STEDENBOUWKUNDIGE VOORSCHRIFTEN

 

 

 

VOORAFGAAND ARTIKEL - ALGEMENE BEPALINGEN

 

0.01. TERMINOLOGIE

Voor de toepassing van onderhavige voorschriften wordt verstaan onder:

 

1. AANEENGESLOTEN GEBOUW:

gebouw waarvan de beide zijgevels op de perceelsgrens zijn geplaatst.

 

2. ACHTERGEVELBOUWLIJN:

grens tussen de bouwstrook en de strook voor (binnenplaatsen en) tuinen.

 

3. AUTOGARAGE:

gebouw geschikt voor het stallen van een of meer auto’s met uitsluiting van enig bedrijf.

 

4. BALKON:

open uitbouw aan de bovenverdieping van een huis.

 

5. BERGPLAATS:

gebouw dat tot berging wordt aangewend, met uitsluiting van enig bedrijf.

 

6. BOUWHOOGTE:

Hoogte van een bouwwerk die - indien niet anders aangeduid - moet worden gemeten van het grondpeil tot de bovenkant van de deksteen of de kroonlijst.

 

7. BOUWLIJN

Lijn waarop de voorgevel van een gebouw is geplaatst.

 

8. BOUWSTROOK:

strook die over haar gehele diepte voor bebouwing in aanmerking komt.

 

9. BOUWVRIJE STROOK:

strook waarin - behoudens speciale bepalingen - geen constructies mogen worden opgericht.

 

10. BOUWVRIJE VOORTUINSTROOK:

strook grond, met een bepaalde diepte, gelegen tussen de rooilijn en de voorgevelbouwlijn.

 

11. BOUWVRIJE ZIJTUINSTROOK:

strook grond, met een bepaalde breedte, gelegen tussen de zijgrens van een perceel en de vrijstaande zijgevel van een kopgebouw of van een vrijstaand gebouw en waarvan de diepte gelijk is aan die van de aanpalende bouwstrook.

 

12. CONSTRUCTIE:

elk bouwwerk van hout, steen, metaal of ander bouwmateriaal dat hetzij met de grond verbonden is, hetzij op de grond geplaatst is en zodanige afmetingen heeft dat het niet zonder voorbereidende werkzaamheden kan worden verplaatst.

 

13. DAKBASIS

Denkbeeldig vlak dat de beide vlakken van een zadeldak in hun onderste zijde evenwijdig met de nok snijdt.

 

14. DAKTERRAS

Dak van een huis of een deel ervan dat is aangelegd om erop te verblijven.

 

15. DAKVENSTER:

uit het dakvlak vooruitspringend venster.

 

16. ERKER

uitbouwsel aan een gevel dat zich over een of meer verdiepingen uitstrekt.

 

17. GEBOUW:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met doorgaande muren omsloten ruimte vormt.

 

18. GEGROEPEERDE BEBOUWING:

bebouwingswijze waarbij kleine groepen van gelijkvormige gebouwen, huizenblokken genaamd, worden afgescheiden door bouwvrije zijtuinstroken.

 

19. GEKOPPELDE BEBOUWING:

bebouwingswijze waarbij twee gelijkvormige gebouwen worden geplaatst op dezelfde zijgrens van een perceel en op eenzelfde bouwlijn, zodat zij een harmonisch geheel vormen.

 

20. HANDELSINRICHTING

gebouw bestemd voor het exploiteren van een handelszaak, met uitsluiting van elk ander bedrijf en al dan niet samengaand met de bewoning van een deel van het gebouw.

 

21. HOEKGEBOUW:

gebouw opgericht op een perceel dat aan twee straten paalt op de plaats waar deze elkaar kruisen.

 

22. HOK:

gebouw bestemd voor het onderbrengen van huisdieren, zonder handels- of bedrijfsdoeleinden.

 

23. HUIZENBLOK:

groep van twee of meer gebouwen die aan beide uiteinden met een kopgebouw is afgewerkt.

 

24. KLEINBEDRIJF:

bedrijf op een kleine schaal waarvan het bestaan of de werking, uit oogpunt van rust en hygiëne, verenigbaar is met de eisen in een woongebied.

 

25. KOPGEBOUW:

gebouw aan een der uiteinde van een huizenblok en waarvan de vrijstaande zijgevel als een voorgevel is afgewerkt.

 

26. LUIFEL:

afdak aan de voorgevel of aan de vrijstaande zijgevel van een gebouw.

 

27. SCHEIDSMUUR:

gevel van een gebouw die is opgericht op de grens van twee erven.

 

28. UITBOUW:

uitspringend aanbouwsel zonder bovenverdieping.

 

29. UITSPRONG

deel van een gevel dat niet in hetzelfde vlak ligt als het overige gedeelte van die gevel.

 

30. VOORGEVELBOUWLIJN:

denkbeeldige lijn die op de plaatsen zonder voortuinstrook samenvalt met de rooilijn, en op de andere plaatsen de grens vormt tussen de voortuinstrook en de bouwstrook.

 

31. VRIJSTAANDE BEBOUWING

Bebouwingswijze waarbij de beide zijgevels van een gebouw op een minimale afstand van de perceelgrenzen zijn geplaatst.

 

32. VRIJSTAANDE GEVEL:

gevel of gedeelte van een gevel waartegen niet wordt aangebouwd.

 

33. WONING:

huis of deel van een gebouw, bestemd voor de huisvesting van één enkel gezin.

 

34. WOONHUIS:

gebouw uitsluitend tot huisvesting van één of meer gezinnen ingericht.

 

35. ZADELDAK:

dak gevormd door twee gelijkhellende dakvlakken van gelijke lengte die in een nok samenkomen.

 

 

 

0.02 TOEPASSINGSMODALITEITEN VAN DE BEBOUWINGSVOORSCHRIFTEN

Indien er in de strook voor hoofdgebouwen meer dan een mogelijkheid is voorzien wat de voorgevelhoogte, de dakhelling of de te verwerken materialen betreft, of indien er in die strook geen bepaalde kleur voor het materiaal van gevels of van dakbedekkingen is voorgeschreven, zullen de voorgevelhoogte, de dakhelling en het nokpeil, alsmede de aard en de kleur van de aangewende materialen voor gevels en dakbedekking zoals voorzien in de bouwaanvraag waarvoor het eerst een vergunning wordt afgegeven, voor het gehele huizenblok waarvan het vergunde gebouw deel uitmaakt bindend zijn.

0.03 AFWIJKING VAN DE BEBOUWINGSVOORSCHRIFTEN

Indien er in een huizenblok reeds een gebouw bestaat dat werd opgericht overeenkomstig een vergunning afgegeven door de daartoe bevoegde overheid, zullen de overige gebouwen op te richten in dat blok, zo nodig in afwijking van de onderhavige voorschriften doch onverminderd de afwijkingsmogelijkheden voorzien in artikel 51 der wet van 29 maart 1962, aan dat bestaand gebouw moeten worden aangepast wat de voorgevelhoogte, de kleur van het gevelmateriaal, de dakvorm (helling en nokpeil) en de dakbedekking (aard en kleur) betreft.

 

0.04 ALGEMEEN GELDIGE VOORSCHRIFTEN:

 

1 DAKVENSTERS m.b.t. art.1, art. 2 en art. 6

 

m.b.t. art.1, art.2 en art.6

    1. Op vrijstaande gebouwen: steeds toegelaten

    2. Op aaneengesloten gebouwen en kopgebouwen

      1. Gevallen waarin oprichting is toegelaten
        - Op het achterste dakvlak steeds toegelaten
        - Op het driehoekige dakvlak van een schilddak: steeds verboden
        - Op het voorste dakvlak: slechts toegelaten indien de dakhelling 40° overschrijdt.

      2. Plaats van oprichting:
        Op 0,40m uit de snijlijn van het gevelvlak met het dakvlak en op minimum 1m afstand van de scheidsmuren en van de vrijstaande zijgevel.

m.b.t. art.3, art.4 en art.5

idem als “DAKVENSTERS m.b.t. art. 1, 2 en 6”, behoudens andere bepalingen, opgenomen in de verkavelingsvoorschriften.

 

2 KROONLIJSTEN m.b.t. art. 1, art.2 en art.6

 

m.b.t. art.1, art.2 en art.6

2.1 Bij vrijstaande gebouwen:

    • lijstgoot is niet verplicht

 
2.2 Bij aaneengesloten gebouwen en kopgebouwen:

behalve de topgevels moeten alle vrijstaande gevels, die vanaf de openbare

weg zichtbaar zijn en die niet op de perceelsgrens zijn geplaatst, worden

voorzien van een lijstgoot met een oversteek van:

    • 0,50m aan de voorgevel van een hoofdgebouw

    • 0,20 à 0,50m aan de overige gevels

 

m.b.t. art.3, art.4 en art.5

Idem als “KROONLIJSTEN m.b.t. art. 1, 2 en 6”, behoudens andere bepalingen, opgenomen in de verkavelingsvoorschriften.

