STEDENBOUWKUNDIGE VOORSCHRIFTEN

 

 

 

Artikel 1: ALGEMENE BEPALINGEN

 

1.1 TERMINOLOGIE EN DEFINITIES

voor de toepassing van de onderhavige voorschriften wordt verstaan onder:

1. AANBOUW

 

deel van een gebouw, aangebouwd aan het hoofdgebouw, met een volume van hoogstens 25% van het totale bouwvolume. Deze aanbouw mag de uiterste grens van de bouwzone niet overschrijden.

2. AANEENGESLOTEN GEBOUW

 
Gebouw waarvan de beide zijgevels op de perceelgrens zijn geplaatst.

3. AMBACHTELIJK BEDRIJF

 
Bedrijf betrekking hebbend op een ambacht, een vak.

4. AUTOBERGPLAATS

 
Gebouw geschikt voor het stallen van een of meer auto’s met uitsluiting van enig bedrijf.

5. BALKON

 
Open uitbouw op de bovenverdieping van een huis.

6. BEBOUWINGSCOEFFICIENT

 
de verhouding van de bebouwde grondoppervlakte, op het gelijkvloers en/of op de verdieping, tot de totale perceelsoppervlakte. De bebouwde oppervlakte wordt buitenwerks gemeten, inbegrepen de eventuele overdekte luchtruimten van atria, trapzalen enz.

7. BERGPLAATS

 
Gebouw dat tot berging wordt aangewend, met uitsluiting van enig bedrijf.

8. BOUWHOOGTE

 
Hoogte van een bouwwerk die, indien niet anders aangeduid, moet worden gemeten van het peil van het voetpad tot de bovenkant van de deksteen of kroonlijst.

9. BOUWLIJN

 
denkbeeldige lijn die op de plaatsen zonder voortuinstrook samenvalt met de rooilijn, en op andere plaatsen de grens vormt tussen de voortuinstrook en de bouwstrook.

10. BOUWSTROOK OF BOUWZONE

 
Strook die over haar gehele diepte voor bebouwing in aanmerking komt.

11. BOUWVRIJE DELEN

delen van een perceel die ingevolge de beperkingen opgelegd door de bebouwingscoëfficiënt of de vloer – terreinindex onbebouwd moeten blijven.

 

12. BOUWVRIJE STROOK

 
Strook waarin, behoudens speciale bepalingen, geen constructies mogen worden opgericht.

13. CONSTRUCTIE

 
Elk bouwwerk van hout, steen, metaal of ander bouwmateriaal dat hetzij met de grond verbonden is, hetzij op de grond geplaatst is en zodanige afmetingen heeft dat het niet zonder voorbereidende werkzaamheden kan worden verplaatst.

14. DAKKAPEL

 
Hoog geplaatst dakvenster met spitse kap.

15. DAKRAAM

 
Raam in de helling van een dakvlak.

16. DAKTERRAS

 
Dak van een huis of een deel ervan dat is aangelegd om erop te verblijven.

17. DAKTUIN

 
Terras op een vlak dak met beplanting in een aardlaag of in bakken.

18. DAKVENSTER

 
Uit het dakvlak uitspringend venster.

19. ERKER

 
Uitbouwsel aan een gevel dat zich over een of meer verdiepingen uitstrekt.

20. GEBOUW

 
Elk bouwwerk dat een voor mens toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met doorgaande muren omsloten ruimte vormt.

21. GEMIDDELDE BOUWDIEPTE

 
rekenkundig gemiddelde van alle bouwdiepten (diepte tussen bouwlijn en uiterste grens bouwzone) van eenzelfde op de kaart aangegeven zone.

22. HANDELSINRICHTING

 
Gebouw bestemd voor het exploiteren van een handelszaak, met uitsluiting van elk ander bedrijf, al dan niet samengaande met bewoning.

23. HOEKGEBOUW

 
Gebouw opgericht op een perceel dat aan twee straten paalt op de plaats waar deze elkaar kruisen.

24. HOOFDGEBOUW

 
gebouw waarin de hoofdbestemming van het pand wordt gevestigd. Over het algemeen wordt het opgericht op de bouwlijn.

25. KELDER

 
Gedeelte van een gebouw dat beneden het terreinpeil ligt .

26. KLEINBEDRIJF

 
Bedrijf op een kleine schaal waarvan het bestaan of de werking, uit het oogpunt van rust en hygiëne, verenigbaar is met de eisen in een woongebied.

27. KOPGEBOUW

 
Gebouw aan een der uiteinde van een huizenblok en waarvan de vrijstaande zijgevel als een voorgevel is afgewerkt.

28. MANSARDEDAK

 
Kap waarbij de dakvlakken niet van de goot tot nok een plat vlak, doch twee platte vakken vormen die elkaar onder een stompe hoek ontmoeten.

29. MAXIMUM-PROFIEL

 
Tekening van de verticale doorsnede van een gebouw, met aanduiding van de maximum afmetingen en verhoudingen waaruit behoudens de toegelaten uitsprongen geen enkel deel van de op te richten gebouwen mag uitsteken, tenzij door toepassing van een uitzonderingsregel .

30. PARKEERPLAATS

 
staanplaats voor auto’s in open lucht

31. PUNTGEVEL

 
Naar boven tot in de punt uitlopende gevel.

