelijke problemen die zich in de voorstad stellen, kunnen samengevat worden in vijf analoge ontwikkelingen die elk op hun manier de uitholling van de stad in de hand hebben gewerkt:

 

  • de vlucht uit de stad: de stedelijke activiteiten zijn sterk verspreid tot ver buiten de fusiestad, met de verspilling van de steeds schaarser wordende ruimte tot gevolg;

  • de verplaatsing van de haven: het karakter en de eigenheid van Antwerpen worden grotendeels bepaald door de wisselwerking tussen stad, haven en stroom. De band met de haven en de stroom vervaagt echter door de sterke uitbreiding en schaalvergroting;

  • de teloorgang van het stadsverkeer: de spreiding van de stedelijke activiteiten veroorzaakt een verkeerstoename, met aantasting van de open ruimte en de leefbaarheid ervan;

  • de verstoring van het ecologisch evenwicht: de ongeremde uitbreiding van de stad heeft de open ruimte errond sterk aangetast en de fysische grenzen doen vervagen. De bouw van woningen en de inplanting van bedrijven vreet de open ruimte verder aan;

  • het gezichtsverlies van de stad: de chaotische ruimtelijke ontwikkeling heeft de leesbaarheid van de stedelijke structuur van Antwerpen aangetast.

 

  • Cultuurstad

 

Om deze tendens tegen te gaan, krijgt de versterking van de stad naar binnen toe de volledige prioriteit. Deze ‘implosie’ moet gestalte krijgen door:

  • kwalitatieve en kwantitatieve verbetering van het woningaanbod in de kernstad en de voorstad;

  • nieuwe concentratiepunten voor stedelijke activiteiten;

  • versterking van de band tussen stad en haven.

 

Wonen is de dragende functie van een levende stad. Stadsherstel begint dus bij het in standhouden en herstel van de bewoonbaarheid. Een verdere uittocht naar de periferie moet vermeden worden. Versterking van het wonen vraagt een aanpak op 3 niveaus:

  • grootscheepse woningverbetering grond per grond en de zorgvuldige invulling van nieuwe woningen in het stedelijke weefsel;

  • drastische herwaardering van de woonomgeving, gericht op een verkeersveilige buurt en meer groen en rust in de straten en op pleinen, met het terugdringen van parkeerdruk, sluipverkeer en andere overlast;

  • kwalitatieve herinrichting van hoofdstraten en pleinen.

 

Het Globaal Structuurplan stelt ook maatregelen voor tot behoud en herstel van groen en natuur in en rond de stad. Ook hier een aanpak op 3 niveaus:

  • evenwicht tussen stad en omgeving: de stad duidelijke grenzen geven en de overgang van stad naar open ruimte voelbaar maken;

  • meer groen in het stadsbeeld;

  • meer groen in de woonomgeving.

 

Groenelementen kunnen structuurbepalend zijn en de herkenbaarheid van de stad vergroten. ‘Groene vingers’ tussen de randgemeenten door moeten de stad verbinden met het landelijke gebied er rond.

 

  • Antwerpen, versterkte stad

 

Het Globaal Structuurplan Antwerpen geeft 8 krachtlijnen voor stadsversterking aan:

  • de oost-west-as als ruggengraat;

  • een stad-aan-de-stroom;

  • woonbuurten, ook in de stadskern;

  • stadspoorten op de Leien;

  • de 19de-eeuwse gordel, een vitaal stadsdeel;

  • een ringbos en nieuwe brugpoorten;

  • de voorstad, kernen met eigen karakter;

  • stadseinder en satellietkernen.

 

Met betrekking tot het studiegebied zijn in de eerste plaats de laatste twee krachtlijnen van toepassing. Tussen de kernen worden groene gebieden gerealiseerd. Er wordt gestreefd naar een verscheiden woonaanbod, waarbij het open en groen karakter van de wijken wordt bewaard door de inrichting van speelruimten op buurtniveau. De begrenzing van de stad, en dus ook het behoud van het groen en het landschap eromheen, is primordiaal. De groenstructuur wordt tot één geheel uitgebouwd. Daarvoor wordt het Peersbos over het Fort van Merksem en langs de reservatiestrook naar de stad toe doorgetrokken. Deze groenstructuur begrenst Merksem.