 

3 UITSPRONGEN UIT HET GEVELVLAK VAN EEN HOOFDGEBOUW

 

m.b.t. art.1, art.2 en art.6

  1. Bij aaneengesloten, gegroepeerde of gekoppelde bebouwing

    1. Uit de voorgevel:

      1. Erkers, balkons: maximum uitsprong 0,50m op minimum 2,50m boven het voetpadniveau en op minimum 0,50m afstand van het verlengde van elke scheidsmuur.

      2. Luifels:
        maximum uitsprong: 1m op minimum 2,50m boven het voetpadniveau

      3. Overige uitsprongen: maximum 0,30m op minimum 2,50m boven het voetpadniveau

    2. Uit de vrijstaande zijgevel:
      Alle uitsprongen zijn toegelaten voor zover zij zich niet in de bouwvrije zijtuinstrook bevinden.

    3. Uit de achtergevel:
      Terrassen, balkons: uitsprong uit het voorziene profiel maximum 2,00m op minimum 2,00m afstand van elke perceelgrens.

  2. Bij vrijstaande bebouwing:
    Alle uitsprongen zijn toegelaten voor zover zij zich niet in een bouwvrije strook bevinden.

 

m.b.t. art.3, art.4 en art.5

  1. Bij aaneengesloten, gegroepeerde of gekoppelde bebouwing

    1. Uit de voorgevel indien er geen voortuinzone of concessiezone of een voortuin- of concessiezone van kleiner dan 1,00m is tussen de bouwzone en de openbare weg.

      1. Erkers, balkons, loggia’s en uitspringende geveldelen:
        Een uitsprong mag maximum 0,50m meten, mits de horizontale afstand van de uiterste grens van deze uitsprong tot het verticale vlak getrokken vanuit de voorkant van de boordsteen of berm, 0,75m bedraagt.
        Een uitsprong moet begrepen zijn tussen twee verticale vlakken, uitgaande van de erfscheiding en elk met de gevel een hoek van 45° uitmakend, en minimum 2,50m boven het peil van het voetpad gelegen zijn.
        Deze hoogte mag herleid worden tot 2,20m indien de uitsprong maximaal 0,30m bedraagt.

 

      1. Luifels:
        Een grootste uitsprong mag niet meer bedragen dan de breedte van het voetpad min 0,75m, met een maximum van 0,90m uit de bouwlijn.
        De luifel moet tenminste 2,50m boven het peil van het voetpad gelegen zijn. Deze hoogte mag herleid worden tot 2,20m indien de uitsprong maximum 0,30m bedraagt.
        De lengte van de luifel mag maximaal 2/3 van de gevelbreedte bedragen.

    1. Uit de voorgevel indien er wel een voortuinzone of concessiezone is van minimaal 1,00m uit de voorgevel tussen de bouwzone en de openbare weg.

      1. Erkers, balkons: maximumuitsprong 0,75m

      2. Luifels: maximum uitsprong 1,00m op minimum 2,20m boven het voetpadniveau
        De lengte van de luifel mag maximaal 2/3 van de gevelbreedte bedragen.

    2. Uit de vrijstaande zijgevel zijn alle uitsprongen toegelaten voor zover zij zich niet in de bouwvrije zijtuinstrook bevinden.
      In de bouwvrije zijtuinstrook gelden de bepalingen opgenomen in art. 3.1.2.
      Nochtans moeten de inzichten gerespecteerd worden, voorzien in het burgerlijk wetboek.

    3. Uit de achtergevel

      1. Terrassen, balkons: uitsprong uit het voorziene profiel maximum 2,00m op minimum 2,00m afstand van elke perceelgrens.

      2. Erkers: uitsprong uit het voorziene profiel is verboden

      3. Luifels: begrensd door het toegelaten bouwvolume of maximaal 2,00m achter het hoofdvolume

  1. Bij vrijstaande bebouwing zijn alle uitsprongen toegelaten voor zover zij zich niet in een bouwvrije strook bevinden. In de bouwvrije strook gelden de bepalingen opgenomen in 3.1.2

 

4 Autogarages in de bouwvrije stroken

 

m.b.t. art.1, art.2 en art.6

  1. Plaatsing:

    1. De voorgevel:
      Op minimum 5,00m uit de voorgevelbouwlijn

    2. De achtergevel:
      Op een afstand uit de achtergevelbouwlijn die niet groter mag zijn dan de diepte van de aanpalende bouwstrook

    3. Een zijgevel:
      Op de perceelgrens

  2. Bouwhoogte
    Gemeten vanaf het voetpadniveau tot de bovenkant van de kroonlijst: 3.00m

  3. Gevelmaterialen:

    1. Gevels zichtbaar vanaf de openbare weg: rode gevelsteen

    2. Overige gevels: baksteen

  4. Dakvorm:
    Plat dak

  5. Nota:
    De oprichting overeenkomstig de vermelde voorschriften van een autogarage in de bouwvrije zijtuinstrook kan, indien niet op de kaart voorzien, slechts worden toegestaan op voorwaarde dat:

    1. De plaatsing op de perceelgrens van afzonderlijke bijgebouwen in het betrokken gebied is toegelaten ingevolge de voorschriften vervat in de volgende artikelen

    2. Door de aanvrager en door de eigenaar van het aangrenzende perceel, op de zijgrens waarvan de autogarage zal worden opgericht, een ondertekende verklaring wordt voorgelegd waaruit blijkt
      - dat hij kennis heeft van het bouwplan van de aanvrager
      - dat het hem bekend is dat, bij de oprichting van een afzonderlijke autogarage op zijn perceel, aan hem of zijn rechtverkrijgenden de verplichting zal worden opgelegd tot plaatsing ervan op dezelfde bouwlijn en tot uitvoering ervan in hetzelfde gevelmateriaal.

 

m.b.t. art.3, art.4 en art.5

idem als autogarages in de bouwvrije zijtuinstroken m.b.t. art. 1, 2 en 6, behoudens

andere bepalingen, opgenomen in de verkavelingsvoorschriften.

 

5 Erfscheidingen

 

m.b.t. art.1, art.2 en art.6

  1. Verplichte afsluitingsmuur (aangeduid op de kaart):
    moet tezelfdertijd als het hoofdgebouw worden opgericht met een hoogte van 2,00m. en uitgevoerd in gevelmateriaal, afgedekt met verglaasde muurkappen, natuursteen of ezelsrug.

  2. Facultatieve afsluitingsmuren tussen de erven onderling en tussen een erf en de openbare weg.
    Behoudens andersluidende bepalingen in het (de) volgende artikel(en):

    1. In de voortuinstrook: muurtje in gevelmateriaal waarvan de hoogte, behoudens de posten naast de ingangen, 0,40m niet overschrijdt

    2. In de zijtuinstrook: muurtje in gevelmateriaal met een maximumhoogte van 0,40m

    3. In de strook voor binnenplaatsen en tuinen
      - bij vrijstaande bebouwing: verboden
      - bij aaneengesloten, gegroepeerde of gekoppelde bebouwing: een afsluitingsmuur in gevelmateriaal is toegelaten in het verlengde van de scheidsmuur van het hoofdgebouw tot een maximumhoogte van 2,00m
      De uitvoering in betonplaten is geoorloofd voor zover de constructie niet zichtbaar is vanaf de openbare weg.

m.b.t. art.3, art.4 en art.5

idem als “ERFSCHEIDINGEN m.b.t. art. 1, 2 en 6”, behoudens andere bepalingen, opgenomen in de verkavelingsvoorschriften.

 

6 Hellende op- en afritten:

 

m.b.t. art.1, art.2 en art.6

  1. In de bouwvrije voor- en zijtuinstroken: verboden

  2. In de strook voor binnenplaatsen en tuinen:
    Afritten toegelaten: opritten toegelaten op minimum 3,00m afstand van de perceelgrens en met een maximumhoogte van 1,50m boven het voetpadniveau.

 

m.b.t. art.3, art.4 en art.5

  1. In de bouwvrije voor- en zijtuinstroken: verboden

  2. In de strook voor binnenplaatsen en tuinen:
    afritten toegelaten; opritten toegelaten binnen het volume toegelaten voor constructies op minimum 3,00m afstand van de perceelgrens en met een maximumhoogte van 1,50m boven het voetpadniveau

 

7 Wijziging van het bodemreliëf

 

m.b.t. art.1, art.2 en art.6

In de bouwvrije voor- en zijtuinstroken is een wijziging van het bodemreliëf slechts toegelaten voor zover het maaiveld niet hoger of lager gebracht wordt dan het voetpadniveau.

m.b.t. art.3, art.4 en art.5

  • In de bouwvrije voor- en zijtuinstroken is een wijziging van het bodemreliëf slechts toegelaten met een helling van 2% van het voetpad af voor zover het maaiveld niet meer dan 40cm hoger gebracht wordt dan het voetpadniveau.