32. ROOILIJN

 
de lijn welke de grens tussen openbare weg en privaat terrein bepaald.

33. SCHEIDSMUUR of MANDELIGE MUUR

 
gevel van een gebouw die is opgericht op de grens van twee erven.

34. TECHNISCHE VERDIEPING

 
verdieping welke uitsluitend technische ruimten omvat met uitsluiting van elke andere functie. Dakverdiepingen welke naast deze technische ruimten ook woon- , werk- of bergruimten omvatten, zullen als volwaardige verdieping of tussenverdieping worden aangerekend.

35. TUSSENVERDIEPING

 
verdieping welke over maximaal 60% van de volledige oppervlakte tussen de gevels, respectievelijk de mandelige muren, is uitgebouwd.

36. UITERSTE GRENS BOUWZONE

 
maximale bouwlijn: grens tussen de strook voor hoofdgebouwen of aanhorige gebouwen enerzijds en de strook voor binnenplaatsen en tuinen anderzijds.

37. VERDIEPING

 
Elk der afdelingen waarin een gebouw door horizontale scheidingsvlakken verdeeld wordt. Ruimte tussen twee vloeren.

38. VERZORGINGSINSTELLING:

 

instelling waar personen verpleegd en/of verzorgd worden, al dan niet met langdurig of permanent verblijf.

39. VOORTUINZONE

 
strook grond, met een bepaalde diepte, gelegen tussen de rooilijn en de bouwlijn.

40. VRIJSTAANDE GEVEL

 
Gevel of gedeelte van een gevel waartegen niet wordt aangebouwd.

41. V/T

 
Verhouding tussen de som van de totale oppervlakte der bovengrondse vloeren (zgn. technische verdieping inbegrepen) en de betrokken grondoppervlakte.

Ondergrondse constructies of kelderverdiepingen die niet meer dan 1,5m boven het maaiveld uitkomen worden niet meegerekend in de totale vloeroppervlakte.

De afmetingen worden buitenwerks gemeten, alle muren inbegrepen.

42. WONING

 
gebouw of deel van een gebouw bestemd als vast verblijf voor een gezin of een gemeenschap.

43. ZONE

 
gebied binnen de zekere begrenzingen waarbinnen bepaalde voorschriften gelden, zowel voor wat betreft bouwen en niet – bouwen, als wat betreft het inrichten van de plaats.

1.2 Gebruikte afkortingen

BCGV = bebouwingscoëfficiënt op de gelijkvloerse verdieping.
BCV = bebouwingscoëfficiënt op de hoger gelegen verdiepingen.
VT = vloer – terreinindex
KH = maximale kroonlijsthoogte
AV = aantal verdiepingen boven de gelijkvloerse verdieping
BD = bouwdiepte
TV = tussenverdieping

1.3 Interpretatie van de stedenbouwkundige voorschriften

De op de plannen en in de voorschriften opgenomen kwantitatieve gegevens zijn steeds maximale, tenzij uitdrukkelijk anders vermeld. De waarden op het plan gelden steeds binnen de grenzen van de zone waarin zij zijn genoteerd.
Afwijkingen in min zijn steeds mogelijk mits een goede aansluiting wordt gewaarborgd.
Indien er in de zone voor hoofdgebouwen meer dan één mogelijkheid is voorzien inzake de voorgevelhoogte, de dakhelling, de te verwerken materialen en de kleuren dan zal de bouwaanvraag waarvoor het eerst vergunning wordt afgeleverd richtinggevend zijn. Er kan van dit principe worden afgeweken indien er een overgangzone wordt voorzien welke wel een volledige aansluiting waarborgt.
De bepalingen van artikel 51 van de wet van 29 maart 1962 blijven onverminderd van toepassing.

1.4 Bouwwerken voor openbare diensten en gemeenschapsvoorzieningen

Bouwwerken voor openbare diensten en gemeenschapsvoorzieningen kunnen in alle zones worden toegestaan voor zover ze verenigbaar zijn met de algemene bestemming en met het architectonisch karakter van de betrokken zone. Ten behoeve van deze diensten en voorzieningen kan van de onderhavige voorschriften en van de aanduidingen op de kaart worden afgeweken. Deze afwijkingen mogen echter in geen geval een mindere lichtinval voor de gebuurpanden tot gevolg hebben.

1.5 Reclameinrichtingen

 

1.5.1 Reclameaanplakborden

Verboden.

1.5.2 Andere reclameinrichtingen

Toegelaten binnen de beperkingen van de gemeentelijke bouwcode en de terzake geldende wetten en reglementen.
Constructies op het dak mogen het toegelaten maximum – profiel niet overschrijden.
Zij zullen bij voorkeur deel uitmaken van de totale vormgeving van het gebouw.

1.6 Rioolaansluitingen

Rioolaansluitingen langsheen de Grote Steenweg dienen te gebeuren op de voorziene wachtbuizen

 

 

.

