STEDENBOUWKUNDIGE VOORSCHRIFTEN | ||||||||||||||||||||
Art. 1. BESTEMMINGSVOORSCHRIFTEN 1.1. Zonering
Volgende zones worden onderscheiden:
Voor ieder van deze zones is er een hoofdbestemming en zijn er verschillende nevenbestemmingen voorzien, die al dan niet beperkt toegelaten worden. Deze zones zijn voor elk perceel of gedeelte van een perceel voorgesteld op het bestemmingsplan. 1.2. Bestemmingen
Naast de hoofdbestemmingen zijn de nevenbestemmingen toegelaten zoals die worden omschreven in de hiernavolgende tabel, onder voorbehoud van de aangegeven beperkingen.
1.2.1. Bestemmingen per zone
Verklaring bij de tabel van de bestemmingen per zone:
H: voorgeschreven hoofdbestemming T: toegelaten nevenbestemming, mits opgelegde beperkingen en verplichtingen O: niet toegelaten bestemming Be: toegelaten nevenbestemming op één verdieping, hetzij bebeden-,hetzij bovenverdieping. 1: toegelaten nevenbestemming op één verdieping, hetzij beneden-, hetzij bovenverdieping 20K: maximum 20 hotelkamers toegelaten 500: maximum 500m² vloeroppervlakte toegelaten Bu: voorzieningen op buurtniveau toegelaten
De toegelaten nevenbestemmingen, in zone D tot 50% van de totale vloeroppervlakte beperkt, mogen afzonderlijk van de hoofdbestemmingen zowel horizontaal als verticaal voorzien worden.
Bestaande bestemmingen vreemd aan deze welke in de betreffende zone voorzien zijn mogen behouden worden, inzoverre ze geen bijkomende hinder voor de omringende bewoning verwekken en mits toepassing van de bouwvoorschriften (art. 2 2.1 e.v.).
Erfdienstbaarheden voor openbaar nut kunnen ook buiten de daarvoor speciaal bestemde “zonering als openbare weg” worden toegestaan voor zover ze niet hinderlijk zijn voor de normale algemene bestemming van de betrokken zone waarbinnen de erfdienstbaarheden worden opgelegd en voor zover ze het architectonisch karakter van het betrokken gebied niet storen. Art. 2. BOUWVOORSCHRIFTEN 2.1. Algemene bepalingen
De hoogte en de diepte van de gebouwen, de gevelopbouw en gevelgeleiding, de bedaking, de aard, de toepassing en de kleur van de gevelmaterialen, de dakbedekking, de schrijnwerken, de beglazing en de buitenschilderingen moeten in harmonie zijn met het straatbeeld, d.w.z. met die huizen daarin, welke inzake harmonische samenhang gezamenlijk het talrijkst en dus kenmerkend voor de betreffende straat kunnen genoemd worden. In een straat waar meer dan de helft van het aanwezig aantal huizen nieuw of onherkenbaar verbouwd zijn, zal worden nagegaan in hoever deze gezamenlijk voldoende harmonisch samenhang vertonen om zodanig wezenlijk als toonaangevend, dus zowel inzake harmonie, te kunnen gelden. De op het plan aangeduide “architecturale waardevolle gevelwanden” moeten als stadsgezicht bewaard worden. Bouwwerken kunnen eraan toegelaten worden op voorwaarde dat ze de harmonische eenheid niet verstoren. 2.2. Vloerindex
Bij nieuwbouw en verbouwing zal de vloerindex van de bebouwing in de omgeving bepalend zijn, voor zover deze beantwoordt aan de harmonische samenhang (volume – hoogte - diepte) en leefbaarheid (open ruimten en lichtinval). 2.3. Gevelhoogte, gebouwhoogte
De hoogte van de gevels wordt gemeten in het midden van de gebouwen, van het voetpad tot en met de muurkap of kroonlijst. Ingeval van een puntgevel wordt deze gemeten vanaf het voetpad tot aan de aanzet van de puntgevel. De hoogte van de nok van deze laatste mag in geen geval de hoogte hierboven bepaald, vermeerderd met de breedte van de puntgevel overschrijden. 2.3.1. Hoogte van de gevels palend aan de openbare weg.