  • In de strook voor binnenplaatsen en tuinen is een wijziging van het bodemreliëf toegelaten voor zover het bouwvolume blijft in het toegelaten volume voor constructies en de waterhuishouding volledig op het eigen perceel wordt opgelost.
    Afwijking: hiervan kan afgeweken worden met de uitdrukkelijke toestemming van de eigenaar van het belendend perceel.

 

8 Vellen van bomen

 

m.b.t. art.1, art.2 en art.6

De ontbossing en het vellen van hoogstammige bomen kan slechts worden toegestaan voor zover zulks noodzakelijk is met het oog op de oprichting van de gebouwen en het nemen van toegang tot die gebouwen.

m.b.t. art.3, art.4 en art.5

De ontbossing en het vellen van hoogstammige bomen kan slechts worden toegestaan voor zover zulks noodzakelijk is met het oog op de oprichting van de gebouwen en het nemen van toegang tot die gebouwen.
Een hoogstammige boom is elke boom die op 1,50m hoogte een stamomtrek heeft van minstens 30cm of waarvan de stam minstens 3,50m hoog is.
Bij het verlenen van de vergunning tot het vellen van bomen kan het College van Burgemeester en Schepenen voorwaarden stellen en hiertoe van de aanvrager vorderen dat tot een passende heraanplanting wordt overgegaan.

 

 

9 Parkeerruimte - Laad- en losplaatsen

 

9.1 Algemene voorschriften:

  1. Binnen de grenzen van het perceel waarop een gebouw wordt opgericht of verbouwd en binnen de strook bestemd voor bebouwing of op een overeenkomstig de stedenbouwkundige voorschriften specifiek daartoe bestemde plaats dient tegelijkertijd een parkeerruimte en/of laad- en losplaats te worden aangelegd met een beschikbaar aantal parkeerplaatsen of grootte zoals hierna bepaald onder art. 9.3. Om in aanmerking te komen moet de parkeerruimte beantwoorden aan het bepaalde in art. 9.4.

  2. Indien het niet mogelijk of wenselijk is de vereiste parkeerruimte geheel of gedeeltelijk op het bouwperceel zelf te voorzien, kan door het College van Burgemeester en Schepenen vergunning worden verleend de parkeerruimte aan te leggen op een perceel of te voorzien in een gebouw dat gelegen is of zich bevindt in een straal van vierhonderd meter, gemeten vanaf de grenzen van het bouwperceel.

  3. Indien de vereiste parkeerruimte, zoals bepaald onder punten 9.1.1 en 9.1.2 hierboven, geheel of gedeeltelijk niet wordt, kan of mag worden aangelegd zal door de aanvrager een belasting of compensatoire vergoeding aan het gemeentebestuur moeten worden betaald naar rato van de ontbrekende parkeerplaatsen, zoals vastgesteld door de gemeenteraad.

  4. Voor de toepassing van het voorschrift vermeld onder 9.1.2 dient ermee rekening gehouden te worden dat een parkeerruimte slechts in aanmerking kan worden genomen voor zover zij nog niet werd geteld om te voldoen aan de verplichting van een ander gebouw.
    Daarenboven moet die parkeerruimte aangelegd zijn, of ingericht worden in een gebouw opgericht overeenkomstig een bouwvergunning na 11 november 1964 afgeleverd of een onbebouwd perceel grond waarvoor een vergunning werd verleend (cfr. art. 6.2.1 van de “
    Bouwcode”)

 

9.2 Gegevens te verstrekken door de aanvrager

  1. Elke bouwaanvraag moet worden aangevuld met een berekeningsnota waaruit blijk dat aan het vereiste beschikbaar aantal parkeerplaatsen in verband met het bouwwerk is voldaan.

  2. Op het grondplan dat bij een bouwaanvraag is gevoegd moeten de parkeerplaatsen aangeduid zijn door middel van rechthoekjes die voldoen aan de onder art. 9.4.1 bepaalde minimum afmetingen. Op dat grondplan moeten de toegangen met hun afmetingen duidelijk worden getekend.

  3. Indien de parkeerruimte geheel of gedeeltelijk buiten het bouwperceel is voorzien, moeten bij de bouwaanvraag de nodige bewijsstukken worden gevoegd, aangaande het perceel of gebouw waarop in toepassing van artikel 9.1.2. parkeerruimte voorzien wordt.

  4. Indien het perceel of het gebouw waarop de parkeerruimte zal worden aangelegd, op het grondgebied van een andere gemeente ligt dan die waarop het hoofdgebouw wordt gebouwd of verbouwd, dient door de aanvrager een attest bij de bouwaanvraag te worden gevoegd afgegeven door het betrokken gemeentebestuur, waarbij bevestigd wordt enerzijds dat de grond, of de in het gebouw aangeduide parkeerplaatsen nog niet als parkeerplaatsen werden aangewend voor enig ander gebouw, en anderzijds dat er vanwege het gemeentebestuur geen bezwaar bestaat tegen het aanleggen van het terrein of het gebouw als parkeerruimte.

  5. Indien de bouwaanvraag betrekking heeft op verbouwingswerken moet uit de aanvraag de bestaande toestand blijken wat de bestaande bestemmingen en hun respectieve oppervlakte betreft.

9.3 Bepalingen van de vereiste stallingscapaciteit

    1. Vloeroppervlakte: berekeningswijze
      De vloeroppervlakte wordt gemeten tussen de onbeklede buitenwanden van de gevelmuren van alle ruimten die kunnen worden afgesloten zonder rekening te houden met de onderbrekingen door scheidingsmuren of verticale dienstwegen. De vloeroppervlakte van lokalen die zich beneden de gelijkvloerse verdieping bevinden worden alleen meegerekend indien ze een bestemming hebben die vermeld is in de opsomming van art. 83.3.1 of indien het plafond ervan gelegen is hoger dan 1,50m boven de pas van de straat.

    2. Nieuwbouw, verbouwing, gebruikswijziging

      de normen uit 9.3.3 gelden:

 

      1. bij bestemmingswijzigingen zonder verbouwing: voor het gedeelte waarvan de bestemming wordt gewijzigd dient de norm wat betreft de nieuwe bestemming worden toegepast. De bestemmingswijziging van overeenkomstig onderhavige voorschriften aangelegde parkeerruimte kan alleen mits voorafgaande compensatie wat betreft de ontbrekende parkeerplaatsen overeenkomstig art. 9.1

      2. voor verbouwing, uitbreiding of nieuwbouw gepaard gaande met gehele of gedeeltelijke afbraak waarbij de toestand voor de werken duidelijk kan vastgesteld worden op het ogenblik van de aanvraag.:

        • zonder bestemmingswijziging: alleen voor bijkomende woningen of schijven als bedoeld in art. 9.3.3

        • met bestemmingswijziging: alleen voor het gedeelte waarvan de bestemming wordt gewijzigd plus de eventuele uitbreiding van dit gedeelte.

        1. in alle andere gevallen: in hun geheel

    1. Normen

      1. De eerste kolom geeft de aard of bestemming aan, de tweede het vereiste beschikbaar aantal parkeer- , laad- en losplaatsen.

 

woningen

1 per woning, vrijstelling: voor de eerste woning of de onderste woonlaag per perceel.

Voor sociale woningbouw: aanleg 60%, 40% ruimte reservatie

handelsgebouwen zoals winkels, cafés, hypermarkten, superbazaars, supermarkten, winkelgalerijen, exporuimten, traiteurs

0-100m² vloeroppervlakte: geen

100 – 1000m²: 1 per schijf van 100m²

gedeelte boven 1000m² 1 per bijkomende schijf van 10 m³ + eigen laad en losplaats op eigen terrein per schijf van 1000m²

industriële en ambachtelijke gebouwen zoals werkplaatsen, ambachtelijke bedrijven, fabrieken, kleinnijverheid, garagebedrijven, opslagplaatsen

0 – 100m² vloeroppervlakte: geen

100 – 1000m²: 1 per schijf van 100m²

meer dan 1000m²(*): idem + 1 laad- en losplaats op eigen terrein per schijf van 1000m²

NB: afwijkingen (cfr. 9.3.4.2)

Kantoren

0 – 100m² vloeroppervlakte: geen

100 – 1000m²: 1 per schijf van 100m²

gedeelte boven 1000m²(*): 1 per bijkomende schijf van 50m²

zalen voor vertoningen zoals bioscopen, concertzalen, schouwburgen,

1 per 10 vaste zitplaatsen (maximale capaciteit)

Inrichtingen voor sport en recreatie

1 per 10 toeschouwers + sportbeoefenaars (maximale capaciteit)

Hotel of collectieve woning zoals bejaardenflats, studentenkamers of pension,,…

1 per 3 kamers

verzorgingsinstellingen zoals Klinieken bejaardentehuizen

1 per 4 bedden

Onderwijsinrichtingen

1 per klas

 

      1. Indien verschillende van de in art. 9.3.3.1 opgesomde bestemmingen samen in één gebouw voorkomen moeten bovenstaande normen overeenkomstig de omvang van elke bestemming toegepast worden. Wat betreft het al dan niet overschrijven van de grens van 1000m² dient echter uitgegaan van de totale omvang van gans de inrichting, eventueel bestaande gedeelten inbegrepen.