Artikel 2: PARKEERRUIMTEN - LAAD- EN LOSPLAATSEN

 

2.1 Voorschriften

 

2.1.1. Algemene voorschriften

    1. Binnen de grenzen van het perceel waarop een gebouw wordt opgericht of verbouwd, en binnen de bouwstrook of op een daartoe overeenkomstig de stedenbouwkundige voorschriften specifiek bestemde plaats, dient tegelijkertijd een beschikbaar aantal parkeerplaatsen en/of laad- en losplaats te worden aangelegd met een stallingscapaciteit of grootte zoals hierna bepaald onder punt 2.2. Om in aanmerking te komen moet de parkeerruimte beantwoorden aan punt 2.3.

    2. Indien het niet mogelijk of niet wenselijk is de vereiste parkeerruimte geheel of gedeeltelijk op het bouwperceel te voorzien kan, door het College van Burgemeester en Schepenen vergunning worden verleend om de parkeerruimte aan te leggen op een perceel of te voorzien in een gebouw dat gelegen is of zich bevindt in een straal van vierhonderd meter, gemeten vanaf de grenzen van het bouwperceel, en waarover de aanvrager de beschikking heeft hetzij door eigendom, hetzij ingevolge een overeenkomst volgens het model opgenomen in punt 2.4

    3. Indien de vereiste parkeerruimte, zoals bepaald onder de punten 2.1.1.a en 2.1.1.b hierboven, geheel of gedeeltelijk niet kan of mag worden aangelegd zal door de aanvrager een belasting of compensatoire vergoeding aan het gemeentebestuur moeten worden betaald naar rato van de ontbrekende parkeerruimte, zoals vastgesteld door de gemeenteraad.

    4. Voor de toepassing van het voorschrift vermeld onder 2.1.1.c dient ermee rekening te worden gehouden dat een parkeerruimte slechts in aanmerking kan worden genomen voor zover zij nog niet werd geteld om te voldoen aan de verplichting voor een ander gebouw.
      Daarenboven moet die parkeerruimte aangelegd zijn of ingericht in een gebouw overeenkomstig een bouwvergunning die na 11 november 1964 is afgegeven (of een vergunning conform art. 6.1.2. i van de
      gemeentelijke bouwcode).

 

2.1.2. Gegevens te verstrekken door de aanvrager

    1. Elke bouwaanvraag moet worden aangevuld met een berekenings – nota waaruit blijkt dat aan de vereiste stallingscapaciteit in verband met het bouwwerk is voldaan.

    2. Op het grondplan dat bij een bouwaanvraag is gevoegd moeten de parkeervakken aangeduid zijn d.m.v. rechthoekjes die voldoen aan de onder punt 3 bepaalde minimale afmetingen. Op dat grondplan moeten ook de toegangen met hun afmetingen duidelijk worden getekend.

    3. Indien de parkeerruimte buiten het bouwperceel is voorzien moet bij de aanvraag de nodige bewijsstukken gevoegd worden aangaande het gebouw of perceel waarop in toepassing van artikel 2.1.1.b parkeerruimte wordt voorzien.

    4. Indien het perceel waarop de parkeerruimte zal worden aangelegd op het grondgebied van een andere gemeente ligt dan die waarop het hoofdgebouw wordt gebouwd, dient door de aanvrager een attest bij het dossier te worden gevoegd afgegeven door het betrokken gemeentebestuur, waarbij bevestigd wordt enerzijds dat de grond nog niet als parkeerplaats is aangewend voor een ander gebouw en anderzijds dat er vanwege het gemeentebestuur geen bezwaar bestaat tegen het aanleggen van het terrein als parkeerruimte.

    5. Indien de bouwaanvraag betrekking heeft op verbouwingswerken moet uit de aanvraag de bestaande toestand blijken wat de bestaande bestemmingen en hun oppervlakte ervan betreft.

 

2.2. Bepalingen van de vereiste stallingscapaciteit

 

2.2.1. Vloeroppervlakte: berekeningswijze

De vloeroppervlakte wordt buitenwerks gemeten tussen de buitenwanden van de gevelmuren van alle ruimten die kunnen worden afgesloten zonder rekening te houden met de onderbrekingen door scheidingsmuren of verticale dienstwegen. De vloeren van de lokalen die zich beneden het gelijkvloers bevinden worden evenwel niet meegerekend. Alleen de vloeren met een binnenwerks gemeten vrije hoogte van ten minste 2.20m worden meegerekend.

 

2.2.2. Nieuwbouw, verbouwing, gebruikswijziging

De normen uit 2.2.3 gelden:

    1. Bij gebruikswijziging zonder verbouwing: voor het gedeelte waarvan de bestemming wordt gewijzigd dient de norm w.b. de nieuwe bestemming toegepast.
      De gebruikswijziging van overeenkomstig onderhavige voorschriften aangelegde parkeerruimte kan alleen mits voorafgaande compensatie w.b. de ontbrekende stallingsplaatsen overeenkomstig punten
      2.1.1.a. t. e. m. 2.1.1.c.

    2. Voor verbouwing, uitbreiding of nieuwbouw gepaard gaand me gehele of gedeeltelijke afbraak, waarbij de toestand voor de ingreep duidelijk kan vastgesteld worden op het ogenblik van de aanvraag:

      • Zonder bestemmingswijziging: alleen de bijkomende woningen of schijven als bedoeld in punt 2.2.3.;

      • Met bestemmingswijziging: alleen voor het gedeelte waarvan de bestemming wordt gewijzigd plus de eventuele uitbreiding van dit gedeelte.

