4.- Beschermende maatregelen voor bomen op bouwwerven (1)

Bij uitvoering van bouwwerken dienen de hiernavermelde beschermende maatregelen ter bescherming van het bomenbestand in het bijzonder bestek der werken te worden opgenomen.

Inventaris

Alvorens bepaalde beschermingsmaatregelen uit te werken is het noodzakelijk de situatie van het bomenbestand op de werf te inventariseren. Deze inventaris zal de basis vormen om bij het beëindigen van de werken, de schade die aan de bomen werd toegebracht, te bepalen.

Op een grondplan van de werf worden alle bomen op schaal aangeduid. Hierbij wordt behoudens de stamdiameter, ook de kroondiameter aangeduid. Bij deze opmeting zal de deskundige alle aanwezige bomen noteren, onafgezien van het feit of ze al dan niet moeten verdwijnen.

Aan de hand van de bouwplannen zal worden nagegaan welke bomen eventueel dienen te verdwijnen voor het uitvoeren van de werken. Deze bomen worden op het plan aangeduid. Ook ter plaatse zal op de stam der bomen die moeten verdwijnen een merkteken worden aangebracht, en wel op die manier dat dit merkteken niet door andere personen kan worden gereproduceerd. Men zal er bovendien over waken dat alleen de gemerkte bomen worden gerooid.

Elke boom die moet behouden blijven krijgt een nummer. De respectievelijke nummers worden op het bomenplan vermeld. Daarnaast wordt van elke boom een technische fiche opgemaakt. Om de actuele toestand zo goed mogelijk weer te geven, zal het hierbij vooral rekening houden met :

    • het voorkomen van de boom

    • plantwijze van de boom

    • mogelijke beschadigingen aan wortels, stam of kruin.

 

Het hierbijgevoegde model van boomfiche dient gebruikt.

Na de werken dient aan de hand van het bij de aanvang der werken opgemaakt bomenplan en de boomfiche ter plaatse nagegaan te worden of er mogelijke schade aan de boom werd aangebracht. De gegevens hieromtrent worden op de fiche aangebracht, waarna een schaderaming wordt opgemaakt.

Tijdens de werken dient er regelmatig te worden toegezien dat de bomen niet worden beschadigd, inzonderheid wat het wortelgestel betreft.

Het samenbrengen van bouw- en bomenplan zal toelaten om te bepalen :

    • langs welke zones het verkeer de werf kan oprijden

    • waar de heftoestellen op de werf mogen worden geplaatst

    • waar het materiaal mag worden opgestapeld of de grond mag worden opgehoogd

    • op welke plaatsen de werfbarakken kunnen worden opgericht

 

 

 [image]

 

 

Beschermende maatregelen

  1. Onder een werf dient verstaan: alle terreinen vooropgesteld in het bijzonder lastenboek der werken. Worden ook als werf beschouwd: alle terreinen en stapelplaatsen voor bouwmaterialen, planten enz., zelfs indien zij geen deel uitmaken van de door het werk ingenomen gronden.

 

  1. De aannemer is gehouden de worteloppervlakten van de bomen, d.w.z. onder de kroon van de boom tot 1,5 m buiten de kroonrand, ontegensprekelijk vrij te houden van:

    • alle zwaar verkeer (vrachtwagens, bulldozers, kranen enz.)

    • schaftwagens en werfketen,

    • vuurhaarden,

    • bouwmaterialen, chemische en andere afvalstoffen,

    • slib- en andere afvalwaters (bv. Afkomstig van kuisen van betonmolens enz.

    • alle aanaardingen en ophopingen van funderingsafval, evenals grond- en betonresten

 

  1. Tijdens de uitvoering van de werken moeten de stam en de wortels beschermd worden zodat geen beschadiging kan optreden. Gezien de bepalingen van punt 2 wordt hierna de volgende uitvoering voorgeschreven:

 

3.1. Heeft men te doen met een solitair (alleenstaande boom) dan wordt op 1,5 m buiten de kroonprojectie een vast hekwerk aangebracht van minimum 1,8 m hoog. Hierbij zal men er voor zorgen dat de verticale houten steunpalen stevig in de grond zijn aangebracht op de vier hoeken van de te beschermen zone. Deze steunpalen zullen dwars verbonden worden door houten planken met een minimum breedte van 15 cm en een dikte van 3 cm. Tussen de houten planken wordt een breedte van 20 à 25 cm voorzien. De maximumafstand tussen twee steunpalen bedraagt 3 m.

3.2. Heeft men te doen met een groep bomen, dan wordt op 1,5 m buiten de kroonprojectie van de bomen die zich aan de rand bevinden, een vast hekwerk van minimum 1,80 m hoogte aangebracht.