 

Het beleid richt zich op volgende facetten:

Stedelijke vermenging van activiteiten, o.a.:

  • sociale huisvesting spitst zich toe op de bescherming van het wonen vlakbij het centrum en op stadsvernieuwing in de meest verkommerde buurten van 19de-eeuwse gordel en voorstad;

  • stimuleren van invulbouw en renovatie;

  • grotere bedrijven of distributiezaken concentreren zich op de brugpoorten of in de satellietkernen;

  • recreatie wordt uitgebouwd op niveau van de woonomgeving aangezien het er een wezenlijk onderdeel van is. Op stedelijk niveau wordt er een netwerk uitgebouwd van parken gecombineerd met fietsvoorzieningen en zachte recreatie.

 

Evenwicht tussen menselijk en mechanisch verkeer, o.a.:

  • in zones tussen de hoofdverdeelwegen is enkel plaats voor bestemmingsverkeer, aangepast aan de omgeving. De klemtoon ligt er dus op de verblijfsfunctie in plaats van de verkeersfunctie;

  • fietsvoorzieningen vormen een netwerk. Fietsroutes en –paden sluiten aan op de groengebieden rond de stad.

 

Afwisseling tussen natuur en cultuur, o.a.:

  • de groene gordel rond de stad, ter hoogte van de forten, vormt de basis voor een evenwichtig stedelijk-ecologisch systeem en recreatieve infrastructuur (zachte recreatie);

  • uitbouwen van de groene vingers tussen de randgemeenten van de voorstad.

 

2.4.4 Strategisch ruimtelijk structuurplan Antwerpen. “Startnota” (november 2003). “Kantorennota” (CB april 2005). Deelnota’s “een stad om in te wonen”, ”re-creatieve stad”, “een stad om in te werken”, “het lager netwerk” (CB 13 mei 2005).

 

Het Strategisch Ruimtelijk Structuurplan van de Stad Antwerpen (S-RSA) is in de voorontwerpfase.

 

In de startnota worden verschillende scenario’s aangewend bij de opbouw van een visie voor de stad. Ze worden gebruikt om het proces van visievorming te begrijpen.

 

In de startnota wordt het 3e scenario met de verschillende niveaus van de netwerken verder uitgediept waarbij een netwerk van ‘park avenues’ wordt vervolledigd. Hiertoe wordt ook de A 102 als een ‘mogelijk nieuwe stedelijke weg parallel aan de 2e spoorontsluiting tussen Merksem en Schoten’ gerekend.

Zo zal er een netwerk van parken ontwikkeld worden, verspreid over het grootstedelijke gebied, die ruimte bieden aan belangrijke wandel- en fietsverbindingen. Uit de tekeningen valt op te maken dat het hier gaat over een tangentiële verbinding tussen de verschillende forten. De mogelijk bestaat dat in het voorontwerp het projectgebied in functie hiervan zal worden ontwikkeld.

 

In het kader van de opmaak van dit S-RSA zijn vijf deelnota’s geschreven. Deze nota’s zijn door het college goedgekeurd als basis voor verder overleg binnen het S-RSA-proces.

 

De deelnota’s behandelen telkens een deelaspect van de ruimtebehoeften. De ruimtelijke en geïntegreerde conclusies uit deze deelnota’s zullen worden opgenomen in het S-RSA in opmaak. Met deze nota’s wordt de implementatie in het overkoepelend ruimtelijk verhaal van het RSA vereenvoudigd en kan de communicatie met de actoren starten.

 

“Kantorennota”

In de kantorennota worden twee ruimtelijke concepten voor nieuwe kantoorlocaties ontwikkeld:

  • concept Groene Singel

  • concept ABC-as

 

Geen van deze concepten heeft betrekking op het projectgebied.

 

“Een stad om in te wonen.”