  1. In alle andere gevallen: in hun geheel

 

2.2.3. Normen:

De eerste kolom geeft aard of bestemming aan, de tweede het aantal vereiste stallingsplaatsen en laad- en losplaatsen

 

woningen

1 per woning, vrijstelling: voor de eerste woning of de onderste woonlaag per perceel.

winkels, cafés, restaurants, hypermarkten, superbazaars, supermarkten, winkelgalerijen, expositieruimten

0-100m² vloeroppervlakte: geen

100 – 1000m²: 1 per schijf van 100m²

gedeelte boven 1000m² (*): i1 per bijkomende schijf van 10 m² + 1 laad en losplaats op eigen terrein per schijf van 1000m²

werkplaatsen, ambachtelijke bedrijven, fabrieken, kleinnijverheid, garagebedrijven, groothandelszaken

NB.: afwijkingen (cfr. 2.4.)

0 – 100m² vloeroppervlakte: geen

100 – 1000m²: 1 per schijf van 100m²

meer dan 1000m²(*): idem + 1 laad- en losplaats op eigen terrein per schijf van 1000m²

Kantoren

0 – 100m² vloeroppervlakte: geen

100 – 1000m²: 1 per schijf van 100m²

gedeelte boven 1000m²(*): 1 per bijkomende schijf van 50m²

Bioscopen, concertzalen, schouwburgen, vergaderzalen

1 per 10 zitplaatsen

Inrichtingen voor sport en recreatie

1 per 10 toeschouwers + sportbeoefenaars (maximale capaciteit)

Hotel of collectieve woning (studentenkamers, pension, seniorie,…)

1 per 3 kamers

Klinieken of bejaardentehuizen

1 per 4 bedden

Onderwijsinrichtingen

1 per klas

(*) 1000m²: er dient uitgegaan van de totale omvang van de inrichting.

 

2.2.4. Afwijkingen

    1. Afwijkingen van bovenstaande normen kunnen alleen worden toegestaan voor gebouwen die als monument gerangschikt zijn of gelegen zijn in een beschermd landschap, in een herwaarderingsgebied of een gebied dat overeenkomstig de bepalingen van het gewestplan een culturele, historische of wetenschappelijke waarde heeft.

    2. Op verzoek van de aanvrager kan, bij industriële of ambachtelijke gebouwen, de berekening van de vereiste parkeerruimte naar rato van 1 parkeerplaats per 5 tewerkgestelde personen wanneer een nieuw gebouw wordt opgericht en per 5 supplementair tewerkgestelde personen wanneer een bestaande inrichting wordt verbouwd.

    3. Bij de bouw van sociale woningen volstaat een aanleg ten belope van 60% van de vereiste parkeerruimte volgens de normen hierna bepaald.

 

2.3. Afmetingen en toegankelijkheid van parkeerplaatsen en laad- en losplaatsen

 

2.3.1. Minimale afmetingen van stallingsplaatsen, laad- en losplaatsen en hun toegangen

Opdat een stallingsplaats in aanmerking zou kunnen worden genomen bij de berekening van de stallingscapaciteit moeten de afmetingen overeenstemmen met de minima aangegeven op fig.1 en 2. Ook de toegangswegen moeten de op deze figuren aangegeven minimumafmetingen hebben.
De op deze figuren tussen haakjes vermelde alternatieven mogen slechts samen worden toegepast als volgt: bij een kleinere breedte van de toegangsweg hoort een grote breedte van de stallingsplaats.
Opdat een laad- en losplaats in aanmerking zou kunnen worden genomen moet ze min. 4 bij 15m meten, rechtstreeks toegankelijk zijn vanaf de openbare weg voor vrachtwagens waarvan de lengte met die van de laad- en losplaats correspondeert.

 

2.3.2. Toegankelijkheid van de stallingsplaats

Elke parkeerplaats moet aan de toegangsweg grenzen. Bij wijze van uitzondering is het evenwel toegelaten bij woon- en kantoorgebouwen parkeerplaatsen te voorzien die slechts kunnen worden ingenomen na eventuele verplaatsing van één ander auto- voertuig.

 

2.3.3. In- en uitritten

    1. Op de rooilijn mag de gezamenlijke breedte van in- en uitritten naar garages, parkeerplaatsen en laad- en losplaatsen niet meer bedragen dan 1/3 van de perceelsbreedte op die rooilijn gemeten, met een maximum van 2 in- en/of uitriten van elk 4m per perceel.

    2. De helling van een op- of afrit mag over een afstand van 5m, gemeten vanaf de rooilijn, niet meer dan 4% bedragen binnen het gebouw.

 

2.3.4. Het college van Burgemeester en Schepenen kan op grond van bestaande toestand afwijkingen toestaan van de bepalingen van dit artikel.