 

9.3.4 Afwijkingen

 

    1. Afwijkingen van bovenstaande normen kunnen alleen worden toegestaan voor gebouwen die als monument gerangschikt zijn of gelegen zijn in een beschermd landschap, in een herwaarderingsgebied of een gebied dat overeenkomstig bepalingen van het gewestplan een culturele, historische of wetenschappelijke waarde heeft.

    2. Op verzoek van de aanvrager kan, bij industriële of ambachtelijke gebouwen, de berekening van de vereiste parkeerruimte naar rato van 1 parkeerplaats per 5 tewerkgestelde personen geschieden, wanneer een nieuw gebouw wordt opgericht en per 5 supplementair tewerkgestelde personen wanneer een bestaande inrichting wordt verbouwd.

 

9.4 Afmetingen en toegankelijkheid van parkeerplaatsen en laad- en losplaatsen

    1. Minimale afmetingen van stallingsplaatsen, laad- en losplaatsen en hun toegangen
      Opdat een stallingsplaats in aanmerking zou kunnen worden genomen bij de berekening van de stallingscapaciteit moeten de afmetingen overeenstemmen met de minima aangegeven op
      fig.1 en 2. Ook de toegangswegen moeten de op deze figuren aangegeven minimumafmetingen hebben.
      De op deze figuren tussen haakjes vermelde alternatieven mogen slechts samen worden toegepast als volgt: bij een kleinere breedte van de toegangsweg hoort een grote breedte van de stallingsplaats.
      Opdat een laad- en losplaats in aanmerking zou kunnen worden genomen moet ze min. 4 bij 15m meten, rechtstreeks toegankelijk zijn vanaf de openbare weg voor vrachtwagens waarvan de lengte met die van de laad- en losplaats correspondeert.

 

    1. Toegankelijkheid van de stallingsplaats
      Elke parkeerplaats moet aan de toegangsweg grenzen. Bij wijze van uitzondering is het evenwel toegelaten bij woon- en kantoorgebouwen parkeerplaatsen te voorzien die slechts kunnen worden ingenomen na eventuele verplaatsing van één ander autovoertuig.

 

    1. In- en uitritten

 

    1. Op de rooilijn mag de gezamenlijke breedte van in- en uitritten naar garages, parkeerplaatsen en laad- en losplaatsen niet meer bedragen dan 1/3 van de perceelsbreedte op die rooilijn gemeten, met een maximum van 2 in- en/of uitriten van elk 4m per perceel.In uitzonderlijke gevallen kan het College van Burgemeester en Schepenen voor te smalle percelen een afwijking toestaan op voormelde bepalingen voor zover het straatbeeld hierdoor niet geschaad wordt.

 

    1. De helling van een op- of afrit mag over een afstand van 5m, gemeten vanaf de rooilijn, niet meer dan 4% bedragen.

    2. Het College van Burgemeester en Schepenen kan op grond van de bestaande toestand afwijkingen toestaan op de bepalingen van art. 9.4.1 en 9.4.2.

 

fig. 1 Parkeerruimten en toegangen: vakken 90° en 60°

 

 [image]

 

 [image]

 

 

fig. 2 Parkeerruimten en toegangen: vakken 45° en 30°

 

 [image]

 

 [image]

 

9.6.1. Overeenkomst m.b.t. parkeerruimte in een gebouw

Tussen

1. de heer

wonende te

eigenaar van het gebouw te

kadastraal bekend

opgericht overeenkomstig de bouwvergunning

afgegeven op door het College van Burgemeester en schepenen
van en bevattend (1)
parkeerplaatsen, die nog niet werden in aanmerking genomen als
parkeerruimte om te voldoen aan de door de bevoegde overheid
terzake gestelde eisen;

 

verder partij enerzijds genoemd;

 

2. en de heer

wonende te

bouwheer van (2)

op het terrein gelegen

kadastraal bekend

 

verder partij anderzijds genoemd;

Wordt het volgende overeengekomen

 

  1. de parkeerplaatsen op het bijgaand plan genummerd van tot worden door de partij enerzijds onherroepelijk ter beschikking gesteld van de partij anderzijds, om te dienen als parkeerruimte ten behoeve van het gebouw
    dat door de partij anderzijds wordt opgericht;

 

  1. de partij enerzijds verbindt zich ertoe voor haar en voor haar rechthebbende en rechtverkrijgende de voormelde parkeerplaatsen niet meer in aanmerking te brengen als parkeerruimte voor andere gebouwen, waarvoor het bestaan van parkeerplaatsen door de bevoegde overheid als voorwaarde wordt gesteld tot het bekomen van de bouwvergunning;

 

  1. de partij anderzijds verbindt zich ertoe in de verkoop- of verhuurakten van het geheel of van een gedeelte van het op te richten gebouw, een clausule in te lassen, waarbij de eigenaar of huurder in kennis wordt gesteld van onderhavige overeenkomst.

 

 

Gedaan te , de

de partij enerzijds, de partij anderzijds,

 

 

Opgemaakt in drie originelen waarvan één kosteloos ter beschikking wordt gesteld van het College van Burgemeester en Schepenen.

--------------------------------------------------------------------------------

(1) aantal

(2) bestemming van het gebouw, o.m. huis, flatgebouw, winkelhuis

9.6.2. Overeenkomst m.b.t. parkeerruimte op een terrein

Tussen

1. de heer

wonende te

eigenaar van het perceel te

kadastraal bekend

en geschikt voor het plaatsen van (1)
personenwagens, zoals aangegeven op bijgaand plan, en die nog niet
werden in aanmerking genomen als parkeerruimte om te voldoen aan de
door de bevoegde overheid ter zake gestelde eisen;

 

verder partij enerzijds genoemd;

 

2. en de heer

wonende te

bouwheer van (2)

op het terrein gelegen

kadastraal bekend

 

verder partij anderzijds genoemd;

 

Wordt het volgende overeengekomen

 

  1. de parkeerplaatsen op het bijgaand plan genummerd van tot worden door de partij enerzijds ter beschikking gesteld van de partij anderzijds, om te dienen als parkeerruimte ten behoeve van het gebouw
    dat door de partij anderzijds wordt opgericht;

 

  1. de partij enerzijds verbindt zich ertoe voor haar en voor haar rechthebbenden en rechtverkrijgende de voormelde parkeerplaatsen niet meer in aanmerking te brengen als parkeerruimte voor andere gebouwen, waarvoor het bestaan van parkeerplaatsen door de bevoegde overheid als voorwaarde wordt gesteld tot het bekomen van de bouwvergunning;

 

  1. de partij anderzijds verbindt zich ertoe in de verkoop- of verhuurakten van het geheel of van een gedeelte van het op te richten gebouw, een clausule in te lassen, waarbij de eigenaar of huurder in kennis wordt gesteld van onderhavige overeenkomst.

 

 

Gedaan te , de

de partij enerzijds, de partij anderzijds,

 

Opgemaakt in drie originelen waarvan één kosteloos ter beschikking wordt gesteld van het College van Burgemeester en Schepenen.

--------------------------------------------------------------------------------

(1) aantal

(2) bestemming van het gebouw, o.m. huis, flatgebouw, winkelhuis

 

 

 

Artikel 1: PLAATSEN BESTEMD VOOR GEGROEPEERDE BEBOUWING

 

Art. 1 Hoofdstuk 1 BEBOUWINGSVOORSCHRIFTEN

 

1.1.1 STROOK VOOR HOOFDGEBOUWEN

 

1 PROFIEL

  1. Stroken gemerkt: 1 S

 [image]

 

  1. Stroken gemerkt: 1 ½ P

 [image]

 

  1. Stroken gemerkt: 2 P

 [image]

 

2 BESTEMMING

  1. Stroken gemerkt S: woonhuizen, handelsinrichtingen

  2. Stroken gemerkt P: woningen

3 BEBOUWING

Gegroepeerd zoals aangeduid op de kaart en overeenkomstig de profielen voorzien in artikel 1.1.1.1°. Geen vanaf de openbare weg zichtbare blinde gevels.

4 PLAATSING VAN DE GEBOUWEN

  1. Voorgevel, naar de straat gerichte zijgevel van een hoekgebouw:
    Op de voorgevelbouwlijn aangeduid op de kaart

  2. Niet naar de straat gerichte vrijstaande zijgevel:
    Buiten de bouwvrije zijtuinstrook van 3,00m breedte, gemeten vanaf de zijgrens van het perceel.