 

Bijlage 5 - Wonen volgens het S-RSA

 

Het woonbeleid wil niet alleen een toereikend aanbod van huizen voorzien voor een steeds veranderende bevolking, maar ook, in het kader van een algemene visie een nieuw evenwicht opbouwen tussen open ruimte en bebouwing, tussen hoogbouw en laagbouw, tussen huur- en koopwoningen, tussen verschillende types van huizen en woonruimtes, tussen huizen van uiteenlopende kwaliteit en prijs.

 

De ambitie die in het RSA wordt vooropgesteld gaat uit van het stimuleren van 1000 nieuwe woningen per jaar. Gemikt wordt hierbij voornamelijk op de doelgroep ‘gezinnen met kinderen’. Bijzondere aandacht gaat naar nieuwe woontypologieën.

 

Er wordt ingezet op:

  • stadsvernieuwing: verbeteren van het bestaande woonweefsel;

  • stadsontwikkeling: selectief aansnijden van woonuitbreidingsgebieden en gebieden voor stedelijke ontwikkeling.

 

In functie van de strategische ruimtes van de stad (harde ruggengraat, zachte ruggengraat, groene Singel, lager netwerk, de centra en het levende kanaal) zijn specifieke regels uitgewerkt waarbinnen de toekomstige ontwikkelingen zullen moeten gerealiseerd worden.

 

Gezien het projectgebied tot het ‘Noorderpark’ behoort (zie ‘re-creative stad’), valt het onder de ‘zachte ruggengraat’.

Het doel van de projecten voor nieuwe woongelegenheden in de zachte ruggegraat is om innovatieve oplossingen te ontwikkelen die coherent zijn met het ontwerp van de parken, en de integratie tussen de open ruimtes en stedelijke woonbuurten te bevorderen.

Nieuwbouw binnen of aan de rand van de parken moet gezien worden als een gelegenheid om de grenzen van het park aan te passen, de toegankelijkheid te bevorderen en zelfs nieuwe woonstijlen te introduceren.

Speciale aandacht moet besteed worden aan de structuur van het publiek domein, het ontwerp van een specifieke stedelijke morfologie en verdichting. De belangrijkste pijnpunten voor deze gebieden zijn: toegankelijkheid, ‘fronten’, het ontwerp van de benedenverdieping en verdichting.

Veel gebieden in de zachte ruggegraat worden doorkruist of omringd door een groot aantal kleine waterlopen, vaak overblijfselen van een oud systeem dat bijna verdwenen is door de groei van de stad. Het is een algemene en verplichte regel om deze kleine rivieren, beken, grachten en kanalen te behouden, aangevuld met projecten voor de vergroening van de oevers. Algemeen wordt ook aangeraden dat bij het bouwen van woningen aan het water de ruimtes aan de waterkant vrijgehouden worden voor gezamenlijk gebruik. Het water moet de hoofdrol spelen bij het bepalen van de structuur van het publieke domein binnen deze gebieden.

 

 [image]

 

Uittreksel uit de kaart ‘wonen’ van het Strategisch Ruimtelijk Structuurplan Antwerpen.

 

Toepassing op het studiegebied

Binnen het studiegebied liggen delen van de “zachte ruggengraat” waarvoor specifieke ontwikkelingsmogelijkheden van toepassing zijn. Anderzijds worden een aantal gebieden uitgesloten in functie van de waterproblematiek.

 

“Re-creatieve stad”

  • De re-creatieve stad heeft als doel het verhogen van de welvaart binnen de stad. Het gaat om een voorzieningenpakket dat de stad aangenaam moet maken om te wonen. Een groene stad is daar een essentieel onderdeel van.

Aan de basis van de re-creatieve stad ligt de idee van clustering. Enerzijds zijn er de huidige lokale clusters, bestaande uit onderwijs, sport, cultuur en groene ruimte (clustering 1), anderzijds de nieuwe grootschalige clusters en toplocaties (clustering 2). De stedelijke groenstructuur tenslotte gaat uit van een versterking van de bestaande parken.

 

  • Merksem Fort wordt als een clustering 1-gebied geselecteerd. Vandaag bestaat de cluster uit een aantal verschillende en verspreide sportvoorzieningen rond het fort.