 

 

Fig 1. Parkeerruimten en toegangen vakken 90° en 60°

 

 [image]

 

Fig 2. Parkeerruimten en toegangen vakken 45° en 30°

 

 [image]

2.4. Overeenkomst m.b.t. parkeerruimte in een gebouw

Tussen

1. de heer

wonende te

eigenaar van het gperceel/ebouw te

kadastraal bekend

opgericht overeenkomstig de bouwvergunning

afgegeven op door het College van Burgemeester en schepenen
van en bevattend (1)
parkeerplaatsen, die nog niet werden in aanmerking genomen als
parkeerruimte om te voldoen aan de door de bevoegde overheid
terzake gestelde eisen;

 

verder partij enerzijds genoemd;

 

2. en de heer

wonende te

bouwheer van (2)

op het terrein gelegen

kadastraal bekend

 

verder partij anderzijds genoemd;

Wordt het volgende overeengekomen

 

  1. de parkeerplaatsen op het bijgaand plan genummerd van tot worden door de partij enerzijds ter beschikking gesteld van de partij anderzijds, om te dienen als parkeerruimte ten behoeve van het gebouw
    dat door de partij anderzijds wordt opgericht;

  2.  

  3. de partij enerzijds verbindt zich ertoe voor haar en voor haar rechthebbenden en rechtverkrijgende de voormelde parkeerplaatsen niet meer in aanmerking te brengen als parkeerruimte voor andere gebouwen, waarvoor het bestaan van parkeerplaatsen door de bevoegde overheid als voorwaarde wordt gesteld tot het bekomen van de bouwvergunning;

  4.  

  5. de partij anderzijds verbindt zich ertoe in de verkoop- of verhuurakten van het geheel of van een deel van het op te richten gebouw, een clausule in te lassen, waarbij de eigenaar of huurder in kennis wordt gesteld van onderhavige overeenkomst.

 

 

Gedaan te , de

de partij enerzijds, de partij anderzijds,

 

 

Opgemaakt in drie originelen waarvan één kosteloos ter beschikking wordt gesteld van het College van Burgemeester en Schepenen.

--------------------------------------------------------------------------------

(1) aantal

(2) bestemming van het gebouw, o.m. huis, flatgebouw, winkelhuis

 

 

Artikel 3: ZONES BESTEMD VOOR BEBOUWING type A en B

 

3.1. BESTEMMING

 

3.01.10 op gelijkvloers en eerste verdieping

ZONE A: woningen, kantoren, handelsinrichtingen, onderwijsinstellingen, verzorgingsinstellingen, kleinbedrijven, horecainstellingen (in zover zij volledig worden gescheiden van de woningen).
ZONE B: woningen, kantoren, handelsinrichtingen, horecainstellingen (in zover zij volledig worden gescheiden van de woningen), onderwijsinstellingen, verzorgingsinstellingen, bergplaatsen, kleinbedrijven en andere niet – hinderlijke bedrijven.
Een uitbatings – of milieuvergunning kan op basis van onderhavige voorschriften niet worden geweigerd aan bedrijven welke in het gebied waren gevestigd voor de voorlopige goedkeuring door de gemeenteraad.

 

3.01.11 tweede verdieping en hoger

Woningen, hotels, verzorgingsinstellingen.
In een strook met een diepte van maximum 18 meter achter de rooilijnen welke zijn aangeduid met de letter X, zijn de in punt 3.01.10 vernoemde bestemmingen toegelaten.

3.2 BEBOUWINGSVOORSCHRIFTEN

 

3.2.10 BEBOUWDE DELEN

 

3.2.11 bebouwingswijze

De bestaande bebouwing evenals de eerst uitgevoerde of goedgekeurde bouw- of verkavelingvergunning zijn toonaangevend voor het hele straatbeeld.
Wat betreft hoogte, inplanting en materiaalgebruik moeten de nieuw op te trekken bouwvolumes hiermee harmonisch aansluiten.
In principe zijn deze zones bedoeld voor aaneengesloten bebouwing met de voorgevel op de rooilijn of zonegrens. Indien de eigenaar(s) van een belangrijk deel van een bouwblok een van dit punt afwijkend project wensen te realiseren dan is dit niet uitgesloten op voorwaarde dat de aanpalende bebouwing en percelen op een harmonische en kwaliteitsvolle wijze worden afgewerkt.

 

3.2.12 bebouwingscoëfficiënt

de globale bebouwingscoëfficiënt per zone en per niveau zoals aangeduid op het plan zal niet worden overschreden.

 

3.2.13 vloer-terreinindex

de globale V/T per zone zoals aangeduid op het plan zal niet worden overschreden.

 

3.2.14 bouwhoogte - aantal verdiepingen

  • maximale kroonlijsthoogte zoals aangeduid op het plan zal niet worden overschreden. De hoogten moeten harmonisch aansluiten op de omringende bebouwing en het straatbeeld.

  • De snijlijn van het gevelvlak met het dakvlak moet binnen de volgende gabaritsvlakken blijven:

    • t.o.v. de openbare weg: het vlak van 45° doorheen de rooilijn aan de overzijde van de aanpalende weg. De hoekpercelen mogen deze hoogtebeperking overschrijden over een lengte van maximaal 18m, gerekend vanuit de hoek.

    • t.o.v. de achterste perceelsgrens: het vlak van 45° vertrekkende op 3m hoogte.

    • t.o.v. de zijdelingse perceelsgrens:

      1. over een diepte van 18m vanaf de rooilijn: aansluitend op de bestaande of voorziene bouwhoogte van de buureigendom.

      2. voor het overige: het vlak van 45° vertrekkende op 3m hoogte.