  3. Vrijstaande achtergevel:
    Overeenkomstig de aanduidingen van
    artikel 1.1.1.1°, met dien verstande dat de afstand tot de perceelgrens minimum 5,00m moet bedragen zonder dat hij evenwel kleiner mag zijn dan de hoogte van de vrijstaande achtergevel.

 

5 AFMETINGEN VAN DE GEBOUWEN

  1. Voorgevelbreedte

    1. Aaneengesloten gebouwen: de volledige perceelbreedte

    2. Kopgebouwen: minimum 6,00m

  2. Bouwhoogte:
    Gemeten van het trottoirniveau tot de bovenkant van de kroonlijst:

    1. Voorgevel:

    1. Stroken gemerkt 1: 6,00m

    2. Stroken gemerkt 1 ½: 8,50m
      Stroken gemerkt 2 P: 9,00m

 

    1. Overige gevels: overeenkomstig de aanduidingen van artikel 1.1.1.1°

 

6 WELSTAND VAN DE GEBOUWEN

  1. Dakvorm:

    1. Stroken gemerkt S: schuin dak

    1. op een diepte van 9,00m of 10,00m naargelang van de aanduidingen op de kaart: zadeldak (voor kopgebouwen en hoekgebouwen eventueel uitgevoerd als half schild- of wolfsdak) met de nok evenwijdig aan de voorgevel.
      Helling van de dakvlakken 45°

    2. Eventuele overige bouwdiepte is plat dak.

    1. Stroken gemerkt P: plat dak

  2. Materialen

    1. Gevels:

    1. zichtbaar vanaf de openbare weg: gevelsteen

    2. overige: baksteen

Bedekking van de schuine daken:

 

 

1.1.2 STROOK VOOR BIJGEBOUWEN

 

 

1 BESTEMMING

    1. Bijgebouwen geplaatst op de voorgevelbouwlijn of in de zijtuinstrook:
      autobergplaatsen

    2. Overige bijgebouwen:
      bergplaatsen, hokken

2 PLAATSING VAN DE GEBOUWEN

Overeenkomstig de aanduidingen op de kaart, met dien verstande dat de zijgevels die niet op de perceelgrens worden geplaatst slechts mogen opgericht op minimum 3,00m uit de perceelgrens.

3 BOUWHOOGTE

  1. Bijgebouwen geplaatst op de voorgevelbouwlijn of in de zijtuinstrook:
    gemeten van het trottoirniveau tot de bovenkant van de kroonlijst: 3,00m

  2. Overige bijgebouwen:
    maximum 3,00m

4 WELSTAND VAN DE GEBOUWEN

  1. Dakvorm:

    1. Bijgebouwen geplaatst op de perceelgrens en bijgebouwen geplaatst op de voorgevelbouwlijn of in de zijtuinstrook: plat dak

    2. Overige bijgebouwen: plat dak of schuin dak met een maximumhelling van 45°

  2. Materialen

  1. Gevels:

    • zichtbaar vanaf de openbare weg: rode gevelsteen

    • overige: baksteen

  2. Bedekking van de schuine daken
    pannen, leien ofwel voor flauw hellende daken dakvilt.

 

1.1.3 STROOK VOOR BINNENPLAATSEN EN TUINEN

 

1 BEBOUWING

Bergplaatsen, hokken

2 PLAATSING VAN DE GEBOUWEN

  1. Gevel gericht naar het hoofdgebouw:
    op minimum 10,00m uit de achtergevelbouwlijn

  2. Overige gevels:
    hetzij op de perceelgrens, hetzij op minimum 3,00m afstand ervan

3 BOUWHOOGTE

Maximum 3,00m

4 WELSTAND VAN DE GEBOUWEN

  1. Dakvorm:

    1. Gebouwen geplaatst op de perceelgrens
      Plat dak

    2. Gebouwen geplaatst op minimum 3,00m uit de perceelgrens
      plat dak of schuin dak met een maximumhelling van 45°

  2. Materialen

  1. Gevel:

    1. zichtbaar vanaf de openbare weg: gevelsteen

    2. overige: baksteen

  2. Bedekking van de schuine daken:
    Pannen, rechthoekige leien in horizontale rijen ofwel voor flauw hellende daken, dakvilt

 

1.1.4 VOORTUINSTROOK

 

1 BESTEMMING EN AANLEG

Na de oprichting van het hoofdgebouw dient de strook als tuin te worden aangelegd en als dusdanig gehandhaafd.

Alleen het gedeelte van de grond dat als toegang tot de gebouwen wordt aangewend mag worden verhard.

 

2 BEBOUWING

Behoudens de uitsprongen voorzien in 0.04, 3° en de afsluitingen voorzien in 0.04, 5° van het voorafgaand artikel: alle constructies verboden, met inbegrip van hellende op- en afritten.

 

Art. 1 Hoofdstuk 2 VERKAVELINGSVOORSCHRIFTEN

 

1.2.1 MINIMUMBREEDTE VAN DE KAVELS

Gemeten op de voorgevelbouwlijn:

  1. voor aaneengesloten gebouwen: 6,00m

  2. voor kopgebouwen: 9,00m

  3. voor hoekgebouwen: 6,00m

vermeerderd met de diepte van de bouwvrije strook aan de zijgevel.

De kavelbreedten moeten zodanig zijn dat zij de bebouwing, overeenkomstig de onderhavige voorschriften, van de in de omgeving liggende percelen of de afwerking met een kopgebouw van een huizenblok niet in het gedrang brengen.

 

1.2.2 VORM VAN DE KAVELS

De zijgrenzen moeten haaks op de rooilijn worden ontworpen over een diepte die tenminste gelijk is aan de samengevoegde diepten van de strook voor hoofdgebouwen en de voortuinstrook.

 

 

 

 

Artikel 2: PLAATSEN BESTEMD VOOR GEKOPPELDE EN VRIJSTAANDE BEBOUWING

 

Art. 2 Hoofdstuk 1 BEBOUWINGSVOORSCHRIFTEN

 

2.1.1 STROOK VOOR HOOFDGEBOUWEN

 

1 PROFIEL

  1. profiel gekoppelde bebouwing

 

 [image]

 

2 BESTEMMING

Woonhuizen

3 BEBOUWINGSWIJZE

Gekoppeld, ofwel vrijstaand, hetzij overeenkomstig de aanduidingen van een behoorlijk vergunde verkaveling, hetzij volgens de bestaande percelenindeling, met dien verstande dat in dat laatste geval de bebouwing volgens de onderhavige voorschriften van de in de omgeving gelegen percelen niet in het gedrang mag worden gebracht

4 PLAATSING VAN DE GEBOUWEN

  1. voorgevel; naar de straat gerichte zijgevel van een hoekgebouw:

    1. bij gekoppelde bebouwing: op de voorgevelbouwlijn aangeduid op de kaart;

    2. bij vrijstaande bebouwing: een zijde van de kleinste rechthoek waarin het gebouw, met inbegrip van de uitsprongen, kan worden ingeschreven moet ofwel samenvallen met de voorgevelbouwlijn, ofwel zich bevinden in een strook van 3,00m diepte, gemeten vanaf die bouwlijn, en ermee evenwijdig zijn.

  2. niet naar de straat gerichte vrijstaande zijgevel:
    buiten de bouwvrije zijtuinstrook van 3,00m breedte, gemeten vanaf de zijgrens van het perceel.

  3. vrijstaande achtergevel:

    1. bij gekoppelde bebouwing: overeenkomstig de aanduidingen van artikel 2.1.1.1°bij vrijstaande bebouwing: op minimum 8,00m achter de voorgevel en binnen de op de kaart aangeduide bouwstrook.

 
De afstand tot de achtergrens van het perceel moet in elk geval minimum 5,00m bedragen, zonder dat hij evenwel kleiner mag zijn dan de hoogte van de vrijstaande achtergevel.

5 AFMETINGEN VAN DE GEBOUWEN

  1. minimale voorgevelbreedte:

    1. kopgebouwen: 6,00m

    2. vrijstaande gebouwen: 8,00m

  2. bouwhoogte:

  1. kopgebouwen: gemeten van het trottoirniveau tot de bovenkant van de kroonlijst:
    overeenkomstig de aanduidingen van het
    artikel 2.1.1.1°

  2. vrijstaande gebouwen: gemeten van het trottoirniveau tot de bovenkant van de kroonlijst of de onderkant van de dakoversteek: maximum 7,00m.

6 WELSTAND VAN DE GEBOUWEN

  1. Dakvorm:

    1. bij kopgebouwen: zoals aangeduid in artikel 2.1.1.1°. Het zadeldak mag als schild- of wolfsdak worden uitgevoerd.

    2. bij vrijstaande gebouwen; schuin dak met hellingen tussen 10° en 60°.
      Plat dak is toegelaten op uitbouwen.