Deze locatie is als grote cluster interessant om te benadrukken om verschillende redenen: het is gesitueerd in een park, goed toegankelijk van binnen en buiten de stad (E19 – Bredabaan), en dichtbij kleinhandel, toekomstige P&R en een busterminal. Bovendien is er op de site nog onbebouwde ruimte, die – onder specifieke voorwaarden (zachte ruggegraat) – gebruikt kunnen worden voor nieuwe voorzieningen (zoals speeltuinen, in/outdour-sport, …). Het doel is om alle verschillende voorzieningen en de resulterende cluster te verbinden met het woongebied (nu is er slechts één straat naar het kerkhof, Zwaantjeslei, met uitzondering van de Bredabaan) en het gebruik van de bebouwbare zones rond de cluster te versterken.

 

  • Deurne Ertbrugge en de Fortvlakte wordt geselecteerd als gebied met mogelijkheden voor de ontwikkeling van stadsbossen op het grondgebied van Antwerpen. De potenties hebben betrekking op ingrepen rond doorwaadbaarheid en integratie van het landschap rond de spoorlijn in het kader van een GRUP voor de tweede spoorweg naar de haven.

Algemeen zijn de doelstellingen voor gebieden met mogelijkheden voor de ontwikkeling van stadsbossen:

  • het versterken van de buffer tussen de haven en de stad door middel van bossen (als filter tegen industriële vervuiling);

  • het beboste gebied verdichten langsheen het waternetwerk.

 

  • Hoewel de volkstuinen in het projectgebied niet als volkstuinen geselecteerd worden, worden er in de deelstudie algemene uitspraken over volkstuinen gedaan:

Verwaarloosde landbouwgrond kan omgevormd worden tot niet of semi-professionel landbouw, individuele tuinen om bloemen of groenten te telen, kleine gebieden om dieren te houden (paarden, schapen) en aanverwante functies zoals een kinderboerderij.

Indien deze gebieden goed beheerd worden, kunnen ze een hoge visuele waarde toevoegen aan de open ruimte en kunnen ze een bijdrage leveren aan de ecologische kwaliteit van de open ruimte en de stad in het algemeen.

 

  • Waterrijke gronden worden, ook al zijn ze qua structuur en kenmerken niet vergelijkbaar, samengenomen met de overstromingsgebieden omwille van hun kwetsbaarheid en hoge ecologische waarde. Ze worden uitdrukkelijk beschermd en hebben dan ook een zeer ‘passief’ concept nodig met betrekking op invulling en gebruik. En ze bepalen de positie van zogenaamde expansiegebieden voor de natuur.

 

  • Noorderpark (met onder andere Kwade Velden) moet de ontwikkeling garanderen van de verbindende parkstructuur in het noordelijk deel van de stad, en moet het verbinden met zowel het bebouwd perifere landschap in Brasschaat/Schoten als de Schelde en het centrum. De verbinding wordt gerealiseerd via de Groene Singel en Spoor Noord.

De basisdoelstellingen van het park zijn:

  • de ontwikkeling van de ecologische waarden van de gebieden langs de Laarse en Donksebeek;

  • sommige delen van het park zullen als natuurreservaat gebruikt worden;

  • weinig voorzieningen;

  • water als structuurbepalende elementen;

  • sportfaciliteiten in afgebakende zones en gelinkt aan het park door wandel- en fietspaden.

De recreatieve kwaliteiten van het park moeten georganiseerd worden in evenwicht tussen toegankelijkheid enerzijds en bescherming van de natuur anderzijds. In de delen die niet onder bescherming staan, is informele sport toegelaten.

 

“Een stad om in te werken”

De stad om in te werken gaat uit van 2 basisprincipes: verweving én clustering.

 

Duurzame ruimtelijke ontwikkeling veronderstelt een gezond evenwicht tussen wonen, werken en recreëren. Het doel is om ‘diffuse’ groei te promoten. Dit betekent het toelaten van allerlei kleinschalige ontwikkelingen over het ganse stadsgebied, die verweefbaar zijn met de andere functies. Zo worden alle stadsdelen gekenmerkt met een zekere dynamiek, die nodig is voor het ontwikkelen van diversiteit en identiteit.