De hoogte van de gevels palend aan de openbare weg moet in harmonie zijn met het straatbeeld, zoals nader bepaald onder het algemeen voorschrift, art. 2.1. Indien de hoogte van de gebouwen aan een bepaalde straat de bewoonbaarheid van de huizen aan een daarachter gelegen straat in het gedrang brengt kan een geringere hoogte, dan deze door het straatbeeld bepaald, opgelegd worden. 2.3.2. Hoogte van de gevels op de normale achtergevellijn.
Voor de hoogte van de gevels op de normale achtergevellijn geldt dezelfde regel als vermeld onder art. 2.3.1. (hoogte van de gevels palend aan de openbare weg). Niettemin kan, ingeval van nieuwbouw of verbouwing met volumewijziging, een beperking van de hoogte van de achtergevels opgelegd worden, ten einde de lichtbelemmeringshoek met de horizontale vanaf de daarachter gelegen bebouwing tot max. 45° te beperken, ter verbetering van de bewoonbaarheid. Indien voor een bepaalde achtergevelbouwlijn een uitgesproken disharmonie bestaat wordt de hoogte van de gevels bepaald in functie van de plaatselijke inpandige breedte van het bouwblok tussen de normale achtergevellijnen van de hoofdgebouwen. 2.3.2.1. Indien de inpandige breedte in een bouwblok groter is dan de breedte van elk der aanpalende straten dan mag de hoogte van de gevel ter plaatse van de normale achtergevellijnen maximum zo hoog zijn als de hoogte van de voorgevels (schematische voorstelling zie fig. 1) 2.3.2.2. Indien de inpandige breedte tussen de hoofdgebouwen in een bouwblok groter is dan de breedte van de smalste, maar kleiner dan de breedte van de breedste aanpalende straat, dan mag de gevel van het hoofdgebouw aan de smalste straat ter plaatse van de normale achtergevellijn zo hoog zijn als de voorgeschreven voorgevelhoogte aan die straat, terwijl deze aan de breedste straat beperkt moet blijven tot laatstgenoemde hoogte vermeerderd met het verschil tussen de inpandige breedte en de smalste straatbreedte (schematische voorstelling zie fig. 2) 2.3.2.3. Indien de inpandige breedte tussen de hoofdgebouwen in een bouwblok kleiner is dan de breedte van de smalste aanpalende straat, dan mag de gevel van de hoofdgebouwen ter plaatse van de normale achtergevellijn niet hoger reiken dan deze van de voorgevels aan de smalste straat (schematische voorstelling zie fig. 3) 2.3.2.4. Ingeval van ingesloten achtergevel, d.w.z. achtergevels die gelegen zijn tussen de voorgevelbouwlijn en de normaal geachte achtergevellijn, zoals veelvuldig voorkomt bij hoekpanden, mag dit pand volledig dichtgebouwd worden indien de normale lichtinval voor de verschillende lokalen verzekerd is langs de voorgevel. 2.3.3. Lichtbelemmeringsvlak t.a.v. de gevelhoogtelijn op de normale achtergevellijn.
Bouwvolumes die verder reiken dan de normale achtergevellijn moeten begrepen zijn binnen het lichtbelemmeringsvlak gevormd door de maximum hoogtelijn van de gevel op de normale achtergevellijn en een hoek van 45° neerwaarts gericht, tot op de hoogte van de aanpalende gebuureigendommen, zowel zijdelings als achtergelegen Bouwvolumes tussen gevels palend aan de openbare weg en de normale achtergevellijn moeten begrepen zijn binnen het lichtbelemmeringsvlak gevormd door de maximum hoogtelijn van de gevel op de normale achtergevellijn en een hoek van 45° opwaarts gericht. Uitzondering op deze regel vormen puntgevels en dakkapellen. Het voorgeschreven belemmeringsvlak zal in voorkomende geval de hoogte van de voorgevel beperken. Indien een schuine bedaking is voorgeschreven wordt de hoogte beperkt door de snijlijn van het lichtbelemmeringsvlak met het voorgevelvlak, verminderd met 6m. Ingeval van platte bedaking dienen alle constructies gelegen te zijn binnen dezelfde grenzen. Inzake gebouwhoogte kan in geen geval gerefereerd worden aan bestaande gebouwhoogten die de harmonische samenhang van het straatbeeld of het bouwblok in het gedrang brengen. 2.4. Gebouwdiepte
De diepte van hoofd- en bijgebouwen moet in harmonie zijn met de aanpalende gebouwen. Desbetreffend kan niet gerefereerd worden aan bestaande gebouwdiepten die niet in overeenstemming of storend zijn met of voor de omgeving. Tot verbetering van lichtinval en bezonning binnen het bouwblok kan in geval van nieuwbouw of verbouwing met volumewijziging een geringere bouwdiepte van de oorspronkelijke worden opgelegd. 2.5. Gevelbreedte