  • Het dakvlak mag vervolgens een maximale helling van 60° hebben over een hoogte van max. 3,50m, uitgezonderd de toegelaten uitsprongen.

  • Het aantal verdiepingen zoals aangeduid op het plan zal niet worden overschreden.

  • Dakverdiepingen of technische verdiepingen welke andere dan louter technische ruimten omvatten worden als verdieping meegerekend.

Technische verdiepingen zijn niet toegelaten op gebouwen met een bouwhoogte van minder dan 10m, tenzij ingebouwd in een toegelaten kapconstructie.

3.2.15 Welstand

  • dakvorm: alle dakvormen toegestaan binnen de hierboven beschreven parameters. Platte daken boven kelders en de gelijkvloerse verdieping, en welke meer dan 30% van de bebouwde oppervlakte beslaan, zullen als daktuin worden uitgevoerd. Op platte daken moeten technische verdiepingen of dakverdiepingen, evenals schoorstenen e.d. binnen het gabaritvlak van 45°, vertrekkend van de kroonlijst of deksteen blijven.
    In de zone B langsheen de Boomgaardstraat zijn schuine daken verplicht.

  • materialen: alle gevels moeten in materialen met dezelfde kwaliteiten worden uitgevoerd. In principe zijn alle gebruikte materialen af te stemmen in schaal, structuur en, vooral, in kleur op deze van de omringende bebouwing.
    Zowel voor de gevels als voor de daken zijn alle gekende duurzame en hoogwaardige materialen toegelaten: natuursteen, baksteen, beton, glas, metaal, gecoat vezelcement, bepleistering, e.d.m. Materialen waarvan de duurzaamheid niet is bewezen of welke voornamelijk industriële toepassingen kennen zullen vooraf ter goedkeuring worden voorgelegd (bv. kunststoffen , gelakte metalen profielplaten).
    Voor schuine daken is het gebruik van gebitumeerde dakrollen verboden.

 

3.2.20 BOUWVRIJE DELEN

 

3.2.21 ondergronds

  • bestemming: kelders en autobergplaatsen

  • afmetingen: het peil van het afgewerkte dak, met inbegrip van de teelaarde, moet dit van het gelijkvloers benaderen. Hoogte bovenpeil voetpad maximum 0,60m

  • welstand: minstens 60% van de oppervlakte in zone A en 20% in zone B moet worden beplant, de overige delen betegeld als terras.

 

3.2.22 voortuinen

Deze dienen bij voorkeur te worden beplant. Het aanbrengen van een sierbetegeling is desgevallend eveneens toegelaten. Het is strikt verboden deze strook als parkeerplaats of stapelruimte in te richten of te gebruiken.

 

3.2.23 binnenplaatsen en tuinen

  • minstens 60% van de oppervlakte in zone A en 20% in zone B moet worden beplant, de overige delen betegeld.

  • parkeerplaatsen zijn verboden in zone A.

 

3.2.30 ERFSCHEIDINGEN

  • tussen de percelen: gemetselde muur, hoogte maximum 2,50m.

  • tussen percelen en openbaar toegankelijke wegen: levende haag, hekwerk of muur in sierbeton- of gevelsteen, hoogte maximum 2,50m.

  • het gebruik van betonplaten is verboden

 

3.2.40 OVERBOUWINGEN OPENBARE WEG

In zone op de hoek van de Grote Steenweg en de Driekoningenstraat is het in principe toegelaten de openbare weg te overbouwen over een breedte van 4,00m. De hoogte tussen voetpad en zoldering van de strook tussen de rooilijn en de grens van de bestemmingszone: minimum 3,70m.
De eerste toegekende en in uitvoering gebrachte bouwvergunning bepaalt voor het ganse bouwblok het gabarit van deze overbouwing.
NOTA: er kunnen geen steunpunten worden genomen in het voetpad.

3.2.50 AUTOSTAANPLAATSEN

Zie artikel 2.

 

3.3 VERKAVELINGSVOORSCHRIFTEN

  • de normen, zoals vervat in de bebouwingsvoorschriften gelden tevens voor de verkavelingsvoorschriften.

  • de perceelsbreedte is minimum 8,00m.

  • de zijdelingse perceelsgrenzen zullen zoveel mogelijk evenwijdig aan elkaar en loodrecht op de rooilijn worden voorzien.

 

 

 

Artikel 4: ZONE BESTEMD VOOR BEBOUWING type C

 

4.1 STROOK VOOR HOOFDGEBOUWEN C1

 

4.1.10 bestemming

 

4.1.11 gelijkvloers, eerste verdieping

woningen, kantoren, handelsinrichtingen, onderwijsinstellingen, verzorgingsinstellingen, kleinbedrijven, horecainstellingen (inzover zij volledig worden gescheiden van de woningen)

 

4.1.12 tweede verdieping en hoger:

woningen, hotels, verzorgingsinstellingen.
In het bouwvolume op de hoek van de F. Coosemensstraat, aangeduid met de letter X, zijn onderwijsinstellingen toegelaten.

4.1.20 bebouwingswijze

De bestaande bebouwing is toonaangevend voor het hele straatbeeld. Wat betreft hoogte, inplanting en materiaalgebruik moeten de nieuw op de trekken bouwvolumes hiermee harmonisch aansluiten.
Deze zone is bedoeld voor aaneengesloten bebouwing.