 

Anderzijds is clustering noodzakelijk voor een aantal specifieke sectoren, noodzakelijk vanuit efficiënt ruimtegebruik en vanuit de behoefte aan specialisatie.

 

 

“Het lager netwerk”

 

Bijlage 6 - Strategische ruimten volgens het S-RSA

 

 

Het lager netwerk is een strategische ruimte bestaande uit een selectie van structurerende wegen, het openbaar vervoersysteem (spoorassen) en structurerende voet- en fietspaden. Het doel is het verbeteren van de mobiliteit , van centraliteit en van het stedelijk karakter van een aantal publieke sites (stedelijke centra). Dit uitgesproken netwerk functioneert als een verbindend net ten dienste van de verschillende stadsdelen in Antwerpen.

 

Wat het RSA eigenlijk wil bereiken zijn duidelijke beelden en een structurerende rol in de stad voor de mobiliteitsinfrastructuren, door een aantal planningsrichtingen die identiteit geven aan wegen, door spoor- en tramlijnen te benutten en te exploiteren, en hen beter te koppelen aan activiteiten rond deze infrastructuren.

 

De Victor Govaerslaan, die het projectgebied in het westen begrenst, wordt aangeduid als ‘stedelijke boulevard in de tussenstad’. De stedelijke boulevards verbinden de stedelijke centra met elkaar en verdelen het verkeer in de lokale gebieden.

 

De zachte ruggengraat speelt een belangrijke rol in het netwerk van fietspaden. Langs en doorheen de parken van de zachte ruggengraat kunnen doorlopende, non-stop fietspaden met dubbele rijrichting uitgewerkt worden. Parallel aan de A12 ten noorden van verkeerswisselaar E19/A12 en rondom die verkeerswisselaar wordt een dergelijk doorlopend, non-stop fietspad gepland.

Deze onafhankelijke en non-stop routes kunnen beschouwd worden als functionele verbindingen op het grondgebied van de stad met een hoge recreatieve functie. Ze moeten bovendien onmiddellijk toegang verlenen tot belangrijke bestemmingen als scholen, sportclusters, ziekenhuizen, commerciële concentraties; kortom, bestemmingen die een goede bereikbaarheid voor voetgangers en fietsers vragen.

 

 

 

2.5 Sectorale studies en beleidsplannen

 

2.5.1 Woonbehoeftenstudie (goedgekeurd door gemeenteraad – versie 16/11/2001)

 

Bijlage 7 - Situering binnengebieden woonbehoeftenstudie

 

De totale woonbehoefte van Antwerpen tot 2013 bedraagt ruim 14.000 woningen (waarvan ongeveer 13.000 te voldoen vóór 2008):

  • 11.000 op basis van de natuurlijke aangroei;

  • 3.000 extra op basis van de taakstelling in het RSV (het RSV stelt dat in de provincie Antwerpen 65% van de nieuwe woningen in de stedelijke gebieden gerealiseerd moeten worden).

 

Uit de woningbehoeftenstudie blijkt dat over de periode 1998-2003 ruim 5.600 woningen te weinig vrijkomen langs uitgeruste wegen en in leegstaande panden; over de periode 2003-2008 zal er een tekort zijn van bijna 2.500 woningen; over de periode 2008-2013 een overschot van ruim 900 woningen. Beschouwd over de hele planperiode 1998-2013 betekent dit dus een tekort van bijna 7.200 woningen.

In geen enkel stadsdeel (het studiegebied behoort tot stadsdeel Noordrand) is de woningvoorraad langs uitgeruste wegen en in leegstaande panden groot genoeg om (op korte en lange termijn) de eigen behoefte te dekken. Het is dus noodzakelijk om in alle stadsdelen binnengebieden aan te snijden.