Bij samenvoeging van percelen zal de oorspronkelijke gevelbreedte of een daaraan benaderende tot uiting komen, ten einde het vertrouwde ritme van het straatbeeld te bewaren en voortschrijdende eentonigheid te vermijden. 2.6. Gevelopbouw en geleding
Elke gevel zichtbaar vanaf de openbare weg moet bij de constructieve opbouw en geleiding tot een harmonisch geheel, in hoofdzaken en bijzonderheden, uitdrukken. Het gevelgedeelte van de benedenverdieping vormt hierop geen uitzondering. Eventuele toevoegingen, zoals opschriften en reclames, mogen hieraan evenmin afbreuk doen. Bij verbouwing van een benedenverdieping, van een pand gelegen in een omgeving met verticale gevelarchitectuur moeten de penanten op hun oorspronkelijke plaats behouden blijven. Mochten de penanten vóór de inwerkintreding van deze voorschriften weggebroken zijn, kan naar aanleiding van latere verbouwingen voorgeschreven worden ze opnieuw aan te brengen. In dat geval zijn de penanten aan de bovenverdiepingen, indien ze bewaard zijn gebleven, bepalend voor de plaats van de herbouw ervan op de benedenverdieping. Wanneer de benedenverdieping van een pand geen woonbestemming heeft, of de bestemming ervan in die zijn gewijzigd wordt, dan moeten de woningen op de bovenverdiepingen bereikbaar zijn via een eigen voordeur indien de breedte van de voorgevel 5,50m of meer bedraagt. 2.7. Gevelmaterialen
Het materiaalgebruik van alle gevels (voor-, zij- en achtergevels) moet constructief en esthetisch verantwoord zijn; de aard en de kleur van de gevelmaterialen moeten stroken met de bepalingen van de bouwvoorschriften onder art. 2.1. Een overmatige verscheidenheid van materialen en kleuren en het gebruik van camouflerende, nabootsende en in het oog springende gevelmaterialen, -bekledingen, -schrijnwerken, -beglazingen en –schilderingen zijn tegengesteld aan de doelstelling om de harmonie in de architectuur en het straatbeeld bevorderen, in het gegeven geval te herstellen. De aard, de toepassing en de kleur van de materialen van zij- en achtergevels moeten harmoniëren met deze van de voorgevel. Het bezetten, bepleisteren of berapen van gevels in typische zand- en baksteenarchitectuur is niet toegelaten. Het afkappen van de bepleistering van daartoe niet geschikte typische gevels uit de 19e en het begin van de 20e eeuw wordt slechts toegelaten mits voorafgaande vergunning van het College van Burgemeester en Schepenen. Bepleisterde of met cementmortel beraapte gevels worden bij voorkeur wit geschilderd. Inzake winkelpuien en gevels van horecabedrijven en ontspanningsgelegenheden wordt de toepassing van opvallende materialen en kleuren ten uitzonderlijke titel toegestaan in typische winkelstraten en centrumzones en onder voorwaarde van een aanvaardbare harmonie met de omgeving. 2.8. Balkons, loggia s en vaste uitsprongen (luifels en kroonlijsten uitgezonderd)
De diepte van balkons, loggia’s en vaste uitsprongen, andere dan luifels en kroonlijsten zal maximum 125cm bedragen. Uitsprongen groter dan 30cm mogen echter nooit meer bedragen dan ofwel 5/100ste van de straatbreedte, ofwel de voetpadbreedte verminderd met 75cm. Gemeten vanaf het voetpad moet de hoogte onder de uitsprongen minimum 2,50m bedragen. De draagstukken, consoles en alle andere ornamenten mogen op een hoogte van minimum 2,20m geplaatst worden, op voorwaarde dat zij niet meer dan 30cm uitspringen. De gehele diepte van de uitsprongen moet begrepen zijn tussen twee loodrechte vlakken die van de erfscheiding uitgaande elk een hoek van maximum 45° met het normale gevelvlak vormen. Bovenverdiepingen die gezamenlijk in de hoogte en over de gehele gevelbreedte één doorlopend vooruitspringend gevelvlak vormen zijn niet toegelaten. De breedte van de uitsprongen wordt bepaald op maximum 4m per uitsprong. Wanneer zij naast elkaar worden geplaatst zullen zij van elkaar gescheiden worden tot op het normale gevelvlak op de bouwlijn. De breedte van deze verticale scheiding tussen