  2. Materialen:

  1. voor gevels:

    • bij kopgebouwen:

      • zichtbaar vanaf de openbare weg: gevelsteen

      • overige: baksteen

    • bij vrijstaande gebouwen:

      • alle gevels in gevelsteen, natuursteen, sierbepleistering in lichte kleur, baksteen geverfd in lichte kleur.

      • geen blinde gevels

  2. voor bedekking van schuine daken:

    • bij kopgebouwen: ofwel pannen, ofwel rechthoekige leien in horizontale rijen

    • bij vrijstaande gebouwen: ofwel pannen, ofwel rechthoekige leien in horizontale rijen, ofwel riet, ofwel, voor flauw hellende daken: dakvilt.

 

 

 

2.1.2 STROOK VOOR BINNENPLAATSEN EN TUINEN

 

1 BEBOUWING

Bergplaatsen en hokken waarvan de gezamenlijke oppervlakte 10% van de perceeloppervlakte niet overschrijdt.

2 PLAATSING VAN DE GEBOUWEN

    1. Gevel gericht naar het hoofdgebouw: op minimum 10,00m uit de achtergevelbouwlijn

    2. Overige gevels: hetzij op de perceelgrens, hetzij op minimum 3,00m afstand ervan

3 BOUWHOOGTE

Maximum 3,00m

4 WELSTAND

  1. Dakvorm van de gebouwen:

    1. geplaatst op de perceelgrens: plat dak

    2. overige: plat dak of schuin dak met een max. helling van 60°

  2. Materialen:

  1. voor gevels: alle gevels in gevelsteen, natuursteen, sierbepleistering in lichte kleur, baksteen geverfd in lichte kleur.

  2. voor bedekking van de schuine daken: ofwel pannen, ofwel rechthoekige leien in horizontale rijen, ofwel riet, ofwel, voor flauw hellende daken, dakvilt

 
Het niet bebouwde gedeelte van de strook dient als tuin te worden aangelegd en als dusdanig gehandhaafd.

 

 

 

2.1.3 VOORTUINSTROOK

 

1 BESTEMMING EN AANLEG

    • Na de oprichting van het hoofdgebouw dient de strook als tuin te worden aangelegd en als dusdanig gehandhaafd.

    • Alleen het gedeelte van de grond dat als toegang tot de gebouwen wordt aangewend mag worden verhard.

2 BEBOUWING

Behoudens de uitsprongen voorzien in artikel 0.04.3° en de afsluitingen voorzien in artikel 0.04.5° van het voorafgaand artikel: alle constructies verboden, met inbegrip van hellende op- en aftritten.

 

 

Art. 2 Hoofdstuk 2 VERKAVELINGSVOORSCHRIFTEN

 

2.2.1 MINIMUMBREEDTE VAN DE KAVELS

Gemeten op de voorgevelbouwlijn:

 

  1. voor niet – hoekgebouwen

    1. kopgebouwen:10,00m

    2. vrijstaande gebouwen: 16,00m

  2. voor hoekgebouwen:

  1. kopgebouwen: 6,00m, vermeerderd met de diepte van de bouwvrije strook aan de zijgevel

  2. vrijstaande gebouwen: 11,00m, vermeerder met de diepte van de bouwvrije strook aan de zijgevel.

 

 

De kavelbreedten moeten zodanig zijn dat ze de bebouwing, overeenkomstig de onderhavige voorschriften, van de in de omgeving liggende percelen of de afwerking met een kopgebouw van een huizenblok niet in het gedrang brengen.

 

2.2.2 MINIMUMDIEPTE VAN DE KAVELS

Gemeten vanaf de voorgevelbouwlijn:
De diepte van de strook van de hoofdgebouwen vermeerderd met 16,00m

Op verzoek van het College van Burgemeester en Schepenen kan door de minister of door de gemachtigde ambtenaar afwijking worden toegestaan.

2.2.3 VORM VAN DE KAVELS

De zijgrenzen moeten haaks op de rooilijn ontworpen worden over een diepte die tenminste gelijk is aan de samengevoegde diepten van de strook voor hoofdgebouwen en de voortuinstrook.

 

 

 

 

Artikel 3: PLAATSEN BESTEMD VOOR GEKOPPELDE, AANEENGESLOTEN, GEGROEPEERDE en VRIJSTAANDE BEBOUWING BEPAALD DOOR DE IN DE ZONE B1 AANGEGEVEN COEFFICIENTEN EN VOORSCHRIFTEN

 

Art. 3 Hoofdstuk 1 BEBOUWINGSVOORSCHRIFTEN

 

3.1.1 BESTEMMING

Woonhuizen

3.1.2 BEBOUWINGSWIJZE, PLAATSING EN AFMETINGEN

De gebouwen moeten worden opgetrokken binnen de op het plan aangegeven bouwzone. De bebouwingswijze is vrij voor zover de hierna volgende voorschriften en de aanduidingen op het plan gevolgd worden.

De maximale bebouwing wordt vastgelegd door:

  • het maximaal aantal woningen (a)

  • het maximaal aantal verdiepingen (b)

  • de maximale bebouwde oppervlakte (c)

  • de V/T – index (d)

 
De gebouwen binnen een bouwzone kunnen ofwel volgens een gezamenlijk bouwproject opgetrokken worden, ofwel afzonderlijk. In dit laatste geval is een behoorlijk vergunde verkaveling vereist.

 

3.1.3 WELSTAND VAN DE GEBOUWEN

      1. Dakvorm

        De dakvorm is vrij met dien verstande dat min. 60% van het bebouwde oppervlak met een hellend dak moet worden uitgevoerd met een helling tussen de 30° en 45°

      2. Materialen

        In principe zijn alle gebruikte materialen af te stemmen in schaal, kleur en structuur op deze van de omringende bebouwing. De hoofd- en bijgebouwen dienen opgetrokken te worden in duurzame materialen.

 

  1. gevels, inbegrepen de erfscheimuren voorbestemd om vrij te blijven:
    in gevelmaterialen

  2. bedekking van schuine daken

    • pannen, natuurlijke en kunstmatige leien

    • cementgebonden, geprofileerde vezelplaten, glas

    • geen materialen in banen met uitzondering van koper, zink en lood

  3. dakkapellen en dakvensters:
    in hout of dezelfde materialen als gebruikt in dak of gevel

 

 

3.1.4 AANLEG EN ONDERHOUD VAN DE PRIVATIEVE ZONE

Het niet bebouwde gedeelte moet als tuin worden aangelegd en als dusdanig gehandhaafd.

Maximum 30% van de tuinzone mag verhard worden met een maximum van 100m² per kavel. Verplaatsbare constructies vallen onder identieke bepalingen als vaste constructies.

Alle constructies die esthetisch niet meer verantwoord zijn en storen aan de omgeving moeten verwijderd worden.

3.1.5 INWENDIGE ONTSLUITINGSSTRUCTUUR

Voorziening voor inwendige ontsluiting van woongebieden (verkeersarme straten):

      1. Bestemming

        Zone voor wegenis of parking of voetgangersdoorgang, zone voor openbaar groen en recreatie. Door de aanleg, het tracé, de richting van het gebied en het gebruik van de materialen, moet duidelijk gemaakt worden dat het rijverkeer een ondergeschikte positie heeft.

      2. Bebouwing

        Geen constructie toegelaten in deze zone, met uitzondering van straatmeubilair, schuilhuisjes, plantenbakken, speeltuigen e.d.

      3. Aanleg

        Wanneer mechanisch verkeer in het binnengebied toegelaten wordt zal dit gebied aangelegd worden in het woonerfstatuut, volgens K.B. van 23 juni 1978, zone 30km/uur volgens K.B. 17 september 1988 of met drempelstraten volgens het rondschrijven van de Vlaamse Executieven van 8 juni 1982.

      4. Ligging

        De juiste inplanting van de openbare wegenis is te bepalen in het verkavelingsplan. De op het bestemmingsplan aangeduide verbindingen geven de verplichte en/of mogelijke verbindingen aan die moeten gerealiseerd worden door wegenis met een openbaar statuut.

 

 

3.1.6 GROENZONE IN HET WOONGEBIED

      1. Bestemming

        Groen- en/of speelzone, met inbegrip van accommodatie in verband met speelactiviteiten.

        Oppervlakte: minimum 50m² per woongelegenheid zal bestemd worden als openbare groenzone, op te splitsen naar 2 à 3 individuele entiteiten, die elk minimum ¼ van deze totaliteit van de verplichte groenzone beslaan.

      2. Bebouwing

        Enkel constructies toegelaten die rechtstreeks in verband staan met de bestemming van de plaatsen.
        Plaatsing, afmetingen, welstand van de gebouwen, zie hiervoor de verkavelingsvoorschriften.