4.1.30 plaatsing van de gebouwen

op de rooilijn

4.1.40 afmetingen van de gebouwen

  • breedte: volle breedte van het perceel

  • diepte:

    • op het gelijkvloers: tot de uiterste grens voor de hoofdgebouwen zoals aangegeven op het plan.

    • op de verdiepingen: 13m steeds toegelaten.
      Bijkomende bebouwing toegelaten binnen een gabaritlijn van 45° vertrekkend van de bestaande of aangevraagde bouwdiepte van de gebuureigendommen ter hoogte van de perceelsgrenzen (zie schema). Indien voor het aanpalende en onbebouwde perceel nog geen vergunning is aangevraagd dan is de maximale bouwdiepte, zoals aangegeven op het plan, toegelaten.

  • hoogte:

        • hoofdgebouw tussen rooilijn en 13m grens: maximum zie plan.

        • hoofdgebouw tussen 13m grens en uiterste grens voor hoofdgebouw: zie schema

        • aanbouw op gelijkvloers: maximum 4m.

  • verdiepingen: maximaal aantal zie plan

  • uitsprongen: zie gemeentelijke bouwcode

  • puntgevels: breedte van de basis maximum 6,00m

  • balkons aan de achtergevel: maximaal 2,00m en op minstens 2m van de perceelsgrens.

4.1.50 welstand

  • dakvorm:

    • hoofdgebouw: schuin of mansardedak met een helling tussen 30° en 60°. Het dak, met uitzondering van de puntgevels, moet binnen het maximumprofiel blijven.

    • uitsprongen en aanbouwen: schuin of plat.

  • materialen:

    • Alle gevels moeten in materialen met dezelfde kwaliteiten worden uitgevoerd.
      In principe zijn alle gebruikte materialen af te stemmen in schaal, structuur en, vooral, in kleur op deze van de omringende bebouwing.
      Zowel voor de gevels als voor het dak zijn alle gekende duurzame en hoogwaardige materialen toegelaten: natuursteen, baksteen, beton, glas, metaal, gecoat vezelcement, bepleistering e.d.m. Materialen waarvan de duurzaamheid niet is bewezen of welke voornamelijk industriële toepassingen kennen zullen vooraf ter goedkeuring worden voorgelegd, bijvoorbeeld kunststoffen of gelakte metalen profielplaten.
      Voor schuine daken is het gebruik van gebitumeerde dakrollen (roofings) verboden.

 

4.2 STROOK VOOR BIJGEBOUWEN C2

 

4.2.10 bestemming

kantoren, handelsinrichtingen, onderwijsinstellingen, verzorginginstellingen, kleinbedrijven, horecabedrijven, bergplaatsen.

4.2.20 plaatsing van de gebouwen

  • binnen de op het plan aangegeven zone

  • indien op de gelijkvloerse verdieping van het hoofdgebouw woonfuncties zijn ondergebracht dan dienen de bijgebouwen ingeplant op minstens 6m achter de zonegrens van de strook voor hoofdgebouwen.

  • zijgevels: ofwel op de erfscheiding, ofwel op minstens 3m van de perceelsgrens.

 

4.2.30 afmeting van de gebouwen

De hoogte is maximum 4m boven het peil van het voetpad

4.2.40 welstand

  1. dakvorm: plat

  2. materialen: deze zullen aangepast en evenwaardig zijn aan de materialen gebruikt voor het hoofdgebouw.

 

4.2.50 aanleg van de niet bebouwde delen

minstens 60% van de oppervlakte dient als tuin aangelegd. Verhardingen zijn enkel toegelaten in functie van deze tuin en op voorwaarde dat de bestaande hoogstammige bomen hierdoor niet in hun groei worden belemmerd.

4.2.60 erfafscheidingen

  • tussen de percelen: gemetselde muur, hoogte maximum 2,50m.

  • tussen percelen en openbaar toegankelijke wegen: levende haag, hekwerk of muur in sierbeton- of gevelsteen, hoogte maximum 2,50m

  • het gebruik van betonplaten is verboden.

 

4.3 STROOK VOOR BINNENPLAATSEN EN TUINEN C3

 

4.3.10 ondergronds

  • bestemming: kelders en autobergplaatsen

  • afmetingen: het peil van het afgewerkte dak, met inbegrip van de teelaarde moet dit van gelijkvloers benaderen. Hoogte boven peil voetpad maximum 0,60m.

  • welstand: minstens 60% van de oppervlakte dien te worden beplant, het overige deel betegeld als terras.

 

4.3.20 bovengronds

  • bestemming:

    • binnenplaatsen en tuinen. Het gebruik van deze strook als stapel- of parkeerplaats is verboden

    • bergplaatsen, hokken en serres met een beperkte oppervlakte.

  • plaatsing van de gebouwen: vrij binnen de strook op voorwaarde dat:

    • ze steeds op minimum 6m achter de zonegrens van de strook voor hoofdgebouwen zijn gelegen, uitgezonderd wanneer op het gelijkvloers van het hoofdgebouw geen woonfuncties zijn gevestigd.

    • bestaande hoogstammige bomen behouden kunnen blijven en in hun groei niet geremd worden.