twee uitsprongen moet op elk willekeurig vlak, evenwijdig aan het normale gevelvlak, minimum tweemaal zo groot zijn als de diepte van de uitsprong. De hoogte van de loggia’s moet tot maximum twee verdiepingen beperkt zijn per uitspringend geheel. Indien loggia’s boven elkaar geplaatst worden zullen zij van elkaar gescheiden worden tot op het normale gevelvlak van de bouwlijn. De hoogte van deze horizontale scheiding moet op elk willekeurig vlak, evenwijdig aan het normale gevelvlak, minimum tweemaal zo groot zijn als de diepte van de loggia’s. De hoogte van een balkonleuning boven een loggia bedraagt max. 1m. De voorschriften omtrent balkons, loggia’s en vaste uitsprongen (luifels en kroonlijsten uitgezonderd) worden schematisch voorgesteld op fig. 4. Onder dezelfde voorwaarden mogen uitsprongen gemaakt worden op de achtergevels, met dien verstande dat i.p.v. de straatbreedte de afstand tot de achterzijde van het perceel genomen wordt en dat de hoogte onder de uitsprongen minimum 2,50m bedraagt, gemeten vanaf de begane grond of desgevallend vanaf de onderliggende constructies. 2.9. Terugsprongen op de benedenverdieping langs de openbare weg
Langs de openbare weg zijn op de benedenverdieping terugsprongen toegelaten over de gehele gevelbreedte. Indien de diepte van de terugsprong meer dan de helft van de breedte bedraagt en indien de toegankelijke ruimte naar achter toe verbreedt of onzichtbare hoeken heeft, zal deze ’s nachts moeten kunnen afgesloten worden. Terugsprongen groter dan 1m achter het normale gevelvlak zullen van zonsondergang tot zonsopgang bestendig verlicht moeten worden. De vrije hoogte van elke toegankelijke terugsprong bedraagt minimum 2,20m. De constructieve gevelopbouw en –geleiding, zoals vermeld onder art. 2.5 en 2.6 moet steeds geëerbiedigd worden. De voorschriften omtrent beschreven terugsprongen worden schematisch voorgesteld op fig. 5. 2.10. Dakvormen, dakkapellen
De vorm van de daken moet in harmonie zijn met de bedaking in de omgeving. Bij zadel- en schildaken van hoofdgebouwen zal de nok evenwijdig zijn aan de voorgevel, aan de zijgevel of aan de bissectrice van de scheidsmuren: de dakhelling recht, onder een hoek van minstens 40 tot maximum 60° met de horizontale. Mansardedaken zijn toegelaten indien boven het steil gedeelte het bijhorende zadeldak wordt verwezenlijkt met een helling van min. 30° met de horizontale. De hoogte van de nok zal nooit hoger reiken dan 6m boven de kroonlijst. In zadel- en schildaken zijn dakkapellen tot maximum 1,50m breedte en op minimum 1m afstand onderling en van het midden van scheidsmuren toegelaten. Zij moeten eveneens van een schuinbedaking worden voorzien, waarvan de helling niet kleiner zal zijn dan deze van het gepenetreerde dakvlak, ingeval van een dakkapel met zadel- of schilddak, en maximum 15° kleiner, ingeval van een dakkapel met lessenaarsdak. In het steile vlak van mansardedaken zijn ramen toegelaten op minimum 0,75m afstand van het midden van de scheidsmuren. Grote overstekken en accentueringen van dakranden zijn te vermijden. De voorschriften omtrent dakvorm en dakkapellen worden schematisch voorgesteld op fig. 6. 2.11. Dakterrassen a. Terrassen in dakkappen
Deze zijn slechts toegelaten wanneer zij geïntegreerd zijn binnen het volume van de begrenzende dakvorm, d.w.z.: zodanig dat de borstwering ervan, evenals de bedaking boven de achteruitspringende terrasgevel als de gave voortzetting van de schuine dakvorm wordt uitgevoerd, de afstand tot het midden van de scheidsmuur minimum 1m bedraagt en de terrasbreedte beperkt blijft tot maximum 2/3e van de gevelbreedte met een maximum van 4m per terras voor dakterrassen die gelegen zijn langs de openbare weg. Andere dakterrassen moeten beperkt blijven tot op een afstand van 1m van het midden van de scheidsmuur. b. Terrassen op platte daken van hoofdgebouwen Gelegen in hetzelfde vlak als de gevel mag de bovenrand van de borstwering van deze terrassen niet hoger zijn dan de voorgeschreven maximum gevelhoogte. In terugsprong moet de hoogte van de borstwering beperkt blijven binnen een lichtbelemmeringshoek van 45° met de horizontale vanaf de werkelijke gevelhoogte en vertrekkend va,uit het snijpunt met het verticale gevelvlak. 2.12. Dakbedekking