3.3. Heeft men te doen met een bomenrij, dan wordt op 1,5 m uit de kruinprojectie een vast hekwerk aangebracht evenwijdig met de stamvoeten. Het hekwerk begint op 1,5 m buiten de kruinprojectie van de eerste boom en eindigt op 1,5 buiten de kruinprojectie van de laatste boom.
De voorzorgsmaatregelen zullen door een door de opdrachtgever of ontwerper aangeduide deskundige worden gecontroleerd alvorens de werken een aanvang nemen.

 

4. Het vastspijkeren van latten en ander materiaal aan de boom is in geen geval toegestaan.

 

5. Is de werf voor zwaar verkeer enkel doorheen het bomenbestand te bereiken, dan zullen na afspraak met de deskundige hiernavolgende voorzorgsmaatregelen dienen genomen te worden.De uitgevoerde beschermingsmaatregelen zullen door de deskundige worden gecontroleerd alvorens de werken een aanvang nemen.

    • Van het te berijden grondoppervlak wordt de bovenste 20 cm met de hand weggegraven en buiten de wortelzone der bomen opgestapeld.

    • In de uitgegraven gedeelten wordt een kiezellaag grind 3/15 op een dikte van 20 cm aangebracht

    • Op deze grindlaag worden metalen rijplaten gelegd.

    • De stammen van de bomen die langs de doorgangsweg staan, moeten beschermd worden met een vast hekwerk (zie punt 3.3)

 

De uitgevoerde beschermingsmaatregelen zullen door de deskundige worden gecontroleerd alvorens de werken een aanvang nemen.

 

6. Eventueel insnoeien van takken en wortels dienen na het advies van de deskundige te worden uitgevoerd volgens diens onderrichtingen.

7. De wortels van de bomen moeten zoveel mogelijk behouden blijven. Indien de wortels dienen verwijderd te worden voor het uitvoeren van grondwerken, zal men als volgt tewerk gaan::

7.1 Een sleuf graven van minimum 50 cm breedte, met de spade, en op 1,5 m buiten de kroonrand

7.2 De wortels zuiver afkappen en de gemaakte wonde bijsnijden met snoeimes of scherpe bijl. De wonde zo klein mogelijk maken.

7.3 De volledige wondoppervlakte insmeren met een wondafdekkingsmiddel dat tevens een fungicide bevat.

 

7.4 Na verzorging van de wonden wordt langs de buitenzijde van de sleuf een bekisting aangebracht.

 

7.5 De sleuf opvullen met teelaarde, waarvan de samenstelling dient te voldoen aan de normen zoals deze in het typebestek zijn opgenomen.

 

Alvorens de sleuf met teelaarde te vullen, zal de deskundige de verzorging van de gemaakte wonden controleren.

 

8. Dienen kabel- en pijpleidingen te worden aangebracht, dan zullen deze al naargelang de groeivorm van het wortelgestel onder of boven het wortelsysteem worden aangelegd.

8.1. Worden de leidingen boven en tussen de wortels aangelegd, dan zal men ervoor zorgen dat de sleuf met de hand wordt uitgegraven. De beschadigde wortels zullen worden verzorgd (punt 7.1). De sleuf opvullen met teelaarde, waarvan de samenstelling dient te voldoen aan de normen zoals deze in het typebestek zijn opgenomen.

 

8.2. Worden de leidingen onder het wortelsysteem aangelegd, dan zullen onder het wortelgestel openingen geboord worden waardoor men steunbuizen voor de leiding kan aanbrengen. Deze boring moet gebeuren op minstens 2,5 m van de stam, en op een diepte van minimum 0,5 à 1m.

 

9. Indien het grondwater moet worden opgepompt, zal de deskundige hiervan op de hoogte worden gesteld. De nadelige gevolgen door de verlaging van de grondwaterstand zullen bij middel van hieronder beschreven voorzieningen moeten worden opgevangen.

 

 

 

 

Fig. 1: bescherming van een solitair boom

 

 [image]

 

 

 

Fig. 2: bescherming van een bomengroep

 

 [image]

 

Fig. 3: bescherming van een bomenrij

 

 [image]

 

 

Fig. 4: bescherming van de bomen bij het regelmatig overrijden van de wortelzone

 

 [image]

 

Fig. 5: voorzorgsmaatregelen bij afgravingen

 

 [image]

 

Fig. 5: voorzorgsmaatregelen bij afgravingen

 

 [image]

 

Fig. 6: kabel- en pijpleidingengreppels in het worteloppervlak

 

 [image]