 

De niet-aangesneden binnengebieden in het studiegebied die hiervoor in principe in aanmerking komen, zijn:

 

  • gelegen in deelgebied Lambrechtshoeken (waar gerekend wordt met een dichtheid van 45 wo/ha):

  • 3.29.01: gelegen in de statistische sector Tuinwijk (Merksem), tussen Laaglandlaan en Zwaantjeslei, met een oppervlakte van 4,99ha en een capaciteit van 225 woningen. Het gebied is momenteel ingenomen door weiland en akker en bevat 7 bestaande gebouwen;

  • 3.29.09 en 3.29.10: gelegen in de statistische sector Laarse Baan-West en -Oost, ontsloten door de Laarsebaan (ook mogelijk langsheen Wulpstraat en Ijsvogelstraat), met een oppervlakte van 4,43ha en een capaciteit van 199 woningen. Het westelijk deel is ingenomen door verwilderd weiland met struiken, het oostelijk deel bestaat uit braak terrein tussen appartementsgebouwen en sportterreinen;

 

Opmerking:

De woningbehoeftestudie maakt abstractie van de bouwfysische mogelijkheden van de gebieden en besteedt ook geen aandacht aan de leefkwaliteit in kader van lawaaihinder van grootinfrastructuren. Ook de overstromingsproblematiek wordt niet in acht genomen. Het betreft een cijfermatige benadering die vanuit het gemeentelijk structuurplan in opmaak zal worden bijgestuurd.

 

 

2.5.2 Mobiliteitsplan Antwerpen - Deelmobiliteitsplan Merksem – Deurne-Noord

 

Het mobiliteitsplan werd op 04/11/2004 conform verklaard.

 

Het mobiliteitsplan wenst de mobiliteit te sturen door middel van ruimtelijke ontwikkelingen en maatregelen die de vrijheidsgraden van het gemotoriseerde verkeer beperken en die alternatieve vervoerswijzen juist vergroten. Eén van de belangrijkste doelstellingen van het mobiliteitsplan is dan ook de beheersing van de groei van de automobiliteit, middels ruimtelijke herstructurering en het stimuleren van de alternatieve vervoerwijzen. Uiteraard kan in een stedelijk mobiliteitsplan enkel aan de stad gebonden groei van automobiliteit worden beïnvloed.

 

De bereikbaarheid van de stad moet gegarandeerd blijven, zij het deze bereikbaarheid van selectieve aard is. Het is juist de onbelemmerde bereikbaarheid van de stedelijke objecten die de stad voor grote problemen stelt, ook op het gebied van verkeersleefbaarheid en –veiligheid.

 

Het autoverkeersnetwerk is in eerste instantie niet bedoeld voor korte verplaatsingen. Integendeel het netwerk moet dergelijke verplaatsingen zelfs min of meer ontmoedigen. Het stedelijk netwerk moet zorgen voor een ontsluiting van het stedelijk gebied naar het hoofdwegennet. Dit alles dient gerealiseerd met de nodige aandacht voor verkeersveiligheid en -leefbaarheid.

 

Volgende morfologische basisstructuur wordt in het deelmobiliteitsplan Merksem – Deurne Noord gebruikt als onderlegger voor alle plannen:

  • een centrale ‘woonschijf’ met een lineair centrum met de Bredabaan als ruimtelijke draagstructuur en twee centrumparken;

  • een landschappelijke omkadering van deze woonschijf door:

een Ringbos;

het ‘Stadslandschap aan het kanaal’ en het Groot en Klein dok en Lobroekdok;

de Brugpoorten (te interpreteren als stedelijke verbindingsgebieden richting Luchtbal, Damwijk en Eilandje, Deurne-Noord, Kernstad

In deze laatste zone kunnen door de grote korrelgrote, ook grootschaligere ontwikkelingen waarvan men wenselijk vindt dat ze bij de (groot-)stad horen, een plaats vinden. Weliswaar onder voorwaarde dat er een zeer verzorgd en levendig openbaar domein wordt gerealiseerd.

 

De woonschijf wordt ondersteund door een interne verdeelring-structuur Bredabaan-Ringlaan-Maantjesssteenweg-Lambrechtshoekenlaan- Groenendaallaan.

 

Voor het BPA zijn volgende elementen van belang.