De dakbedekking van schuine daken van hoofd- en bijgebouw wordt uitgevoerd met gebakken of nageperste gebakken pannen in oorspronkelijke kleur, natuurleien of leikleurige leien van asbestcement in horizontaal verband, die inzake uiterlijk en kleur harmoniëren met de dakbedekkingsmaterialen van de gebouwen in de omgeving. 2.13. Schoorstenen
In geval van schuine bedakingen worden schoorstenen boven daken op minimum 2m achter het voorgevelvlak, en bij voorkeur te paard op de nok, geplaatst. Voor platte daken is deze afstand minimum 4m. Vanaf het openbaar domein zichtbare schoorstenen worden uitgevoerd met materialen zoals voorgeschreven voor de gevelmaterialen. De schoorsteenkappen worden op zo eenvoudig en onopvallend mogelijke wijze uitgevoerd. Deze voorschriften worden schematisch voorgesteld op fig. 8. 2.14. Afsluitingen langs de openbare weg
Onbebouwde percelen of gedeelten van percelen, zoals binnenplaatsen en tuinen, palend aan de openbare weg worden op de rooilijn of op de verplichte bouwlijn afgesloten met bakstenen muren met een hoogte van minimum 2,2m gemeten vanaf het voetpad of met smeedijzeren hekken met een hoogte van minimum 1,90m. De muren hebben een dikte van minimum 18cm, versterkt met pijlers van minimum 28cm dikte, op een onderlinge afstand van maximum 2,50m, midden tot midden, en worden afgedekt met een ezelsrug of rollaag van dezelfde baksteen als waaruit de muur is opgebouwd, met pannen, met gebakken en geglazuurde muurkappen of met dakplaten van witte zandsteen of blauwe hardsteen van minimum 10cm dikte. Het materiaalgebruik moet beantwoorden aan de voorgeschreven gevelmaterialen. De smeedijzeren hekken worden geplaatst op een sokkel van blauwe hardsteen, met een breedte van minimum 18cm en een hoogte boven het voetpad van maximum 30cm, en zijn samengesteld uit verticale pijlers van minimum 20mm doormeter of zijde, op onderliggende afstand van maximum 150 mm hart tot hart. Het geheel van deze afsluitingen moet in harmonie zijn met het straatbeeld en in overeenstemming met de voorgeschreven gevelmaterialen. Dit voorschrift geldt eveneens voor braakliggende percelen die na de inwerkingtreding van deze voorschriften twee jaar of langer onbebouwd blijven. Het voorschrift wordt schematisch voorgesteld op fig. 9. 2.15. Hofmuren en scheidsmuren tussen dakterrassen
Wanneer particuliere open plaatsen, tuinen en dakterrassen worden afgesloten door middel van muren, dienen deze uitgevoerd in baksteen en afgedekt zoals vermeld onder 2.14. of met muurkappen van getrild beton. De muurhoogte zal minimum 2 en maximum 2,50m bedragen. 2.16. Open ruimten en tuinen
De open ruimte en de beplantingen van de nog maar schaarse aanwezige binnenplaatsen en tuinen moeten zorgvuldig bewaard blijven. Zowel bij nieuwbouw als bij grondige verbouwing moet een oppervlakte à rato van 15m² per woning, met een maximum van 2/3de van de perceelsoppervlakte, worden voorzien als open ruimte. Hieronder worden zowel tuinen op de begane grond als terrassen op bovenverdiepingen begrepen. Indien bij een appartementsgebouw de open ruimte als één geheel wordt aangelegd, moet deze toegankelijke zijn voor verschillende woningen, zodra het aantal woningen meer dan drie bedraagt. Terrassen of daktuinen mogen op het niveau van de 1e verdieping voorzien worden en met muren worden afgesloten cfr. art. 2.15., behalve wanneer de aanpalende tuin of koer daardoor wordt ingesloten. 3. Parkeerruimten Laad- en losplaatsen A. Algemene voorschriften
B. Gegevens te verstrekken door de aanvrager
C. Bepalingen van de vereiste stallingscapaciteit 1. Vloeroppervlakte: berekeningswijze De vloeroppervlakte wordt buitenwerks gemeten tussen de buitenwanden van de gevelmuren van alle ruimten die kunnen worden afgesloten zonder rekening te houden met de onderbrekingen door scheidingsmuren of verticale dienstwegen. 2. Nieuwbouw, verbouwing, gebruikswijziging De normen uit 85.3 gelden:
D. Normen: De eerste kolom geeft aard of bestemming aan, de tweede het aantal vereiste stallingsplaatsen en laad- en losplaatsen.