      3. Aanleg van de zone

        Het niet – bebouwde of niet voor speelterrein aangewende gedeelte van het terrein zal als groene ruimte worden aangelegd en als dusdanig gehandhaafd.
        De ontbossing en het vellen van bomen is slechts toegestaan voor zover zulks noodzakelijk is met het oog op de oprichting van de gebouwen of het inrichten van de nodige accommodatie.

      4. Ligging

        De juiste inplanting van de groenzone is te bepalen in het verkavelingsplan. De op het bestemmingsplan aangeduide zones geven schematisch de wenselijke inplantingsplaatsen. Bij voorkeur wordt gekozen voor een inplanting waarbij de groenzones zoveel mogelijk gescheiden liggen van circulaties van gemotoriseerd verkeer.

 

 

Art. 3 Hoofdstuk 2 VERKAVELINGSVOORSCHRIFTEN

1. MINIMUMBREEDTE VAN DE KAVELS

Gemeten op de voorgevelbouwlijn:

 

voor aaneengesloten gebouwen: 7,00m

voor kopgebouwen: 9,00m

voor hoekgebouwen: 7,00m

voor vrijstaande bebouwing:15,00m

 
De kavelbreedten moeten zodanig zijn dat zij de bebouwing, overeenkomstig de onderhavige voorschriften, van de in de omgeving liggende percelen of de afwerking met een kopgebouw van een huizenblok niet in het gedrang brengen.

2. MINIMUMDIEPTE VAN DE KAVELS

Diepte bouwstrook + eventuele voortuinstrook + minimum 10,00m

3. VORM VAN DE KAVELS

De grenzen van de kavels moeten zoveel mogelijk ontworpen worden zodanig dat de scheidingsgrens tussen twee aaneengesloten gebouwen haaks op de voorgevelbouwlijn wordt ontworpen over een diepte die tenminste gelijk is aan de maximumdiepte voor hoofdvolumes te vermeerderen met minimum 3,00m.

 

3.1. Afmetingen van kavels bij groepsbouw

Bij groepsbouw kan de minimumafmeting afgeweken worden; nochtans moet de totale oppervlakte van de kavels die voor groepsbouw in aanmerking komen de oorspronkelijke oppervlakte benaderen.

3.2. Opmerking

Bij het plan van aanleg zal in bijlage een voorbeeld van een mogelijke verkavelingsvorm gegeven worden. Op die manier worden de bedoelingen van de ontwerper verduidelijkt.

 

 

 

 

Artikel 4: PLAATSEN BESTEMD VOOR GEKOPPELDE, AANEENGESLOTEN en GEGROEPEERDE BEBOUWING, BEPAALD DOOR DE IN DE ZONE B2 AANGEGEVEN COEFFICIENTEN EN VOORSCHRIFTEN

 

Art. 4 Hoofdstuk 1 BEBOUWINGSVOORSCHRIFTEN

 

4.1.1 BESTEMMING

 

Woonhuizen

4.1.2 BEBOUWINGSWIJZE, PLAATSING EN AFMETINGEN

De gebouwen moeten worden opgetrokken binnen de op het plan aangegeven bouwzone.
De bebouwingswijze is vrij voor zover de hierna volgende voorschriften en de aanduidingen op het plan gevolgd worden.

De maximale bebouwing wordt vastgelegd door:

  • het maximaal aantal woningen (a)

  • het maximaal aantal verdiepingen (b)

  • de maximale bebouwde oppervlakte (c)

  • de maximale V/T – index (d)

  • het maximaal aantal handelsinrichtingen (e)

 
De bebouwing dient zodanig opgevat te worden dat ze een afwerking vormt van het bouwblok begrensd door de Prinshoeveweg, Weegbree- en Paardebloemlaan. De bebouwing mag geen vlakke wand vormen evenwijdig aan de verbinding tussen bouwzone 1 en 3, omwille van een te vermijden frontvorming.

De gebouwen binnen een bouwzone kunnen ofwel volgens een gezamenlijk bouwproject opgetrokken worden, ofwel afzonderlijk. In dit laatste geval is een behoorlijk vergunde verkaveling vereist.

 

 

4.1.3 WELSTAND VAN DE GEBOUWEN

    1. Dakvorm

      De dakvorm is plat. 60% van de bebouwde oppervlakte mag worden uitgevoerd met een schuin dak met een helling van 85° waarvan de aanzet zich bevindt op minimum 7,00m hoogte. Het profiel wordt begrensd door het maximum toegelaten profiel.

    2. Materialen

      In principe zijn alle gebruikte materialen af te stemmen in schaal, kleur en structuur op deze van de omringende bebouwing. Hoofd- en bijgebouwen dienen te worden opgericht in duurzame materialen.

 

  1. gevels, inbegrepen de erfscheimuren voorbestemd om vrij te blijven:
    in gevelmaterialen

  2. bedekking van schuine daken:

    • pannen, natuurlijke en kunstmatige leien

    • cementgebonden geprofileerde vezelplaten, glas

    • geen materialen in banen met uitzondering van koper, zink en lood

  3. dakkapellen en dakvensters:
    in hout of dezelfde materialen als gebruikt in dak of gevel

 

 

4.1.4 AANLEG EN ONDERHOUD VAN DE PRIVATIEVE ZONE

Het niet bebouwde gedeelte moet als tuin worden aangelegd en als dusdanig gehandhaafd.

Maximum 30% van de tuinzone mag verhard worden met een maximum van 100m² per kavel. Verplaatsbare constructies vallen onder identieke bepalingen als vaste constructies.

Alle constructies die esthetisch niet meer verantwoord zijn en storen aan de omgeving moeten verwijderd worden.

4.1.5 INWENDIGE ONTSLUITINGSSTRUCTUUR

Voorziening voor inwendige ontsluiting van woongebieden (verkeersarme straten):

 

      1. Bestemming

        Zone voor wegenis en parking of voetgangersdoorgang, zone voor openbaar groen en recreatie. Door de aanleg, het tracé, de inrichting van het gebied en het gebruik van de materialen, moet duidelijk gemaakt worden dat het rijverkeer een ondergeschikte positie heeft.

      2. Bebouwing

        Geen constructie toegelaten in deze zone, met uitzondering van straatmeubilair, schuilhuisjes, plantenbakken, speeltuigen e.d.

      3. Aanleg

        Wanneer mechanisch verkeer in het binnengebied toegelaten wordt zal dit gebied aangelegd worden in het woonerfstatuut, volgens K.B. van 23 juni 1978, zone 30km/uur volgens K.B. 17 september 1988 of met drempelstraten volgens het rondschrijven van de Vlaamse Executieven van 8 juni 1982.

      4. Ligging

        Juiste ligging van voetgangersdoorgangen zijn te bepalen in het verkavelingsplan of in een globaal inplantingsplan. De op de kaart aangeduide richtingen geven de verplichte en/of mogelijke verbindingen aan die moeten gerealiseerd worden door wegenis met een openbaar statuut.

 

Art. 4 Hoofdstuk 2 VERKAVELINGSVOORSCHRIFTEN

      1. MINIMUMBREEDTE VAN DE KAVELS

        Gemeten op de voorgevelbouwlijn:

 

  1. voor aaneengesloten gebouwen: 7,00m

  2. voor kopgebouwen: 7,00m

  3. voor hoekgebouwen: 7,00m

 
De kavelbreedten moeten zodanig zijn dat zij de bebouwing, overeenkomstig de onderhavige voorschriften, van de in de omgeving liggende percelen of de afwerking met een kopgebouw van een huizenblok niet in het gedrang brengen.

 

      1. MINIMUMDIEPTE VAN DE KAVELS

        Diepte bouwstrook + eventuele voortuinstrook + minimum 10,00m

 

      1. VORM VAN DE KAVELS

        De grenzen van de kavels moeten zoveel mogelijk ontworpen worden zodanig dat de scheidingsgrens tussen twee aaneengesloten gebouwen haaks op de voorgevelbouwlijn wordt ontworpen over een diepte die tenminste gelijk is aan de maximumdiepte voor hoofdvolumes vermeerderd met minimum 3,00m

 

        1. Afmetingen van kavels bij groepsbouw

 
Bij groepsbouw kan van de minimumafmeting afgeweken worden; nochtans moet de totale oppervlakte van de kavels die voor groepsbouw in aanmerking komen de oorspronkelijke oppervlakte benaderen.

        1. Opmerking

          Bij het plan van aanleg zal in bijlage een voorbeeld van een mogelijke verkavelingsvorm gegeven worden. Op die manier worden de bedoelingen van de ontwerper verduidelijkt

 

 

.

Artikel 5: PLAATSEN BESTEMD VOOR GEKOPPELDE, AANEENGESLOTEN en GEGROEPEERDE BEBOUWING, BEPAALD DOOR DE IN DE ZONE B3 AANGEGEVEN COEFFICIENTEN EN VOORSCHRIFTEN.