 

Openbaar vervoer

De Laaglandlaan wordt aangeduid als lokale openbare vervoersas;

 

Fietsroutenetwerk

Naast het fietsroutenetwerk dat zich richt op interlokale verbindingen, zijn er binnen het deelmobiliteitsplan een aantal lokale verbindingen die het netwerk vervolledigen in functie van attractiepolen zoals scholen, ziekenhuis, administraties, recreatieplekken en handelsconcentraties. Specifiek voor het BPA is het recreatief fietsroutenetwerk van belang in de randen van het studiegebied, zijnde het Ringbos en de fortengordel.

  • functionele fietsroute langs de Laaglandlaan;

  • een lokale (recreatieve) fietsroute loopt langsheen de fortengordel;

  • een bovenlokaal recreatieve fietsroute moet de verschillende forten van de kleine fortengordel verbinden. Deze loopt parallel aan de E19 en verder doorheen het BPA richting fortengordel;

Knooppunten met het functionele bovenlokale netwerk moet het mogelijk maken dat een fijnmazig fietsnetwerk ontstaat. Ook de knooppunten met het lokale netwerk dienen met zorg voor comfort en veiligheid uitgevoerd te worden;

 

Wegencategorisering

De meeste wegen binnen het BPA komen niet met naam aan bod in het deelmobiliteitsplan. Voor het hogere wegennet wordt in belangrijke mate de categorisering overgenomen en worden volgende voorstellen vanuit de stad geformuleerd.

Scenario 1: Bredabaan – Bisschoppenhoflaan kort gesloten (oostelijke ringweg)

Als stedelijke hoofdverkeersweg worden volgende wegen of wegvakken geduid:

  • de oostelijke ringweg, als relatie tussen de Bredabaan en de Bisschoppenhoflaan

  • de Victor Govaerslaan, de Maantjessteenweg, de Ringlaan en de Merksemheidelaan, als verbinding tussen Merksem en Luchtbal

Door het aanleggen van de Oostelijke ringweg worden de resterende straten gecategoriseerd als lokale wegen waarbij het onderscheid gemaakt wordt tussen lokale wegen type wijkverzamelwegen en lokale wegen type III, verder gedifferentieerd voor industriegebied en verblijfsgebieden met gemengde centrum-functies of overwegend woonfuncties. De Laarsebaan wordt in deze laatste categorie geselecteerd.

 

Scenario 2: Bredabaan – Bisschoppenhoflaan autonoom, geen oostelijke ringweg

Scenario 2, zonder de Oostelijke ringweg heeft gevolgen voor de categorisering van de hoofdstructuur van het deelgebied, met name de Bredabaan, de Groenendaallaan en de Minister Delbekelaan. In dit scenario neemt deze structuur noodgedwongen de functie van stedelijke hoofdverkeersweg op zich. De categorisering van de andere wegen is identiek aan deze van scenario 1.

 

2.5.3 Gnop (d.d. 28/04/1997)

In het GNOP wordt Antwerpen opgedeeld in verschillende deelgebieden. Kwade Velden behoort tot de ‘oostelijke districten’. Het gebied wordt niet expliciet vermeld in het GNOP maar sluit wel aan bij het ‘Fort van Merksem’.

 

Het Fort van Merksem

“Dit parkgebied van 32 ha is gelegen tussen de Bredabaan, de Fortsteenweg en de Zwaantjeslei te Merksem. Het beheer wordt volledig verzorgd door de groendienst van de Stad Antwerpen.

In het Fort van Merksem kunnen volgende gebieden onderscheiden worden:

  • de sterk begroeide taluds en aansluitende wateroppervlakten, met inbegrip van de tegenoverliggende oevers zijn biologisch zeer waardevol. De overige wateroppervlaktes met hun oevers en de zone van het voormalig reduit met aangrenzend parkachtig gebied zijn biologisch waardevol;

  • de puien van de vluchtschans en munitiedepot werden omgevormd tot een bijna natuurlijk dierenpark met verschillende diersoorten;

  • de vroegere militaire gebouwen zijn thans ingericht als lokalen voor jeugd-, sport- en socio-culturele verenigingen. Ook speelweiden, trapvelden, trimpark en zonneweiden zijn aangelegd;

  • de terpen werden ingericht door het Centrum voor Natuurbeschermingseducatie en door de Ornithologische vereniging, de Midden Europese Kanaries. Deze terpen zijn uiterst geschikt voor geleide natuurwandelingen en ornithologische waarnemingen;