D.1. Overeenkomst m.b.t. parkeerruimte in een gebouw Tussen 1. de heer wonende te eigenaar van het gebouw te kadastraal bekend opgericht overeenkomstig de bouwvergunning afgegeven op door het College van Burgemeester en schepenen
verder partij enerzijds genoemd;
2. en de heer wonende te bouwheer van (2) op het terrein gelegen kadastraal bekend
verder partij anderzijds genoemd; Wordt het volgende overeengekomen
Gedaan te , de de partij enerzijds, de partij anderzijds,
Opgemaakt in drie originelen waarvan één kosteloos ter beschikking wordt gesteld van het College van Burgemeester en Schepenen. -------------------------------------------------------------------------------- (1) aantal (2) bestemming van het gebouw, o.m. huis, flatgebouw, winkelhuis D.2. Overeenkomst m.b.t. parkeerruimte op een terrein Tussen 1. de heer wonende te eigenaar van het perceel te kadastraal bekend en geschikt voor het plaatsen van (1)
verder partij enerzijds genoemd;
2. en de heer wonende te bouwheer van (2) op het terrein gelegen kadastraal bekend
verder partij anderzijds genoemd;
Wordt het volgende overeengekomen
Gedaan te , de de partij enerzijds, de partij anderzijds,
Opgemaakt in drie originelen waarvan één kosteloos ter beschikking wordt gesteld van het College van Burgemeester en Schepenen. -------------------------------------------------------------------------------- (1) aantal (2) bestemming van het gebouw, o.m. huis, flatgebouw, winkelhuis
E. Afwijkingen
F. Afmetingen en toegankelijkheid van parkeerplaatsen en laad- en losplaatsen 1. Minimale afmetingen van stallingsplaatsen, laad- en losplaatsen en hun toegangen Opdat een stallingsplaats in aanmerking zou kunnen worden genomen bij de berekening van de stallingscapaciteit moeten de afmetingen overeenstemmen met de minima aangegeven op fig.1 en 2. Ook de toegangswegen moeten de op deze figuren aangegeven minimumafmetingen hebben. 2. Toegankelijkheid van de stallingsplaats Elke parkeerplaats moet aan de toegangsweg grenzen. Bij wijze van uitzondering is het evenwel toegelaten bij woon- en kantoorgebouwen parkeerplaatsen te voorzien die slechts kunnen worden ingenomen na eventuele verplaatsing van één ander autovoertuig. 3. In- en uitritten
FIGUREN fig. 1 : schematische voorstelling van de hoogte van de gevel op de normale achtergevellijn waarbij de inpandige ruimte breder is dan de aan de bebouwing aanpalende straten
fig. 2 : schematische voorstelling van de hoogte van de gevel op de normale achtergevellijn waarbij de inpandige ruimte minder breed is dan de aan de bebouwing aanpalende straten
fig. 3 : schematische voorstelling van de hoogte van de gevel op de normale achtergevellijn waarbij de inpandige ruimte minder breed is dan beide of meerdere aan de bebouwing aanpalende straten
fig. 4 : balkons, loggia s en uitsprongen
fig. 5 : terugsprongen op de benedenverdieping langs de openbare weg
fig. 6 : dakvorm, dakkapellen
fig. 7 : terrassen in dakkappen
fig. 8 : schoorstenen
fig. 9 : afsluiting langs de openbare weg
fig.10 : Parkeerruimte en toegangen : vakken 4.50m x 2.25m
fig.11 : Parkeerruimte en toegangen : vakken 5.50m x 2.50m
|