  • afmetingen:

    • oppervlakte: de oppervlakte van de gezamenlijke constructies binnen deze zone moeten voldoen aan de volgende normen:

      • maximaal 30m² per perceel.

      • niet groter zijn dan 20% van het gedeelte van het perceel gelegen in de strook.

    • hoogte:

      • op de perceelsgrenzen is de hoogte maximaal 3m boven de pas van het voetpad

      • de overige hoogtes zijn beperkt binnen de gabaritlijn van 45° vertrekkend vanop een hoogte van 3m op de perceelsgrenzen.

      • de maximale hoogte zal niet hoger zijn dan 5m boven de pas van het voetpad.

  • welstand:

      • gevels: gevelsteen of andere duurzame materialen. Hout is toegelaten voor vrijstaande constructies op voldoende afstand van de perceelsgrens.

      • dak: plat of schuin

 

4.3.30 erfscheidingen

  • tussen de percelen: gemetselde muur, hoogte maximum 2,50m.

  • tussen percelen en openbaar toegankelijke wegen: levende haag, hekwerk of muur in sierbeton- of gevelsteen, hoogte maximum 2,50m.

  • het gebruik van betonplaten is verboden.

 

 

4.4 STROOK VOOR VOORTUINEN C4

 

4.4.10 bestemming en aanleg

 

Deze zone dient bij voorkeur te worden beplant. Het aanbrengen van een sierbetegeling is desgevallend eveneens toegelaten.
Het is strikt verboden deze zone als parkeerplaats in te richten of te gebruiken.

 

4.4.20 erfscheiding

  • niet verplicht

  • hekwerk, hoogte maximaal 90cm, of gemetselde muur in beton- natuur- of gevelsteen, hoogte maximaal 60cm.

 

 

4.5 AUTOSTAANPLAATSEN

Zie artikel 2.
Parkeerplaatsen op het gelijkvloers achter de bouwzone zijn nooit toegelaten

4.6 VERKAVELINGSVOORSCHRIFTEN

  • de normen, zoals vervat in de bebouwingsvoorschriften gelden tevens voor de verkavelingsvoorschriften

  • de perceelsbreedte is minimum 8,00m

  • de zijdelingse perceelsgrenzen zullen zoveel mogelijk evenwijdig aan elkaar en loodrecht op de rooilijn worden voorzien.

 

 

Fig 3. Aaneengesloten bebouwing

 

 [image]

 

 

 

Artikel 5: ZONE VOOR ONDERGRONDSE AUTOBERGPLAATSEN ONDER OPENBARE WEG

 

5.1 bestemming

  • ondergronds: autobergplaatsen

  • bovengronds:

    • publiek toegankelijke wegen en pleinen, openbare weg. Het gebruik van deze oppervlakte voor parkeerplaatsen is verboden, uitgezonderd langsheen de rijweg van de aanpalende straten.

    • paviljoenen met beperkte oppervlakte ten behoeve van de voetgangerstoegangen, openbaar sanitair, informatie en beheer parking evenals kleine verkoopseenheden. De inrit van de autobergplaatsen dient in de aanpalende bebouwing voorzien.

    • luifels

5.2 plaatsing van de gebouwen

over de gehele oppervlakte binnen de rooilijnen

5.3 afmetingen

  • ondergronds: het peil van het afgewerkte dak, met inbegrip van de nodige teelaarde, dient in principe aan te sluiten aan de omliggende voetpaden. Niveauverschillen zijn toegelaten in zover zij de vlotte toegang, ook voor minder – validen, niet hinderen en de openbare veiligheid niet in gedrang brengen.

  • bovengronds:

    • oppervlakte: de oppervlakte van de gezamenlijke gesloten constructies binnen deze zone moeten voldoen aan de volgende normen:

      • maximaal 15m² per eenheid

      • gezamenlijk maximaal 2% van de oppervlakte van het gedeelte van het perceel dat gelegen is binnen onderhavige zone

    • hoogte:

      • kroonlijst: maximum 3,50m

      • nok: maximum 5,00m beiden gerekend vanaf het peil van het plein

5.4 welstand

    • dakvorm

    • gebouw: schuin, dakhelling tussen 30° en 60°

    • uitsprongen en aanbouwen: schuin of plat

 

materialen:
Alle gevels moeten in materialen met dezelfde kwaliteiten worden uitgevoerd.
Zowel voor de gevels als voor het dak zijn alle gekende duurzame en hoogwaardige materialen toegelaten: natuursteen, baksteen, beton, glas, metaal, gecoat vezelcement, bepleistering e.d.m. Materialen waarvan de duurzaamheid niet is bewezen of welke voornamelijk industriële toepassingen kennen zullen vooraf ter goedkeuring worden voorgelegd, bijvoorbeeld kunststoffen of gelakte metalen profielplaten.
Voor schuine daken is het gebruik van gebitumeerde dakrollen (roofings) verboden.

5.5 aanleg van de niet bebouwde bovengrondse delen

de aanleg zal zowel in vorm als in materiaalkeuze worden aangepast aan de omgeving. Het aanplanten van, voornamelijk hoogstammig, groen is verplicht. Het aanbrengen van pasverschillen is toegelaten, in zoverre de openbare veiligheid niet in het gedrang wordt gebracht. De nodige openbare verlichting zal worden aangebracht.