 

Art. 5 Hoofdstuk 1 BEBOUWINGSVOORSCHRIFTEN

 

5.1.1 BESTEMMING

  • Kleinschalige handels- en horeca inrichtingen op het gelijkvloers voor zover deze de woonfunctie niet hinderen.

  • Woonhuizen

  • Het parkeren dient ondergronds georganiseerd te worden, de toegang tot de ondergrondse parking dient zich te situeren in het verlengde van de Pinksterbloemlaan.

 

5.1.2 BEBOUWINGSWIJZE, PLAATSING EN AFMETINGEN

De gebouwen moeten worden opgetrokken binnen de op het plan aangegeven bouwzone.
De bebouwingswijze is vrij voor zover de hierna volgende voorschriften en de aanduidingen op het plan gevolgd worden.

De maximale bebouwing wordt vastgelegd door:

  • het maximaal aantal woningen (a)

  • het maximaal aantal verdiepingen (b)

  • de maximale bebouwde oppervlakte (c)

  • de maximale V/T – index (d)

  • het maximaal aantal handelsinrichtingen (e)

 
Het concept van de bebouwing dient zodanig opgevat te zijn dat het gebouw:

  • als oriëntatiepunt fungeert in de wijk

  • een wand vormt van het plein dat zich situeert aan het knooppunt van de Paardebloem- en Boterbloemlaan

  • haar hoofdgevel naar de Paardebloemlaan richt.

  • 4 afgewerkte gevels heeft

 
De gebouwen binnen de bouwzone moeten als één gezamenlijk bouwproject opgetrokken worden.
De bebouwing moet op een minimum afstand van 8,50m tot de achterperceelsgrens en een minimum afstand 5,00m tot de westelijk gelegen gebuur gelegen zijn.

 

5.1.3 WELSTAND VAN DE GEBOUWEN

        1. Dakvorm

          De dakvorm is vrij, voor zover er rekening wordt gehouden met de omliggende bebouwing en de volgende bepalingen:

  1. bij een plat dak is de maximum kroonlijsthoogte 14m;

  2. bij een schuin dak is de maximum nokhoogte 15m

  3.  

          1. Materialen

            In principe zijn alle gebruikte materialen af te stemmen in schaal, kleur en structuur op deze van de omringende bebouwing. Hoofd- en bijgebouwen dienen te worden opgericht in duurzame materialen.

     

    1. gevels:
      in gevelmaterialen

    2. bedekking van schuine daken

      • pannen, natuurlijke en kunstmatige leien

      • cementgebonden geprofileerde vezelplaten, glas

      • geen materialen in banen met uitzondering van koper, zink en lood

    3. dakkapellen en dakvensters:
      in hout of dezelfde materialen als gebruikt in dak of gevel

     

    5.1.4 AANLEG EN ONDERHOUD VAN DE PRIVATIEVE ZONE

    Op het niet bebouwde gedeelte tussen de hoofdbouw en de aangrenzende schoolterreinen mag een open laad- en losplaats opgericht worden in functie van de handels- en horeca inrichtingen op het gelijkvloers, voor zover deze visueel afgeschermd worden van de belendende eigendommen d.m.v. een groen aan te planten bufferstrook van minimum 2,00m breedte vanuit de erfscheidingen. Deze laad- en losplaats mag maximaal 25% van de totale vloeroppervlakte van de individuele handels- en horeca inrichtingen bedragen. De resterende open ruimte (terrassen, groenvoorzieningen, e.d.m.) dient degelijk en esthetisch goed onderhouden te worden.

    Maximum 30% van de tuinzone mag verhard worden. Verplaatsbare constructies vallen onder identieke bepalingen als vaste constructies.

    Alle constructies die esthetisch niet meer verantwoord zijn en storen aan de omgeving moeten verwijderd worden.

    5.1.5 INWENDIGE ONTSLUITINGSSTRUCTUUR

    Voorziening voor inwendige ontsluiting van woongebieden (verkeersarme straten):

      1. Bestemming

        Zone voor wegenis en parking of voetgangersdoorgang, zone voor openbaar groen en recreatie. Door de aanleg, het tracé, de richting van gebied en het gebruik van de materialen, moet duidelijk gemaakt worden dat het rijverkeer een ondergeschikte positie heeft.

      2. Bebouwing

        Geen constructie toegelaten in deze zone, met uitzondering van straatmeubilair, schuilhuisjes, plantenbakken, speeltuigen, kiosk e.d.

      3. Aanleg

        Wanneer mechanisch verkeer in het binnengebied toegelaten wordt zal dit gebied aangelegd worden in het woonerfstatuut, volgens K.B. van 23 juni 1978, zone 30km/uur volgens K.B. 17 september 1988 of met drempelstraten volgens het rondschrijven van de Vlaamse Executieve van 8 juni 1982.

      4. Ligging

        Juiste ligging van voetgangersdoorgangen zijn te bepalen in het verkavelingsplan of in een globaal inplantingsplan. De op de kaart aangeduide richtingen geven de verplichte en/of mogelijke verbindingen aan die moeten gerealiseerd worden door wegenis met een openbaar statuut.

     

    5.1.6 GROENZONE GRENZEND AAN PLEIN

          1. Bestemming

            Groen- en speelzone, met inbegrip van accommodatie in verband met speelactiviteiten.

            Oppervlakte: minimaal 400m² van de zone B3 moet bestemd worden als openbare groenzone, 80% hiervan dient aaneengesloten te zijn. Van de groenzone mag maximaal 20% verhard worden.

     

          1. Bebouwing

            Enkel constructies toegelaten die rechtstreeks in verband staan met de bestemming van de plaatsen.
            Plaatsing, afmetingen, welstand van de gebouwen, zie hiervoor de verkavelingsvoorschriften.

     

          1. Aanleg van de zone

            Het niet bebouwde of niet voor speelterrein aangewende gedeelte van het terrein zal als groene ruimte worden aangelegd en als dusdanig gehandhaafd. De ontbossing en het vellen van bomen is slechts toegestaan voor zover zulks noodzakelijk is met het oog op de oprichting van de gebouwen of het inrichten van de nodige accommodatie.

     

          1. Ligging

            De juiste ligging van de groenzone is te bepalen in het verkavelingsplan of in een globaal inplantingsplan. De op de kaart aangeduide zone geeft schematisch de wenselijke inplantingsplaatsen. Bij voorkeur wordt gekozen voor een inplanting waarbij de groenzone zoveel mogelijk gescheiden ligt van circulaties van gemotoriseerd verkeer.

     

     

    Art. 5 Hoofdstuk 2 VERKAVELINGSVOORSCHRIFTEN

    Verkavelen wordt niet toegelaten. De bebouwing dient deel uit te maken van één globaal project dat als één geheel wordt opgericht en kan opgedeeld worden in verschillende eigendommen.

     

     

    Artikel 6: PLAATSEN BESTEMD VOOR OPENBARE GEBOUWEN EN VOOR GEBOUWEN MET PUBLIEKE BESTEMMING

     

    Art. 6 Hoofdstuk 1 BEBOUWINGSVOORSCHRIFTEN

     

    6.1.1 BEBOUWING

    Alle constructies moeten uit stedenbouwkundig oogpunt verantwoord zijn wat de afmetingen, de plaatsing, de vormgeving en de aangewende materialen betreft.

     

     

     

    Artikel 7: GROENSTROOK

     

    Art. 7 Hoofdstuk 1 BEBOUWINGSVOORSCHRIFTEN

     

    7.1.1 BEBOUWING

    Alle constructies verboden.

     

     

     

    Artikel 8: BIJZONDERE BEPALINGEN

     

    8.01 AFWIJKING VOOR BIJZONDERE BEBOUWING

    Van de bepalingen van de voorgaande artikelen en van de aanduidingen op de kaart, kunnen afwijkingen worden toegestaan voor openbare gebouwen en voor gebouwen met publieke bestemming.

    8.02 AFWIJKING BIJ VERKAVELING VOOR WONINGBOUW

    Van de bepalingen van de voorgaande artikelen en van de aanduidingen op de kaart kan, op voorstel van het College van Burgemeester en Schepenen, in een verkaveling voor woningbouw, door de minister of door de gemachtigde ambtenaar afwijking worden toegestaan voor wat de afmetingen en de plaatsing van de gebouwen, alsmede voor wat de aard en de kleur van de te verwerken materialen betreft.
    In dat geval worden de voorschriften van het onderhavige bijzonder plan, ongeacht of zij grafisch zijn voorgesteld of niet, binnen de grenzen van de verkaveling vervangen door die welke bij de vergunde verkaveling zijn gevoegd.

    8.03 AFWIJKINGEN VAN REEDS GEVORMDE PERCELEN

    Voor de percelen die gevormd zijn voor 2 juni 1961 of die grenzen aan een blinde zijgevel, kan afwijking van de afmetingen der bouwpercelen en van de bebouwingswijze, zoals voorgeschreven door de voorgaande artikelen, toegestaan of opgelegd worden.