  • het buitenglacis of de buitenwal van het recreatiedomein wordt grotendeels gebruikt door het Koninklijk Nationaal Werk der Volkstuinen. Het loofbos langs deze smalle buitenrand vertoont affiniteit met de typische eiken-berkenbossen van de Kempen;

  • het prachtige vesting- of ringwater (6ha) is een geschikte visgelegenheid. Het water is een biotoop voor o.a. wilde eend, waterhoen en fuut. Een enig mooi arboretum met vijver-rotstuin, boomgaard en kruidenweide werd aangelegd met een ruime collectie bomen (ongeveer 60 soorten). Elders in het park pronken ongeveer een 80-tal verschillende soorten bomen waar vooral de esdoorn en de berken de grote uitschieters zijn.

 

Actuele waarde: open landbouwgebied.

Potentiële waarde: kleinschalig landschap met typische landschapselementen zoals houtkanten, bosjes en poelen.

Knelpunt: toekomst van dit gebied is onduidelijk.

Suggestie: streven naar behoud open ruimte, als buffer tegen autoweg, als groenstrook.

 

 

 

2.6 Overige relevante wetgeving, studies en plannen

 

2.6.1 Decreet Integraal Waterbeheer (d.d. 08/07/03 – invoege 23/11/2003)

De watertoets geeft uitvoering aan het principes van de integratie van integraal waterbeleid bij de vergunningverlening. Telkens wanneer er een beslissing wordt genomen op andere beleidsterreinen van het Vlaamse Gewest en van de overige besturen, dient er op basis van dit artikel (de watertoets vormt een onderdeel van het decreet op het integraal waterbeheer) rekening te worden gehouden met het integrale waterbeleid. De betrokken overheid moet dan als het ware het dossier aan een "watertoets" onderwerpen vooraleer een beslissing te kunnen nemen. De overheden dienen bij het verlenen van een vergunning telkens te onderzoeken of de betrokken activiteit een schadelijk effect kan doen ontstaan dat vermijdbaar is. Als de uitoefening van de activiteit gepaard gaat met (een reële kans op) een te vermijden schadelijk effect dan wordt ervoor gezorgd dat er dusdanige voorwaarden worden opgelegd bij het verlenen van de vergunning, dat het ontstaan van elk schadelijk effect wordt vermeden. Deze voorwaarden kunnen b.v. betrekking hebben op de plaats of de omvang van de activiteiten, de gebruikte materialen, enz. In voorkomend geval wordt de vergunning geweigerd.

Indien het ontstaan van een schadelijk effect niet kan worden vermeden door het opleggen van gepaste voorwaarden - m.a.w. betreft het een schadelijk effect dat onvermijdbaar is, hoe men de activiteit ook uitvoert - dan dient de betrokken overheid in de vergunningvoorwaarden op te leggen dat het schadelijke effect zo veel als mogelijk zou worden beperkt, of indien dit niet mogelijk is, hersteld of eventueel gecompenseerd.

 

Wat de overstromingsrisico’s betreft levert de analyse van het kaartmateriaal volgende conclusies.

 

Van nature overstroombare gebieden (NOG)

Er wordt een zone aangeduid binnen het plangebied ten westen van de Laarsebaan tot aan de Jozef Masurebrug.

 

Recent overstroomde gebieden (ROG)

Er wordt een zone aangeduid binnen het plangebied ten westen van de Laarsebaan tot aan de Jozef Masurebrug.

 

Risicozones voor overstromingen (voorlopige afbakening)

Er wordt een zone aangeduid binnen het plangebied ten westen van de Laarsebaan tot aan de Jozef Masurebrug.

 

Besluit voor het plangebied

Op basis van deze informatie is het aangewezen om geen bijkomende bebouwing toe te laten in de getroffen zones aangezien hier in de toekomst opnieuw wateroverlast kan verondersteld worden. Om nieuwe problemen te vermijden, geeft het BPA de mogelijkheid de bestaande Brandtbeek opnieuw open te leggen en te laten meanderen zodat bijkomende buffercapaciteit gecreëerd wordt.